|
Laatst
bijgewerkt: 11-01-2014 © Jan Ruiten HET
LEENGOEDT TO RUERBOSCH
De geschiedenis van het buitengoed Hattem gaat terug tot 1414. Via vererving kwam het leengoed op naam van Elisabeth van der Horst, die Roerbosch medebracht toen zij trouwde met Hattard van Spee, drost van het ambt Montfort. Hij erfde van zijn vader o.a. de Speen-Spicke achter Maasniel. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren. Dat waren de zoons Peter Ernst, Frans Henrick en Andreas Wilhelm. Geen van hen bereikte de huwelijkse staat. Hun broer Hatard en zus Maria traden in het klooster. Bleven de dochters Catharina (x Anthoin d'Olimart, drossard van het ambt Montfort), Elisabeth (x opperwachtmeester Van der Velde) en Anna (x jr. Hans Willem van Holthausen). De tak Olimart erfde het leengoed, maar stierf uit in 1707. Daarop werd het leengoed vererfd op de nakomelingen van Elisabeth en Anna, met name Sibilla de Mouwens (tak Van der Velde) en Johan Hattard de Holthausen. Deze onverdeelde eigendom duurde voort tot 1771, toen beide delen werden opgekocht door raadsheer Mathias Justinus van der Vekene.
Het kasteeltje Hattem met de omliggende “slotgracht” is het enige overblijfsel van het feodale Roer uit de 19e eeuw. Het buitenhuis stamt eerst uit ca. 1774. In oude tijden moet er ook iets dergelijks hebben gestaan. Dat blijkt o.a. uit de Deventer-kaart van omstreeks 1550. En dat beweerden ook de erven Spee ruim een eeuw later: dat de oude fundamenten nog aangaven waar het kasteeltje had gestaan. Op bovenstaande afbeelding naar de kaart van Jacob van Deventer staat rechts het Huis Rourbosch en de eerste boerderij links daarvan de (verdwenen) boerderij van de pachter. Een eind zuidwaarts lag de laathof Lerop. Leengoed Op 7 juni 1414 bekrachtigde Reynald, hertog van Gulick en Gelder, de uitgifte in erfpacht van het goed Ruerbosch met bijbehorende stukken land door Johan van Loon aan Johan van Brede en erfgenamen. Dat gebeurde met medeweten van Dederich van Wickraede als pandhouder van het slot Daelenbroek en de heerlijkheden Niel en Herten. Dat is dus bijna 600 jaar geleden! De erfpacht werd betaald met 10 guldens en 12 zakken koren, Roermondse maat. De pandheer van Daelenbroek werd genoemd, weshalve men in die tijd en in de leenakten nog lang daarna het goed situeerde als onderdeel van Daelenbroek: "want ons ende onse erven die heerlijkheid van Niele en Herten erveliks te loesen staen. " De leenregisters laten in fraai handschrift zien, dat het goed Roerbosch van generatie op generatie werd doorgegeven. De nieuwe eigenaar droeg het goed in leen op aan de hertog van Gelder. In 1456 ontving Johan van Brede het goed boven der stadt Rurmund bij der Rueren opnieuw in leen. Zijn zoon Tzietze van Brede was de eerstvolgende stamhouder, die zijn vrouw als tochterse benoemde indien hij voor haar zou komen te sterven. Zodoende ontving Margriet van Wachtendonck de hof in juli 1498, waarbij Raboth van Dursdael als haar hulder optrad. Vervolgens ging het leengoed in 1506 over op haar zoon Brant van Brey. Sara van Bree vererfde het goed den Rurenbosch in mei 1527 op haar dochter Catrin Hillen, huisvrouw van Lodewich in der Horst. (RHCL: Archief Hof van Gelder te Roermond inv.n.r. 1078.) De huwelijkse voorwaarden dec. 1508 tussen Sara van Bree en haar toekomstige man Hendrick Hillen zijn middels een kopie toegevoegd aan het proces in 1650 tussen de erven Spee en de stad Roermond. De bruidegom bracht o.a. zijn hof De Weijer te Leeuwen (Maasniel) mee in het huwelijk. Na de brandschatting