Herberg de Heuvel







































Laatst gewijzigd: 27-04-2014 © Jan Ruiten

HERBERG OP DE HEUVEL
Kerk en Kroeg

Op zondagmorgen kwamen de boeren van Sint-Odiliënberg trouw naar hun kerk en luisterden zij naar de preek van meneer pastoor. Na de mis trokken zij het dorp in, naar de herberg van... de pastoor: de herberg Op de Heuvel. Sinds onheuglijke tijden werd het huis zo genoemd en geregeld werden ook de bewoners van de boerderij zo genoemd. Op de heuvel, de tegenhanger van de kerkberg, stonden van oudsher ook enkele andere huizen. De naam bleef onlosmakelijk verbonden met het huis waarover dit opstel handelt; eerder gepubliceerd in Roerstreek 2006, blz. 57 e.v. Op onderdelen wijkt dit verhaal hiervan af.


Het Huis Op de Heuvel. (Foto van Mevr. Theunissen-Peters.)

In december 1657 trouwde in de kerk van Sint-Odiliënberg de 'eervolle' Petrus Knoops met de 'deugdzame jongedochter' Catharina van Thoor. De bruid was niemand minder dan de zuster en dienstmaagd van Hendrick van Thoor (1622-1688), sinds meer dan tien jaar pastoor in de parochie. Als broer van de bruid wilde de dorpsherder niet anders dan het eerzame karakter van beiden benadrukken. Catharina, zo kon men al waarnemen, was in verwachting van haar eerste kind. Het meisje werd in maart ten doop gehouden en werd met alle godsvrucht gewijd aan de maagd Maria. Menig jong stel in dezelfde ondeugdzaamheid kwam er in die tijd niet zo gemakkelijk mee weg.

Over de herkomst van de bruidegom is weinig met zekerheid bekend. Peter Cnops (ca. 1620-1676) was waarschijnlijk een zoon van Theunis Cnops en Margaretha NN. Zelf ondertekende hij als Peter Knops, terwijl in andere stukken de schrijfwijze Cnops steeds vaker voorkwam. Verwantschap met de gelijknamige familie Knops, pachters op Genouwen en later ook op Klein Dasselray is niet waarschijnlijk. Ook is niet duidelijk of hij geboortig is van Sint-Odiliënberg, of dat hij (vóór 1645) van elders hier is komen wonen.

Catharina van Thoor (1627-1692) kwam uit een gegoede familie. Al sinds 1647 werd zij geregeld gevraagd om als getuige bij een doop aanwezig te zijn. De jonge vrouw was als pastoorsmaagd met haar broer naar hier gekomen. Cathrijn deed het huishouden in de pastorie op de kerkberg. Haar zus Aldegunda (1638-ca. 1720) was getrouwd met de veel oudere Gerardus Corsten (1618-1686), burgemeester van Heinsberg. Volgens het kerkregister uit die plaats was het paar in september 1657 in Roermond getrouwd. Daar staat het huwelijk echter niet ingeschreven. De pastoor van Berg was als peetoom aanwezig bij de doop van hun eerste kind Maria Corsten (1659-1710) in Heinsberg.

In beide gezinnen werd de tweede zoon Adam genoemd. We moeten dus op zoek gaan naar het echtpaar Adam en Maria van Thoor om de ouders van Henricus en zijn zussen te vinden.

De naam 'van Thor' kwam begin 17e eeuw in Heinsberg veelvuldig voor. Maar noch in die plaats, noch in Roermond is over de herkomst van de familie iets naders te vinden. Ook ten zuiden van Echt en in Venlo was deze familienaam bekend. Na lang speuren eindigde de zoektocht in Erkelenz. In september 1627 werd daar Tringen geboren als dochter van Adam Thorn en zijn vrouw Mergen. Ook de doopinschrijving van haar oudere broer Henrich en zus Aleidis komen we daar tegen. Alleen hun broer Caspar van Thoren is in zijn geboorteplaats blijven wonen, waar hij tot burgemeester werd benoemd. Bij zijn huwelijk in februari 1651 was de pastoor van 'Montz' als getuige aanwezig. Wij herkennen hem natuurlijk als de pastoor van Berg.

Adam van Thoor sleet zijn levensavond bij zijn dochter in Sint-Odiliënberg. Daar stierf hij in september 1676. Kort voordien was zijn zoon Hendrick benoemd tot pastoor in Lottum. Dat een priester uit Erkelenz hier pastoor werd is niet zo verwonderlijk. Die streek viel toen onder het bisdom Roermond.

Het echtpaar Cnops kreeg tussen 1657 en 1665 vier kinderen. Maria (*1658), Anton (*1660) Adam (*1660) en Margareta (*1664). Het is niet duidelijk waar in het dorp het gezin die eerste jaren gewoond heeft.

De jaarrekeningen van de schepenbank zijn vanaf 1658 bewaard gebleven. In die tijd kwamen de schepenen voor zaken bijeen in de herberg van brouwer Hencke Timmermans aan het kerkplein. Voor het eerst in 1666 werd ook de herberg van Peter Cnops genoemd toen daar een kapitein-luitenant op kosten van de gemeente een maaltijd had genoten. Daarna volgden er meer meldingen van logieringen met uitgaven voor kost en drank aan overheidsboden en hooi voor de paarden. Begin december 1667 kwam er 's nachts bij Cnops een ijlbode aankloppen, vertrokken vanuit de vesting Stevensweert om te waarschuwen voor naderend legervolk. En vier maanden later kwam er opnieuw een soldaat op last van de gouverneur melden dat er Franse troepen in aantocht waren. Tonis Helgers werd er toen op uitgestuurd om poolshoogte te nemen. We zitten dan midden in de grote politiek. De Zonnekoning deelde plaagstootjes uit richting de Republiek.