aan het begin van de 80-jarige oorlog stond dit goed bekend onder de naam Brandewijer (aan de Broekhin). De ouders van de bruid, Jan van Breij en Maria van Leeuwen van Blitterswijck, gaven haar dochter mee in het huwelijk: "dat huijs van Breij, gelegen bij Ruremonde omme die Ruer in den kerspel van Herten, mit landen, mit beemden, mit bosch, mit broick, mit vischerie, mit zinssen und mit allen sijnen rechten und toebehooren..." (RHCL: Archief Hof van Gelder te Roermond inv.n.r. 317, proces 796.) In de loop van de tijd heeft
het leengoed verschillende namen gehad. Van Rurenbosch, Ruerbosch tot
Roerbos en zelfs Roerop (van de stad uit gezien). Maar
ook vernoemd naar de eigenaars: Breyen- of Bredenhof (Bree),
Lodewichshof en “den Horsten hoeff” (beide
naar Lodewijck in der Horst) en daarna Spee(n)hoff (naar de erven
Spee). |
In 1634 en 1642 werd nog genoteerd: "gelijck dat gelegen onder Harten, in der heerlicheijdt Dalenbroeck". Naderhand schreef men veilig: "bij Roermond gelegen". Daarmee bleef het leenhof (voorlopig) onpartijdig. Het goed had tevens hoefrecht. De leenman
mocht de grond middels een boerderij in akkerwinning houden. Van een adellijk
huis of goed was in 1414 nog geen sprake. Ook wanneer de (latere) eigenaars
zich jonkers mochten noemen, wilde dat niet zeggen dat de titel op al
hun bezittingen sloeg. In de tweede helft van de 17e eeuw werd wel verwezen
naar de oude muurresten die zouden duiden op een adellijk huis. Maar in
de stukken is daar niets over teruggevonden. Andere toponiemen uit die tijd, maar
heden ten dage in de vergetelheid geraakt zijn de Esch, de kern
van het gehucht, het valderen aan het Meulenbroeck, verder het
Eyckske op de grens met Lerop en Herten, de Roederscamp
en het Quaedt straetgen, aangelegd zodat niemand door het veld
heen en terug hoefde te "vaeren". Morgentalen Van drie momenten kunnen we het grondbezit
van het landgoed Roerbosch nauwkeuriger bepalen. Dat
is aan de hand van de meting uit 1678 toen de boerderij nog op naam stond
van de erfgenamen van jonker Spee. Alle afzonderlijke stukken bij elkaar
werden gemeten op ruim 166 morgen. Dat is omgerekend zo’n 55 hectare.
Het overgrote deel, ruim 111 morgen (33 ha) lag aaneengesloten tussen
de boerderij en de Roer, enkel doorbroken door een waterafvoer van het
Waeijbroeck naar de rivier. |
|
1e (oudste) generatie: NN van Hatsfeldt Johan van Bocholt Godenoel deLamboy NN Spee NN Heister Lodewijck v.d. Horst Dederick van Horrich 2e generatie: Sibert van Bocholt Nicolaes Spee Johan in der Horst |_____ Hiernaast.de.nieuwste bevindingen.betreffende.de erfopvolging.na.Lodewijk in.der.Horst..03-08-2012
|_____
|
Het leengoed Rourbosch kende in de loop der tijden ook andere namen. Lange tijd sprak men van Breijen- of Breerhof, verwijzend naar de eerste leenman Johan Brede. Vanwege zijn ligging gezien vanuit de stad, ook wel eens de Rour-op genoemd. Doelend op de 16e eeuwse eigenaar Lodewijck in gen Horst, schout van het ambt Montfort (1559-1579), sprak men naderhand geregeld van Lodewickshof, ofwel van Horstenhoff. In 1414 werden meerdere stukken land door de hertog van Gelre in leen gegeven aan Johan Brede "omme getrouwe dienste wille, den he ons ducke gedaen heeft ende noch doen mach". Sindsdien is dit leengoed eeuwen lang vererfd van vader op zoon of dochter, via de families Brede, Hillen, van der Horst, Spee en Holthuijsen. Leenregisters Naast het goed Ruerbosch bezat Lodewijck in der Horst (ca.1500-ca.1580) nog een (heren)huis met hof, stalling en poortweg op de Schuitenberg in de stad. En dan waren er de leengoederen te Echt. Het goed de Horst, waar de familie naar genoemd was, het Volquyns leen en tenslotte het Huis Hasselholt te Ohé en Laek, tusschen der Mazen, waarmee zijn vader in 1510 beleend werd. Toen nog 20 bunders groot, nadat flink wat land door de rivier was afgedreven. Vanaf 1538 verhief Lodwich genoemde leengoederen uit erfenis van zijn ouders Lendrich in der Horst en vrouw Lysbeth. Ook het Crompfoetsleen in Echt is tijdelijk in familiebezit geweest, afkomstig van zijn grootouders Lodewijck in gen Horst en Linse Cromfoyts. (RHCL Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1078.) Na zijn overlijden stond het leengoed Roerbosch voor korte tijd op naam van "Horsten kinderen". Zoon Johan in der Horst, getrouwd met Catharina van Horrich, was kort na zijn vader uit deze wereld gescheiden. In 1583 verhief Johan (per mortem patris Ludovici, na dood van zijn vader Lodewijk) als familie-oudste nog wel de leengoederen uit erfenis van zijn ouders. Een jaar later blijkt zijn schoonbroer die taak te hebben overgenomen. In maart 1585 verkochten Catharina, dochter van jonker Dederich van Horrich, en haar kinderen meerdere stukken land te Maasniel aan het echtpaar Maroyen. (GAR. 6016: Zegelbrieven Bree, bewerkt door J. Ruiten: Zegelbrief 4, Maasniel dd. 3-3-1585.) De goederen waren afkomstig van Henrick Hillen, die de grond in het Tegelarijeveld in 1508 mee in het huwelijk had gebracht. Rourbosch ging (voorlopig) over op Elisabeth in der Horst, zus van Johan. Middels Gysbert van Delen als haar man en momber nam zij in oktober 1584 de pachthof in leen, ook namens haar deelgenoten. Bij de leenverheffing in 1607 blijkt haar man te zijn overleden. Het leengoed Hasselholt te Ohé en Laek blijkt dan al door haar ouders met 4000 gulden te zijn belast bij Renee Adolffs van der Horst en vrouw. De drie leengoederen in het ambt Montfort werden in 1607 na overlijden van Gysbert van Delen in leen opgedragen door jr. Hans Willem van Brambach, die de goederen vigore procuratione voorlopig beheerde namens de weduwe. In 1620 droeg hij de lenen weer over aan de nieuwe stamhouder Harthart van Spee, ridder. Jonker Brambach trad in 1620 op als nieuwe hulder van de goederen onder het kerspel Echt namens zijn vrouw Sibilla in der Horst, na overlijden van Elisabeth, de weduwe Delen. Tegelijk liet het echtpaar zich van de lenen ontheffen, om vervolgens hun zwager jonker Hattard van Spee daarmee te belenen. Het betrof de hof In der Horst, de hof Hasselholt en de hof Volquyns leen, alle drie genoemd in het kerspel van Echt. Het ging daarbij voornamelijk om het eerste goed In gen Horst. Spee kocht het stamgoed voor 15.000 gulden om te voorkomen dat Brambach het leen aan vreemden zou verkopen: "duer vreese dat tzelve goedt bij zijnen vrss. zwager aen vrembde persoonen verbrocht zoude zijn geworden". Om aan de nodige middelen te komen, belastte Spee zijn bouwhof te Roer met een kapitaal van 900 koningsdaalders bij Anna van den Hove, de weduwe van burgemeester Puytlinck van Maaseik. (RHCL: Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1055 en 1060.) Voor deze hypotheek was toestemming nodig
van het Hof van Gelder namens de leenheer. Volgens de regels mocht het
leengoed niet langer dan voor de duur van zes jaar belast worden. Uit
de akte, die in september 1615(!) was opgemaakt, blijkt dat den
hoff tho Roer bestond uit een bouwhof met landerijen, heijden,
weijden ende holtgewas. Van een edelmanshuis is dan geen sprake.