Geregeld kwam ook de jager van de prins (van Oranje) voor enkele dagen op bezoek in gezelschap van een andere persoon. De heren lieten zich het bier en de maaltijden goed smaken. Ook voor de vier (jacht)honden werd gezorgd. Andere keren waren het weer gezanten uit een of ander leger, een luitenant met knecht op zoek naar een ruiter die een man had doodgeschoten.

Al naar gelang het uitkwam vergaderden de schepenen nu eens bij Timmermans, dan weer bij Cnops. Peter Cnops was toen burgemeester van het dorp, een functie die van jaar op jaar werd bezien. Hij heeft als zodanig de gemeente zo'n acht of meer jaren gediend tot zijn overlijden in augustus 1676.

Begin december 1673 arriveerde de prins van Oranje met zijn leger te Melick. Aan het veer te Berg werden wachtposten neergezet, die van kost en drank werden voorzien: bier, brood, boter, schencken en brandewijn. Ook kreeg de herbergier musketiers vanuit Roermond te logeren en dan weer ander bezoek. Alle onkosten werden bij de gemeente netjes in rekening gebracht. Zodoende krijgen we nog een beetje mee van wat er zich toen zoal in de gemeente afspeelde. Merendeels zaken die van doen hadden met het dorpsbestuur. Maar wanneer een heel garnizoen zich hier neerliet, dan was dat een gebeuren waar het hele dorp voor uitliep.

In februari 1674 had Cnops enkele afgevaardigden van de prins op bezoek. Bij die gelegenheid had de een of andere onverlaat kans gezien de mantel van een der heren mee te nemen: eenen van dieselver sijnen mantell ontdraegen door onduegent vollick, die ons onbekent sien. Het gezelschap had voordien twee weken gelogeerd bij de weduwe Grauen op Munnichsbosch. Dat was toen die van Vlodrop de brug over de Roer hadden afgebroken, waarschijnlijk om naderende legertroepen tegen te houden.

In januari kreeg Peter Cnops vier ruiters op bezoek die hem om wat voor reden dan ook zodanig hebben getrakteerd met slaan en steken, dat de herbergier zich onder doktersbehandeling moest stellen. Ook hiervan heeft hij de onkosten bij de gemeente in rekening gebracht, waarbij hij opmerkte: voor smerdt ende pein daer en spreck ich niet van. Burgemeester Cnops kreeg dat jaar nog veel soldatenvolk over de vloer.

In november sloeg het garnizoen van overste kolonel Louckaert hier zijn winterkwartier op. Herbergier Cnops voorzag de wachtposten aan de passage over de Roer opnieuw van kost en drank.

Uit die tijd zijn slechts enkele schatlijsten overgebleven; de oudste uit 1668. In het dorp zelf tellen we dan precies twintig huishoudens. Peter Cnops komt daarin echter niet voor. We zouden voorzichtig kunnen concluderen dat hij identiek was aan Peter van Haeren, die toen onder in het dorp woonde. In dat geval zou het huis op de heuvel niet omstreeks 1665 maar pas tien jaar later zijn gebouwd. We moeten er trouwens sowieso van uitgaan, dat Cnops zijn huis heeft gebouwd op dat gedeelte van Manckenhof, dat aan de kinderen Reulen was toegevallen, de boomgaard aan de kant van de Roer. We spreken dan van een huis met herberg, schuur, stalling en brouwhuis en aangrenzend stuk land aan de Kruisstraat.

Catrien op den Heuvel (1627-1692)

Eerst in de gemeenterekening van 1675 komen we een verwijzing naar deze huisplaats tegen, toen soldaten gedronken hadden bij 'Catrijn op den heuvel'. Volgens de schatlijst van 1677 woonde de weduwe Cnops in haar huis op de heuvel met haar twee zoons en dochter. Haar man was in augustus van het jaar ervoor gestorven. In de huizenschat van 1679 werd de vrouw aangeslagen voor liefst 6 rijksdaalders. De herberg was het grootste huis in het dorp en in waarde te vergelijken met de boerderijen op Dasselray. Haar naburen werden aangeslagen voor 1 of 2 rijksdaalders.

Na het overlijden van haar man zette Cathrijn het werk voort met hulp van de kinderen die dan groot genoeg zijn om de handen uit de mouwen te steken. De burgemeesterspost ging over op schepen Timmermans. De weduwe Cnops zat goed bij kas. Meerdere kapitalen werden als lening uitgezet aan particulieren en overheden. Ook aan de gemeente van Sint-Odiliënberg werden enkele leningen verstrekt. Al in 1663 verstrekte het echtpaar Cnops aan Otto à Closs en Agnes Cruijsancker een kapitaal van 150 rijksdaalders, met als onderpand de Tiller Ohe achter het huis Frymersom.

Het kerspel Sint-Odiliënberg zat in die tijd geregeld in financiële nood, meest vanwege de oorlogsschattingen die aan de dorpen en steden werden opgelegd. Keer op keer moest geld worden opgenomen om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen. In september 1674 werd bij het echtpaar Cnops een lening van 200 pattacons afgesloten. En in januari 1678 opnieuw 100 rijksdaalders bij de weduwe Catharina van Thoor. Aanvankelijk tegen 6¼ %, maar dat werd naderhand teruggebracht tot 5 %.