Het leengoed, onder Herten, was voor het overige enkel belast met een
erfpacht van 12 paar koren en 10 Gelderse gulden aan het huis Daelenbroek. Het huis op de Schuitenberg heeft dezelfde lijn gevolgd als het leengoed te Roer. In 1605 stond het huis nog op naam van jonker Delen z. In oktober 1610 voegde het echtpaar Spee daaraan nog het buurhuis toe. In de wintermaanden verkeerde men liever in de stad dan op het buitengoed. |
Al geruime tijd was er onenigheid tussen de ridder Spee en de geërfden van de molens op de Roer. De doorloop van de Roer naar de Hambeek naast de griend van Rourenbosch was altijd slechts een kleine beek geweest, waar men met een stok of spies overheen kon springen. Na het batten van de griend was de stroom uitgedijd en bracht grote schade toe aan zijn land aldaar, zoals nog dagelijks te zien was. Spee verzocht de eigenaars van de molens om de weg niet op te hogen met een stockade of sterkte, maar om de batten aan de zijde van 't Ham op te stellen en de griend daarvan te ontlasten. Aan Spee werd vervolgens toegestaan om de nieuwe aanwas te genieten als zijn eigen erf, tot aan het elzenboompje aan het gasthuis-dries. Middels onderhoud van de batten zouden de geërfden ervoor zorgen, dat de griend geen verdere schade zoals afmaling zou oplopen. (GAR: Archief Hoofdgerecht inv.nr. 381.) De erven Spee Hattard van Spee werd al in 1610 genoemd als amptman van Daelenbroek, en was naderhand drost van het ambt Montfort van 1625 tot 1632, het jaar van zijn overlijden. Zijn vrouw Elisabeth stierf enkele jaren later. Eind juli 1634 trad de licentiaet Poeyn aan als hulder van de toen nog minderjarige Peter Ernest van Spee, ook namens diens broers en zussen. Vanaf die tijd bleef Rourbosch voorlopig onverdeeld op naam van de kinderen staan. De leenverheffing, waarbij trouw werd gezworen aan de koning van Spanje als hertog van Gelder, vond plaats in de stad Gelder. Roermond was immers kort daarvoor in Staatse handen gevallen! (Zie ook: G.H.A.Venner Inventaris Archief Hof van Gelder te Roermond, blz. 23.) In januari 1635 verhief de licentiaet het leengoed Hasselholt namens Hans Hattard van Spee, na overlijden van diens vader. Enkele jaren nadien blijkt ook de jongeman te zijn overleden, toen Wilhelm van Holthuysen in maart 1638 namens de familie van zijn vrouw als hulder optrad. De nieuwe leenman legde bij de leenverheffing in handen van de heer zijn eed van trouw af en beloofde alles te zullen doen hetgeen "een goedt ende getrouw leenman zijnen leenheere te doen schuldich is" en dat "altijdt soo duck des noodt gebeurt". Naderhand was het de kanselier van het leenhof, die daarbij de rol van de heer overnam en de eed van trouw was niet meer dan een formule. Voor Hattard van Spee was het blijkbaar niet meer dan een deurmat waarop men bij binnenkomst de voeten veegde. In 1620 zwoer hij als leenman nog trouw aan de heer, in dit geval de koning van Spanje. Begin juni 1632 had ridder Hattard van Spee, als rechterhand van graaf Hendrik van den Berg, nog een belangrijke rol gespeeld bij de inname van de stad Roermond door het Staatse leger. Zij hadden de stad met een lichte bezetting achter gelaten. De bisschopsstad was toch al geen partij voor de graaf en zijn machtige familie, die ook buiten dit wapenfeit zich weinig aan de stad gelegen liet liggen. Roermond werd snel ingenomen. (mr.drs.H.Wouters: Het Limburgse Maasdal gedurende de Tachtigjaige Oorlog enz., in Limburgs Verleden II, blz. 219.) Twee jaar later, eind juli 1634, klaagde de weduwe Spee dat op haar hof Roerenbosch door het Spaans garnizoen van Don Guan Verdigo twee van haar knechten en paarden waren meegenomen, vanwege de achterstand aan de contributies die de stad aan de koning schuldig was. Zij beweerde toen, dat haar pachthof niet onder Roermond maar onder Daelenbroek ressorteerde. Men zou toch verwachten, dat de koning de Gelderse leengoederen die aan drossaard Harthart van Spee waren gegeven weer tot zich zou nemen! Naderhand werd de familie vertegenwoordigd door legerkapitein Antoine d’Olimart, graaf van Isenberg en -na graaf Hendrik van den Bergh- de nieuwe drost van het ambt Montfort (1637-1647). Zijn eerste vrouw Amelia Rosine Lockinger was in september 1633 getorven. Daarna hertrouwde hij met Catharina van Spee. Het echtpaar kreeg te Montfort drie dochters en een zoon. De drossaard stierf begin 1647 in de leeftijd van 50 jaar. In december 1645 maakten de drie overgebleven broers Spee hun eerste gezamenlijke testament, te weten Peter Ernst (+1674), Andries Willem (+1678) en Frans Hendrick. Daarin wensten de jonkeren "sonder groote vuijtwendige pompe oft pracht" begraven te worden in de kerk der minderbroeders in Roermond, danwel in de parochiekerk van Echt, indien zij binnenlands kwamen te sterven. In het eerste geval zoude de minderbroeders van elk 50 rijksdaalders krijgen om daarmee een armenspende te bekostigen. In september 1664 werd de laatste versie gemaakt op het Huis te Ohé. Hun leengoederen van de koning van Spanje en van de hertog van Gulick zouden op de langstlevende(n) van hun drieën overgaan. Met name werden genoemd de lenen Hasselholts goed, het Cromvoets-leen tussen de Maas, de hof te Rour, het leen de tienden van Rathem en het goed te Gerderath. Voor hun drie zusters bestemden zij 75 daalders om onderling te delen na ieders overlijden. |
|
Procesgang Er was vaker onenigheid tussen de eigenaars van Rourbosch en het stadsbestuur, of het leengoed wel of niet op Roermonds gebied lag en dus onder de jurisdictie van de stad. Of de verkoop van het Waeijbroek door de gemeente ermee te maken had is niet bekend. Voorheen was het stadsbestuur met de erven Spee overeengekomen, dat het overtollige water van het broek middels een sloot via hun goed mocht aflopen. De peyborgemeister had de erven Spee daarvoor nog een vet lam gegeven. Toen een van de boeren de grond had verworven, vroegen de jonkeren voor de afwatering een vergoeding. In 1657 besliste de Magistraat, dat dezelfde rechten golden als voor de verkoop. Nog datzelfde jaar kwam het dan toch tot een proces over het rechtsgebied van Rourbosch tussen de stad en de gebroeders Spee. Zou de stad, wiens bewoners zich als Spaanse onderdanen beschouwden, de gelegenheid hebben gebruikt, om revanche te nemen op het verraad uit 1632 door hun vader aan zijde van de Staatste stedendwinger? De stad zou vijf jaar lang door de "mutineerders" bezet blijven. De achterstand in de landschat was opgelopen tot 1284 gulden over de jaren 1649 tot en met 1656, buiten het servysgeld van 150 gulden van de halfman. In het archief van het Hof van Gelder is daarvan een dik pak bewaard gebleven. Beide partijen zoeken allerlei redenen om hun gelijk te halen. Uiteindelijk bleef het leengoed Roermonds gebied, ook al geeft het oude leenregister anders aan. De erven Spee probeerden met allerhande stukken te bewijzen dat het leen onder de kerspel Herten viel. Ook de vrijheer van Daelenbroek was dat opgevallen, of eigenlijk was hem dat ingefluisterd. In elk geval zijn hierdoor een schat aan gegevens over de bewoners van buiten de stadsmuren en Roer in het bijzonder bewaard gebleven. Het proces over de jurisdictie van het goed Rourbosch werd gevoerd tegen de gebroeders de jonkeren Spee. Na hun overlijden ging het leengoed over op Frederick Bertram van Laer (+1678), mogelijk in zijn functie als woordvoerder van de familie, dan wel als leendrager namens zijn vrouw Anna Margaretha d'Olimart. De dagelijkse beslommeringen zal hij aan de rentmeester hebben overgelaten. De familie had immers naast het goed Ter Horst te Echt, Huize Hasselshof te Ohé en Laek, en de Bree-hof te Roer nog meer andere bezittingen. |
|
Erfdeling Na het overlijden van haar eerste man,
deelde Anna d'Olimart het huwelijksbed met neef Johan Hattard
van der Velde (+1683). Niet voor lang overigens. Werd in 1679
nog onder de hofeigenaren o.a. ook mevr. Laer genoemd, in 1685 moest de
halfman op Rourbosch van mevr. van der Velde bijna 42 gulden betalen als
bijdrage aan de Fransche contributien. Een tijdlang had het Franse
legervolk haar tenten opgeslagen buiten de poorten van kasteel Daelenbroek.