Aan de paters jezuïeten was de gemeente bij elkaar liefst 3000 rijksdaalders schuldig. Het convent op zijn beurt beleende zijn pachthoeve Cleyn Hoosden met 400 rijksdaalders bij het echtpaar Jan Cnops en Gertrudis Smits. In december 1676 had het kerspel 390 gulden opgenomen bij Elisabeth Hendricks, de weduwe Cnops te Roermond ter afwering van de Franse contributie. Men zou al gauw enige verwantschap veronderstellen tussen genoemde geldschieters en wijlen Peter Cnops, herbergier te Sint-Odiliënberg. De meeste leningen werden afgesloten in de veronderstelling, dat de afbetaling ervan binnen enkele jaren zou geschieden. Dat was dus niet zo. Nog decennia lang werden jaarlijks de renten op oude leningen betaald. In mei 1688 klaagde Catharina van Thoor, dat zij al geruime tijd geen rente meer ontvangen had en de aflossingen ook steeds werden uitgesteld.

De weduwe Cnops had aan de rand van het dorp een akker, grenzend aan het valderen; aan de overkant van de weg begon het landgoed Hoosden. Beide partijen waren dienvolgens belast met het onderhoud van het valhek. Bij visitatie in 1684 is gebleken dat de toorens van het valderen, de twee posten, los waren, waardoor het hek open bleef staan. Het onderhoud kwam voor 2/3 deel op kosten van genoemde jezuïeten en het resterende deel was te betalen door 'Catharina op den Heuvel'. Wij weten dus wie daarmee bedoeld werd.

Burgemeester Adam op den Heuvel (1660-1716)

Catharina van Thoor stierf in augustus 1692. Haar oudste zoon Anthon (1660-1730) was toen al geruime tijd kapelaan te Lottum. Drie weken na het overlijden van de weduwe Cnops trouwde haar dochter Margarita (1664-1695) met Christoffel Janssen (1666-1696). Het paar ging in Roermond op de Veldstraat wonen in het brouwershuis van Stoffer's ouders.

Ook voor Adam (1660-1716) werd het tijd een gezin te stichten nu hij alleen was achtergebleven in de herberg op de heuvel. Midden oktober 1692 zegende kapelaan Anthoin Cnops het huwelijk in van zijn broer met Maria Basel (1653-1727). Zoals Cathrijn voordien, woonde Maria al geruime tijd bij haar broer op de pastorie, op die andere heuvel.

Door zijn huwelijk met de pastoorsmaagd was de herbergier met nog meer godsvrucht omringd. Niet alleen zijn oom, zijn tweelingbroer, zijn zwager, maar uiteindelijk heeft ook zijn eigen zoon, daartoe geroepen, zijn leven als parochieherder gewijd aan de Heer.

Na dertig jaar pastoraat in Sint-Odiliënberg was zijn oom Henricus van Thoor in 1676 naar Lottum vertrokken. Daar zou in juni 1685 Anthonius Cnops arriveren om als kapelaan de vroegmis te lezen, of zoals elders staat vermeld: als bedienaar van 'de planken misse'. Maar al in 1679 werd hij benoemd als kapelaan te Vlodrop. Vervolgens werd hij benoemd tot pastoor in Hoengen. Adams schoonbroer Guilielmus Basel nam in 1676 het pastoraat van de parochie van de H. Petrus in Sint-Odiliënberg over tot zijn overlijden in 1720. In de jaren tachtig liet hij de vervallen kerk deels nieuw opbouwen met behulp van giften die hij links en rechts wist los te peuteren. Guilielmus Basel werd opgevolgd door zijn jonge neef Johannes Petrus Cnops, pastoor van 1720 tot 1736. Naderhand zouden ook twee kleinzoons van Adams schoonzus en zus als kapelaan worden benoemd in de parochiekerk, sinds 1686 gewijd aan de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus.

In april 1693 werden de knecht en meid van Cnops door de schout voor het gerecht gedaagd wegens hun ondeugdelijk gedrag, zoals zij samen onder een dak hadden geleefd. Of zoals in bedekte termen werd opgeschreven, dat zij met malckanderen soude hebben geconverseert en wel dusdanig dat het te verwachten was dat de meid quaeme te geraecken in kindtsbedde. Het jonge stel bekende schuld en trouwde nog voor het einde van de maand. Zij werden beboet met een amende van 50 gulden. Zij waren niet verwant aan de dorpspastoor.

In een andere zaak werd een boer uit Melick gedaagd zich te verantwoorden voor de schepenbank in Sint-Odiliënberg en wel ten huize van Adam Cnops. Daar werd sinds jaar en dag om de twee weken op donderdag door de schout en schepenen zitting gehouden. Naast de landschrijver, die het gedingenregister bijhield, waren er ook vaste advocaten, die namens de partijen het woord voerden. Sommige zaken konden wel maanden gerekt worden. In de zedenzaak tegen het jonge stel probeerde Peter Linssen aanvankelijk nog onder de proceskosten uit te komen, door te beweren dat hij helemaal niet om een advocaat had gevraagd. Naderhand gaf hij dan toch toe dat burgemeester Cnops hem bij het verlaten van de gerichtskamer had geadviseerd zich door een rechtsgeleerde te laten verdedigen.