De stad wilde geen risico lopen. Overigens werden alleen de buijtelingen,
de bewoners van buiten de stadsmuur hiermee belast. Gerard van Laer behield de pachtboerderij
met de bijbehorende landerijen te Roer na het overlijden van zijn vrouw
in bezit als tochtenaar. De eigendom en het vruchtgebruik van het leengoed
viel na zijn overlijden in 1710 terug in de schoot der familie en werd
daarbij gedeeld tussen de erfgenamen van de zussen Anna en Elisabeth Spee. |
|
Beleningen Nog datzelfde jaar liet zij haar aandeel
in de bouwhof, genoemd Rourder Bosch, belenen met een bedrag van 300 rijksdaalders
in Spaanse munt. Tot het goed behoorde ook de visserij op de Roer. Verder
was er sprake van enige erfpacht waarmee het goed bezwaard was.
Erfcijnzen en -pachten De hof op Rourbosch kende naast het visrecht
op de Roer nog enkele erfcijnzen, elk jaar te leveren met St. Stephanus,
martelaar; dat is tweede kerstdag. Uit naam van de heerschap nam de halfman
de cijnzen in ontvangst. |
|
Vrijstelling Meestal werd de pachter van Muggenbroek
opgeroepen om een veroordeelde vanuit de stad naar de gerichtsberg te
brengen. In 1687 werd besloten dat in het vervolg de twee pachters aan
Muggenbroek en die van Roer op toerbeurt hiertoe verplicht konden worden.
In juli 1724 was het de beurt aan Paulus Meuren, de halfman
van Rourbosch, om op toekomende zaterdagmorgen de 15e zich om 8 uur op
de markt te melden, met kar en twee paarden om de misdaedighe
naar Kitskensberg bij de Kapel int Zand te vervoeren. Paul Meuren was zijn broer Christiaen
in 1718 opgevolgd als halfman op Rourbosch dat toen voor de helft op naam
stond van jonker Jan Hattard van Holthuijsen. De familie
Meuren heeft meer dan een eeuw als halfwinners op de bouwhof
te Roer gewoond, vanaf midden 17e eeuw. In juli 1668, na een jarenlang
slepend proces tussen de stad Roermond en de gebroeders Spee, bracht de
gerechtsbode het besluit van het Hof van Gelder over aan de halferse.
Haar man Gerardt Mueren was niet thuis. Waarschijnlijk woonde het gezin
Meuren er al rond 1660/65, toen Gerardt de pacht van zijn schoonvader
overnam. (GAR: Aanwinst Maastricht, ongeinventariseerde
stukken, doos 12.) |
|
Na twee eeuwen liet |
Nieuwe leningen Bovenop de lening van 300 rijksdaalders
uit 1713 beleende Sibilla de Mouwens haar deel in april 1715 met nog eens
600 pattacons bij het echtpaar Vernyck van Thoor. Vier jaar later in april
1719 volgde een nieuwe lening van 400 pattacons bij de controlleur Peter
Ignatius van der Vrecken, schoonzoon van voornoemd echtpaar.
Vervolgens verwierf deze in mei 1723 bij openbare verkoop de helft van
het leengoed Rourbosch in eigendom. Na drie eeuwen ging de bouwhof, althans
voor de helft over in vreemde handen. Tien jaar later waren de schulden opgelopen tot 1666 pattacons. Deze schuld werd in 1751 afgelost met een schuldbrief van 1837 gulden ten laste van het Overkwartier van Gelder en de rest in klinkende munt. Daarmee was ook dit erfdeel weer lastenvrij. P.F. Meijer, advocaat
aan het Hof van Gelder te Roermond en getrouwd met Isabella van der Vrecken,
beheerde als rentmeester de goederen van zijn schoonfamilie in de streek,
met name de bouwhof te Roer. Jaarlijks kwam dhr. Nijpels vanuit Maastricht
als zaakgelastigde van de erfgenamen van der Vrecken een weekje in de
stad logeren, om de rekeningen met advocaat Meijer te vereffenen. In juli
1764 tevens om de inbreuk door de Roer op het landgoed te visiteren en
met een concept tot verkoop van de bouwhof. (RHCL
te Maastricht 16.0605: familiearchief Kerens de Wijlre, inv.nr. 18.) De helft van raadsheer Van der Vrecken was via diens zoon Peter Mathias over gegaan op de kleinkinderen Frans Jan en Alexandra. Bij de overdracht woonde de kleinzoon, in huwelijk met Isabel Suyskens, te Maastricht. Zijn zuster, in huwelijk met Octave Barbou, gaf haar volmacht vanuit Amsterdam. Broer en zus waren elk voor 1/4 deel gerechtigd in de bouwhof genoemd Roerbosch, bestaande in weide, landerijen, beemden, vruchten, schuur, schapen, varkens, stallen, annexe visserij op de Roer, erfpachten en cijnzen, zoals hen was toegevallen in april 1764. De gehele hof bedroeg aan landerijen en weiden 83 morgen. Ook toen was er nog geen sprake van enig edelmanshuis! Frans van der Vrecken liet weten dat hij het geld, te weten 1515 gulden, voor zijn vierde deel al van de chevalier van der Vekene had ontvangen. Het is aan te nemen, dat zijn zuster een gelijk bedrag voor haar deel had weten te bedingen. Bij deze helft was tevens inbegrepen de erfpacht van 6 malder graan, half rogge, half haver, ten laste van de eigenaars van de wederhelft van de bouwhof. In maart werd op het adellijk huis De Horst te Echt de volmacht getekend door A.J. van Holthausen en vrouw F. de Holthausen-Vekene tot verkoop van hun deel in de bouwhof voor 400 pattacons aan hun cousijn. De raadsheer liet zijn schoonzoon Ryckman de Betz de zaken regelen, die voor het Hof als diens hulder optrad. (RHCL: 01.004 Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1075.) |
Hij.bracht.zijn.jeugd wisselend.door.in.de. stad.en op.het.goed. Nieuwenbroek te.Beesel..Dat.blijkt. o.a..uit een.brief.uit. 1722.van zijn.oom.Cletus,. onderweg naar.Madrid. om.opgenomen te.worden.in.de.garde. des konings..Hij.vroeg. zijn broer.Justin.hem. de.kleuren van.het. familiewapen.op.te sturen.en.de. kwartieren van.zijn. voorouders,.dat.hij rein.van.bloed.was. |
Grootgrondbezit in de buurtschap Roer in 1789. Op de kaart zijn de percelen ingekleurd van resp. het goed Hattem, Lomshof en de Kruisbroerenhof. Klik HIER voor grotere weergave. Kasteeltje Hattem Mathias Justinus Van der Vekene (1713-1788), ridder, drost van Winger van de H. Georgius en Gempe en lid van de Souvereine Raad van Oostenrijks Gelderland, ging in april 1774 een lening aan van 600 pattacons bij advocaat Clout namens het klooster MariaWee te Roermond. Het geld was bestemd tot "opbouwinge van 't casteel van Hatthem". Hij is als zodanig de bouwheer van het kasteeltje in het gelijknamige park bezuiden de stad. (GAR: Archief Hoofdgerecht inv.nr. 341.) Overigens was de koopsom van 400 pattacons
in 1771 deels bestemd voor de aflossing van een lening op deze wederhelft
van het leengoed aan eveneens het klooster MariaWee. |
Veel
geraadpleegde bronnen: RHCL = Regionaal Historisch Centrum Limburg te Maastricht. GAR = Gemeentearchief Roermond, o.a. Archief Hoofdgerecht. RHCL Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 317, proces 796: Roermond vs. gebroeders Spee. RHCL Archief Hof van Gelder te Roermond, leenregisters. RHCL Archief familie Holthuysen |
|