In 1694 is de prins van Nassau met gevolg in het dorp geweest. Eerst hebben de schepenen nog bij Cnops beraadslaagd waarmee zij het hoge bezoek konden vereren, zoals gebruikelijk was. De herbergier bracht o.a. een vet lam en een vet kalf op tafel voor de prins, zijn secretaris en de hofmeester.

We komen het nergens in de archieven tegen, maar vermoedelijk werd op de heuvel toen al eigen bier gebrouwen. We weten het zeker van Hencke Timmermans, die naast zijn herberg aan het kerkplein nog een brouwhuis had staan met ketel en toebehoor. Ook van nieuwkomer Fijt Fijten is bekend, dat hij naast het werk in de smidse een eigen brouwerij was begonnen. Het zou nog tot 1709 duren aleer de schepenen ook in de herberg van de smid bijeenkwamen om gemeentezaken te regelen.

Spaanse Successieoorlog (1701-1714)

Enkele leningen van zijn ouders aan de gemeente waren op Adam Cnops overgegaan. Evenals zijn vader voordien was de herbergier meerdere jaren burgemeester van het dorp. 1698: 'burgemeester Adam op den Heuvel'.

Zijn schoonbroer pastoor Basel was in september 1703 door soldaten naar Venlo afgevoerd als gegijzelde wegens het niet op tijd leveren van de dorpslasten. De priester klaagde naderhand niet zozeer over het ongemak, maar meer nog over ellendt ende schimp, de beledigingen die hij zich onderweg en in het leger had moeten laten welgevallen.

Ook Adam Cnops stond midden in het dorpsleven. De herberg op de heuvel was geregeld de plaats waar de schepenen vergaderden. De rekeningen die de herbergier bij de gemeente inleverde, geven tevens een inkijk in het dorpsgebeuren. De Europese grootmachten trokken ten strijde toen de Spaanse troon was vrijgekomen. Engelse, Deense, Brandenburgse en Hessische troepen bevolkten het platteland van het Overkwartier en het ambt Montfort. De boeren werden gesommeerd met paard en kar de legers met transporten te begeleiden naar verre uijtlandse plaatsen.

Uit de rekeningen van de herbergier blijkt dat elke gemeente teven een aantal rekruten moest leveren voor de landmilitie in Wachtendonck. In maart 1702 werden enkele jogemannen uit het dorp ingeloot. Met naam werden genoemd Hendrick Hendricx, Geraedt Cnips, Geel Tegels en Simon Hawinckels. Voordat zij vertrokken was er gratis bier en voor hun onderhoud kregen zij elk 5 rijksdaalders mee. Schepen Nelissen en burgemeester Cnops brachten de jonge rekruten naar hun legerplaats.

Het waren drukke tijden voor beiden. Alle dorpslasten ten dienste van de krijgsvoering kwamen op hen neer. Zo waren ze veel tijd kwijt aan het inzamelen van pallisaeden, fachijnen, paelen, hoij, stroij enz. om de spullen vervolgens in de (vesting)steden Roermond, Venlo en Stevensweert af te leveren. Je zou maar met de hele handel op de plaats van bestemming aankomen om dan te horen te krijgen dat de palen niet lang genoeg waren en dat het er meer hadden moeten zijn. Of je even kon bijbetalen voor het tekort!

Menigmaal waren Nelissen en Cnops wel drie weken of meer van huis en haard om allerhande zaken voor het dorp te regelen, soms met ongelooftelijcke moijelijckheijden, rusien ende travailles, of vaker ook niet sonder peryckel van hun leven. Nog voor geen honderd gulden zouden zij zulke taken vrijwillig op zich nemen. Zij kregen elk 10 rijksdaalders voor de moeite.

Het jaar daarop waren er twee burgemeesters aangesteld. Jan Everts meldde dat hij vijf dagen was weggeweest met geld voor de voerlieden uit de gemeente die op zware dienst naar Sint-Truiden waren vertrokken. Daar trof hij ze niet aan en is hij dus weer teruggekeerd. Toen bleek dat de karren nog niet terug waren, is hij de boeren in de plaats Limburg gaan zoeken.

Naderhand werd Everts in arrest gevoerd naar Roermond, alwaar hij tien dagen in gijzeling gehouden werd in De Keijser. Dat gebeurde op last van de landrentmeester omdat de gemeente Sint-Odiliënberg nog niet had voldaan aan de oorlogsschatting.

In augustus 1706 stond een commando van 130 man voor de deur. Adam Cnops regelde het nodige bier, brood en boter. Ook de daaropvolgende jaren bleven doortrekkende legertroepen een zware last voor de dorpen en steden. Geregeld werden de pachters gevorderd tot de zware dienst om met kar en paard materieel naar verre garnizoensplaatsen te brengen. Sommige boeren waren zelfs wekenlang van huis weg.

In december 1710 wamen 10 compagnieën in de gemeente logeren, meer dan 320 man sterk en tegen de 100 paarden. Omdat veel boeren toen al onderweg waren op den swaeren dienst, kon men onmogelijk de nodige paarden bijeenbrengen. Adam Cnops kon de kwartiermeester voor dit euvel alleen tevreden stellen met 5 vat haver, 100 pond hooi en een rijksdaalder in de hand. Ook heeft de herbergier toen nog het nodige brood, spek en bier geleverd.

In augustus 1714 had de gemeente bij Adam Cnops een rente van duysent pattacons capitael opgenoemen (-) waermede andere capitalen sijn gereduceert. Langlopende leningen konden daarmee eindelijk afgelost worden.

Adam Cnops stierf in januari 1716. Naast huis en hof liet hij nog 23 morgen akkerland, weiland en heide na, verdeeld over meerdere kleinere stukken, maar ook een stuk land van bijna 11 morgen buiten het valderen, afkomstig van zijn ouders. Ander land heeft Adam Cnops gekocht van de weduwe Timmermans in 1693. Van de herkomst van de overige percelen is niets bekend.

Verder had burgemeester Cnops samen met Herm Cuypers uit Lerop de landerijen van Aldegona Moeits in pacht, bij elkaar zo'n 40 morgen groot, bestaande uit akkerland, koeweiden en heidegrond. Nu beide pachters waren overleden, had de weduwe Moeits andere plannen met de grond.

in 1710 werd Cnops aangeslagen voor 5 koebeesten en 10 schapen, terwijl we uit andere bronnen weten, dat hij voor de akkerwinning beschikte over paard en kar. Voor het vele werk had de boer en herbergier twee knechten en meiden in dienst.

Fundatie van de vroegmis

Nadat de herbergier in januari 1716 was overleden, werden de rekeningen voor kost en drank door zijn zoon Johannes Petrus Cnops (1694-1736) opgemaakt, die daarbij ook vermeldde: 'hetgene de schepens bij mij verteert hebben'. Toch lag zijn toekomst niet in de herberg op de heuvel. Al vrij spoedig zou hij het altaar bedienen in de parochiekerk op de berg.

De herbergierszoon had al vrij jong voor een leven als priester gekozen. Waarschijnlijk heeft hij net als de andere dorpskinderen eerst de dorpsschool doorlopen. Daarna begon hij zijn studie op de Latijnse school in de stad. Vervolgens kreeg hij de opleiding tot priester van zijn heeroom op de pastorie. Een eerste aanwijzing voor deze veronderstelling vinden we in de kerkregisters. De herbergrekeningen aan de gemeente werden met dezelfde hand geschreven als die sinds 1712 de overledenen in het begraafboek noteerde. J.P. Cnops is dus al die tijd in het dorp gebleven: tussen de lessen van pastoor Basel hielp hij zijn moeder in de kostwinning. Tot 1718 gebeurde zulks wel vaker in het bisdom Roermond. Toen kwam een dekreet van de bisschop dat daar een einde aan maakte.

Zijn eerste benoeming regelde de jonge priester zelf. Met behulp van zijn moeder en op voorspraak van zijn oom Anthoin, pastoor te Hoengen, stichtte Peter Cnops in november 1719 een geestelijk beneficie voor een kapelaan, om twee keer per week een mis te lezen tot zielenheil van zijn overleden vader en voorouders en overleden vrienden (lees: familieleden), die hetselve het meeste noodich mochten hebben.

Naderhand zou dit beneficie worden omgezet tot het lezen der vroegmis op zon- en heiligendagen, om tijdens de dienst te catechiseren en verder de pastoor te assisteren bij de biecht op de vier hoogtijdagen*. De rente van genoemd kapitaal van 1000 pattacons werd ingezet om het officie financieel te onderhouden. Binnen twee weken werd hij door de bisschop als eerste bedienaar van het Sint-Wiro altaar benoemd. (* Te weten: Kerstmis, Pasen, Pinksteren en Allerheiligen. Verder: GAR afd. IV nr. 183 inv.nr. 6.)


Memento Mori. Ao 1720 21 9bris obiit rev. adm. et amnus D. Guilielmus Basel per 45 annos huius ecclesiae pastor et districtus Montfordiensis decanus,
1757 obiit R.D. pastor Bauten. per anni 1780 ob. R.D.P. Smiets per 16 an. pastor.
R.D. Joes Petrus Cnops pastor per 16 annos huius ecclesiae et districtus Monfordiensis decanus obiit 22 aug. anno 1736. 18 ob. --- per 26 annos pastor.
(foto: Huub Schmitz)

Na zijn overlijden in november 1720 werd pastoor Basel opgevolgd door zijn neef Johannes Petrus Cnops. De vroegmis werd gelezen door kapelaan Rutger van Haefft, die na enkele jaren werd opgevolgd door J.W. Moers. Jaarlijks werd hem uit de gemeentekas een bedrag van 20 pattacons (of 48 gulden) betaald.

Bij de stichting van het officie was geregeld dat de pastoor de voordracht zou doen, maar dat familieleden tot in de vierde graad voorrang zouden krijgen. Daarbij werd vooral gedacht aan de eventuele kinderen en nakomelingen van zijn nicht Catharina Janssen in Roermond, die zich tot de geestelijke staat geroepen zouden voelen.

In 1735 ging de oprichter ermee akkoord, dat na hem het bisdom de benoemingen zou regelen. Tevens werd toen ook aan nakomelingen van het echtpaar Basel-Bosmans, familie van zijn moeders kant, de voorkeur gegeven. In die familie had zojuis kleinzoon Joannes Wiero Dencken (1712-1784) zijn priesterstudie volbracht. Hij was petekind van pastoor Basel zaliger. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien hadden zijn moeder en twee zussen hem het geestelijke bezit overgedragen van een huis aan de Markt in Roermond, gelegen op de hoek van het Haenenstraetje. Kapelaan Dencken was hier van 1735 tot 1752. Naderhand, in elk geval in 1758, zien we hem als vicaris in de kathedrale kerk te Roermond tot zijn overlijden in 1784. (GAR Archief Hoofdgerecht inv.nrs. 329 en 333.)

Als bedienaar van het altaar van de H. Wiro werd hij opgevolgd door een verre neef: Johannes Jacobus Schleicher uit Heinsberg. Na diens overlijden in mei 1761 veronderstelde pastoor Janssens dat hij als parochieherder het recht van voordracht had, evenals zijn voorganger pastoor Bouten voordien. Het bisdom liet hem weten dat dit patronaatsrecht op de bisschop was overgegaan. (Hanssen, Archieven bisschoppen, portefeuille 120, omslag 34; Parochiearchief priorij Thabor magazijnnr. 5.1.2.1 blz. 31 en 32.)

Bunderboek 1698-1717

In augustus 1726 was de landmeter geregeld te gast Op de Heuvel. Hij kwam in de herberg om de kaerte figurative bij te werken, waarop de akkers van de boeren ingetekend stonden. Ook zo'n tien jaar eerder in 1715, toen landmeter Van der Crabben de kaart van Genouwen tekende, logeerde hij in de herberg van Cnops. Het bunderboek waarmee hij toen bezig was, kreeg uiteindelijk in 1717 zijn beslag. Jammer genoeg zijn de bijbehorende kaarten verloren gegaan. Het opmaken van het bunderboek had uiteindelijk zo'n twintig jaar geduurd. Het boek was bedoeld om aan de hand daarvan de landschat vast te stellen, waarbij ieder zou worden aangeslagen op zijn grondbezit en de kwaliteit van de gronden.

Al tijdens het opmeten kwamen er protesten. Zo zou de landmeter de percelen hebben opgemeten inclusief de rangen en slayen. Dat waren de houtopstanden en de bermen. Of zoals bij de koeweide van de weduwe Cnops die gedeeltelijk onder water stond. Dat deel moest dus in mindering gebracht worden. De akkers op het Steckveld bleken achteraf onder Herten te vallen, terwijl andere akkers binnen de gemeente over het hoofd waren gezien. Een goed voorbeeld in deze was het pastorie-land, gelegen achter het huis op de heuvel!

Vooral de afbakening van de Linnerheide zou sindsdien een blijvend dispuut blijven. In januari 1719 hadden enkele mensen uit Linne hout gekapt op de Bergerheide. Vijf jaar later waren er opnieuw problemen. Dus kwamen de schepenen van Linne en van Berg bijeen, samen met de landscholtis van het ambt Montfort, de landschrijver en de bode. Nadat de heren het beleid ter plaatse hadden gedaan om de grens vast te stellen, trokken ze naar de herberg Op de Heuvel voor een maaltijd. Na de tafel werd er nog veel gepraat en gedronken. Zulke visitaties vonden geregeld plaats. En dat werd steevast bekroond met een uitgebreid bezoek aan de herberg.

De jaren daarop werden de rekeningen voor kost en drank opnieuw aan pastoor Cnops voldaan, die dan tekende nomine matris, 'namens mijn moeder'. Kerk en kroeg waren wel heel nauw met elkaar verbonden. Ook werden toen twee soorten bier genoemd: goed bier en stuivers bier, berekend per kan.

Opnieuw dorpsbranden

Maria Basel, moeder van de pastoor stierf in september 1727. Het huis stond leeg. Maar niet voor lang. In juni 1728 werden van gemeentewege enkele inwoners tegemoetgekomen vanwege geleden schade bij een brand. Een verslag van de gebeurtenissen is niet bewaard gebleven. Er was sprake van den onraedt des jaers 1728 waardoor het dorp getroffen was. Vier inwoners kregen samen 295 gulden uitbetaald als vergoeding voor de verbrandinge: namelijk Maes Sillen, Joes Slebosch, Thijs Beuckers en pastoor Cnops. Het huis van de eerste stond onder in het dorp, Jan en Thijs woonden op de heuvel en als derde op rij stond daarnaast de herberg die Jan Peter Cnops van zijn ouders had geërfd.

Maar deze brand was nog niets vergeleken met de ramp enkele jaren later. In 1734 werden tien boeren in de dorpskern vrijgesteld van hun schatplicht wegens de geleden schade door brand. Die vrijstelling gold voor drie opeenvolgende jaren. Het jaar daarop werden nog eens vier anderen om dezelfde reden ontzien. Dat moet in maart geweest zijn. Toen noteerde de pastoor bij het overlijden van Maria Hawinckels, de vrouw van Beenen, combusta suit mea nocto in propria domo, omgekomen bij nachtelijke brand in haar huis.

Meteen werden maatregelen genomen om toekomstige branden het hoofd te bieden. De gemeente kocht brandemmers, -ladders en -haken om het vuur te bestrijden. Er kwam een nieuw brandreglement en Houb Storms was de eerste brandmeester van het dorp. De schout ging opnieuw rond om te visiteeren de huijsen, schoorstenen en andere gevaerlijke plaetse van brandt.

We hebben geen directe bronnen gevonden hierover, maar waarschijnlijk was het pastoor Cnops zelf die de (deels) afgebrande huisplaats met de akker verkocht aan het echtpaar Evers-Slijpen. Zij hebben de herberg op de Heuvel toen nieuw opgebouwd. Mogelijk bij die gelegenheid werd de lening van 150 pattacons afgesloten, die in 1775 onderdeel was van de verkoop door F.A. Schleicher. De verkoper accepteerde de koopsom als lening op het verkochte goed.

Het merendeel der goederen van Adam Cnops zijn als erfenis overgegaan op burgemeester Schleicher via diens moeder Catharina Janssen. De grond was afkomstig van zijn ouders Peters Cnops en Catharina van Thoor. Van Jansens kant waren slechts enige akkertjes te Lerop vererfd. Na het overlijden van de zielenherder in 1736 vielen de goederen zodoende terug in de schoot der familie. Hieronder beschrijven we hoe deze en andere goederen van generatie op generatie moet zijn vererfd. Bijgaande stamboom is daarbij een handige leidraad.

 


Veldstraat Roermond

Maes Janssen, van 1665 tot 1690 pachter op Overen, had in 1684 van de erfgenamen van zijn schoonzus Neulken Henckens gekocht haar helft in huijs, schuijre, brouwhuijs, stallinge, plaetse ende moeshoff in de Veldstraat te Roermond. Maes was in juni 1663 in Sint-Odiliënberg getrouwd met de jonge Mettel Slijpen (ca. 1640-1717). Het echtpaar Janssen kreeg twee zoons, Jan en Stoffer. Die zouden naderhand gaan werken in de brouwerij, terwijl hun ouders, toch al op leeftijd, huis met akkers van de kartuizers op het Steel in de buitenije van de stad hadden gepacht.

Maes Janssen (ca. 1635-1708) was in Swalmen geboren als zoon van Jan Paeskens en Maria Vaessen. Zijn (oudste) broer Paul Janssen was getrouwd met genoemde Neulke. Hun beider kinderen waren voor hun ouders gestorven, zodat de goederen op wederzijdse families werd vererfd. Maes was Pauls jongste broer en had aan de pachtjaren op Overen ruim geld overgehouden. Een andere broer was Jan Janssen op Kruisboerenhof te Roer en naderhand op Kloostershof te Asenray.

Uit getuigenis van zijn broer Jan in 1663 blijkt dat Maes Janssen een oog miste. Zijn broer verweet Geurd Vossen, smid te Roermond, dat deze met een gloeiend ijzer naar hem had uitgehaald. Wanneer het raak was geweest zou Maes helemaal blind zijn geweest. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 143-1077.)

Stoffer Janssen (1666-1696)trouwde in september 1692 in de nieuw herbouwde kerk van Sint-Odiliënberg met Margareta Cnops (1664-1695), herbergiersdochter op De Heuvel. Het huwelijk werd voltrokken door haar heeroom, pastoor Basel. Het jonge paar ging in Roermond wonen, waar Stoffer werkzaam was als (gemeente)secretaris. Daar werden hun zoon Peter (1693-1719) en dochter Catharina (1695-ca.1740) geboren. Hun moeder stierf begin maart 1695 in het kinderbed. Haar begrafenis onder vyeff groot geluit staat vermeld in het kasboek van de kathedraal uit die jaren. Haar man volgde haar 5 januari 1696 met minder ceremonieel in het graf.

Sindsdien trad Maes Janssen op als voogd van de twee minderjarige kinderen als mede-erfgenamen van Catharina van Thoor. Hun grootmoeder had immers enkele leningen aan de gemeente verstrekt. En mogelijk had zij nog meer geld elders uitstaan.

Toen het echtpaar Janssen in 1707 zijn testament maakte, bedachten de grootouders hun 'neef en nicht' Peter en Catharina voor een gelijk derde deel als hun eigen zoon Jan. Liefst negen zegel- en rentbrieven werden genoemd met een totale waarde van meer dan 3200 rijksdaalders. Zo was de gemeente Maasniel 1500 rijksdaalders verschuldigd. Jonker Wassenberg te Havert had 800 rijksdaalders geleend. Het kerspel Sint-Odiliënberg stond voor 135 rijksdaalders bij het oude echtpaar in het krijt.

Bij zijn overlijden in april 1719 werd Peter Janssen brouwerszoon in de Veldstraat genoemd. Omdat neef Petrus Cnops voor het priesterambt had gekozen, was Catharina Janssen de enige nakomeling van beide grootouder-paren die de familietraditie zou kunnen voortzetten. De jonge vrouw trouwde in juli 1720 te Roermond met doctor Henricus Jacobus Schleicher (1692-1761), zoon uit het kinderrijke gezin van schepen Nicolaus en Maria Corsten te Heinsberg.

In 1688 werden de broers Adam en Anthon Knops genoemd bij de doop van een oudere broer van Heinrich. Niet zo verwonderlijk, als we er uiteindelijk achter komen, dat diens moeder een dochter was van Geurt Corsten en Aldegunda van Thoor!

In 1720 werd de bruid dan ook Catharina Aldegonda Janssen genoemd: de oude vrouw was immers haar peettante. Bruid en bruidegom waren dus bloedverwanten. Al die jaren is er ook regelmatig contact geweest met de familie in Heinsberg. Ook Anthoin Cnops, ondertussen pastoor te Hoengen, kwam nog geregeld op familiebezoek in het dorp aan de Roer. En naderhand onderhield Petrus Cnops eveneens contact met zijn nicht in Heinsberg.

Aldegunda von Turn werd nog in 1718 als peettante genoemd bij de doop van een kleinzoon, al was ze wegens haar hoogbejaarde leeftijd niet meer zelf bij de plechtigheid aanwezig.

Anvankelijk ging het jonge paar in Wassenberg wonen. Naast enige waardepapieren was o.a. ook het huis met de brouwerie in de Veldstraat op Catharina Janssen overgegaan. Haar oom 'Maessen Jan' was in mei 1717, op 52-jarige leeftijd, nog getrouwd met de brouwersdochter Catharina Mooren. Maar toen hij in november 1720 stierf, was zijn huwelijk kinderloos gebleven. Meer dan het vruchtgebruik van de erfgoederen is niet op de weduwe overgegaan, zoals bedongen in genoemd testament.

Niet alleen de erfgoederen van vaderskant gingen op Catharina Janssen over. Naderhand zou zij eveneens erven uit de nalatenschap van pastoor Petrus Cnops, wiens naaste erfgenaam zij bleek te zijn. Zodoende was het akkerland, dat in het bunderboek van 1717 op naam stond van burgemeester Adam Cnops zaliger, op het echtpaar Schleicher overgegaan.

Daarenboven zouden zij ook de landerijen van de weduwe Moeits in Venlo verwerven. Het is niet bekend, of dit via vererving of middels aankoop is gebeurd. De akkers werden aan meerdere boeren in het dorp verpacht.

Over de bezittingen in Heinsberg zijn we verder niet ingelicht, maar ook daar zal het echtpaar ongetwijfeld navenant gegoed zijn geweest. Het schepenambt was enkele generaties na elkaar van vader op zoon vergeven, zowel in de familie Corsten alsook bij de Schleichers.

Interessant is, dat burgemeester Adam Cnops al had geprobeerd het land van Moeits te verwerven. Dat was in september 1693. Toen had de weduwe uit Venlo haar bezittingen onder Sint-Odiliënberg verkocht aan Thijs Cuijpers en zwager Lem van Vlodrop, die hun geld wilden investeren in grondbezit. Omdat een groot deel van de landerijen was gelegen naast grond van herbergier Cnops en naast land van postmeester Bors, heer van Overen, hadden beiden als 'buren' het recht de verkochte goederen te beschudden. Dat deden zij dus ook, binnen de gebruikelijke termijn na de kerkenroep, waarin de verkoop bekend werd gemaakt. Ieder voor zich lieten zij weten de verkochte landerijen voor dezelfde prijs over te willen nemen. Voor de twee schoonbroers uit Lerop zat er niets anders op dan afstand van de grond te doen.

Maar de verkooptermijn was nog niet verlopen, of Arnoldt Pollaert deed van zich horen bij monde van procureur Zeger Raijmaijkers. Als bloedverwant van de verkoopster (via zijn vrouw) had Pollaert namelijk nog meer recht om de verkochte grond te naasten en zodoende terug te kopen in de schoot van de familie. In oktober had de landscholtis van het ambt Montfort echter 'een verbod gedaan op de koopsom' totdat de weduwe Moeits een borg had gesteld voor de achterstallige schat op haar landerijen. De verkoop is uiteindelijk niet doorgegaan.

Omstreeks 1730 verhuisde het gezin Schleicher naar Heinsberg. Drie zoons zijn met naam bekend, maar waarschijnlijk zijn er meer kinderen uit dit huwelijk geboren. Het Sterberegister van de Lambertusparochie over die tijd toont vele hiaten. Alleen bij benadering is nog aan te geven wanneer Catharina Janssen stierf. Schepen Schleicher hertrouwde in september 1740 te Waldfeucht.

Nog in 1746 riep de pastoor van Sint-Odiliënberg de hulp in van de heer doctor Schleicher. Met goedvinden van het kapittel in Roermond had pastoor Bouten hem gevraagd naar Dusseldorf te gaan om te bemiddelen in een kwestie met de keurvorstelijke rentmeester van Wassenberg. Die had namelijk beslag laten leggen op de zogenaamde 'prior-tienden' die de kerk van 'Berg genoot uit de akkervruchten van de Melicker Ohe. In ruil voor deze inkomsten gold wel de verplichting om pro rata te voorzien in het onderhoud van de kerk. De pastoor meende echter van zijn aandeel in de kosten verschoond te zijn, omdat zijn voorgangers daar ook nooit op waren aangesproken. Maar dr. Schleicher kon niet voorkomen dat op de tienden beslag werd gelegd net zolang als de pastoor het nodige geld niet betaald had.

Naderhand werd Joannes Jacobus Schleicher uit Heinsberg benoemd tot kapelaan te Sint-Odiliënberg, zoals voorheen ook was bedoeld bij de oprichting van het beneficie. De priester stierf op jonge leeftijd in mei 1761, nadat hij het altaar van de H. Wiro bijna negen jaar had bediend. De goederen te 'Berg alsook het huis in de Veldstraat gingen over op zijn jongere broer Franz Anton Schleicher (1735-1790), petekind van pastoor J.P.Cnops. Franz schijnt dan de enige overgebleven erfgenaam in de familie te zijn. In 1775 verkocht hij de landerijen voor een bedrag van 2300 pattacons aan schepen Heijligers en vrouw. Daartoe behoorde ook de lening van 150 pattacons, die het echtpaar Evers-Slijpen had afgesloten op hun herberg op De Heuvel. Mogelijk als restschuld bij de aankoop van de boerderij.

In 1784 gaf burgemeester Schleicher voor de prijs van 375 pattacons het huis te Roermond in pandschap uit aan het echtpaar Walraven-Jansens voor de duur van 8 tot 8 jaar. In feite kwam het neer op een definitieve verkoop. Naderhand werd Walraven dan ook als eigenaar genoemd.