Walravenshof - Lerop


Detail.van.kaart.ca.
1743.archief.Michiels
vKessenich, RHCL,
inv.nr..1649






Laatst gewijzigd: 25-09-2016 © Jan Ruiten

VAN WALRAVENSHOF
NAAR KEIZERSHOF
EN VERVOLGENS THOMASSENHOF
(Voorheen: 51° 10' 05" N - 5° 59' 23" O. Nu: 51° 10' 00" N - 5° 59' 24" O.)

Naast de Hof te Lerop, beter bekend als Jongenhof, was er lange tijd sprake van Walravenshof. Een nadere omschrijving van de boerderij en de goederen kon tot nog toe niet gegeven worden, omdat de papieren hierover in de loop der tijd verloren zijn gegaan. Bij toeval zijn er dan toch nog enkele lossen stukken opgedoken, die hierover meer duidelijkheid verschaffen. Ook zijn er gegevens aangetroffen over een proces begin 17e eeuw over de eigendomsrechten van de boerderij. (Zie ook: Jan Ruiten, Lerop (3) in Roerstreek '98 blz. 113 e.v.)

Walravenshof was een afsplitsing van de Hof te Lerop, zoals meer huizen van deze laathof waren afgescheiden, tegen betaling van een jaarlijkse cijns. Volgens een opgave uit 1473 was deze laathof voor 38 bunders leenroerig aan de hertog van Gelder.

De overige grond was vrij eigen goed van de eigenaars. Hiervan zouden zo'n 25 bunders zijn afgemeten en samen met andere grond zijn uitgegroeid tot Walravenshof. De boerderij was belast met een jaarlijkse cijns aan de laathof.

Ergens midden 16e eeuw werd de hof in twee partijen gesplitst. Deze pagina handelt over het verdere verloop van de boerderij met de helft van de landerijen, tot de gedwongen verkoop in 1651.

 

Walraven van der Lynden

De geschiedenis van Thomassenhof vindt haar oorsprong in Walravens hoeff. Dit cijnsgoed was oorspronkelijk liefst 25 bunder groot en werd omstreeks 1560 (of nog eerder?) afgescheiden van Heufftshof erve (= Jongenhof) en verkocht aan Walraven van der Lynden. De "hoff te Ledorp" was, volgens een opgave uit 1473, enkel voor 38 bunder leenplichtig, terwijl de eigenaars over het resterende land vrij konden beschikken.

Walravens goed bleef na de verkoop voor allen tijden cijnsplichtig aan de laathof met een erfpacht van 5 vaten rogge, 16 kapoenen en 38 penningen. Tevens was de boerderij belast met drie keurmeden. Daarvoor was bij afsterven van de stamhouder, of bij overdracht het beste pand te leveren. Reeds voor 1551 had Walraven te Lerop enige grond verworven, afkomstig uit Vlamincks goed, terwijl hij toen ook elders in de gemeente grond bezat. Tien jaar later komen we hem tegen als schepen van Roermond. In 1566 werden enkele percelen in Lerop genoemd, gelegen naast "Walravens hoeffs erve", waarmee dus de boerderij zelf bedoeld kan zijn.

Walraven werd in 1564 door Zeger van der Horst voor het hoofdgerecht te Roermond gedaagd vanwege een andere erfpacht van 14 malder rogge op zijn hoeve onder Baerlo. Walravens goed te Lerop werd naderhand in twee partijen gedeeld. Volgens een cijnsregister van de laatbank uit 1695 stonden hiervan huis, hof en 16 morgen land op naam van wijlen Gordt Vossen (1620-1695). De boerderij had hij verpacht. Gordt was in eerste huwelijk getrouwd met Mechteld Vos. Tussen 1645 en 1660 kreeg het echtpaar acht kinderen. Het gezin woonde in de Neerstraat te Roermond. Guerdt was de oudste zoon van Christiaen Vossen en Helena Silkens, alias Beurskens, burgers van Roermond.

 

 

 

 

 

 

 




Kaartje uit het erfpachten-register van Daelenbroek: het perceel afkomstig van Walravenshof,
toch nog ruim 800 roeden (zo'n 175 are) groot, met de last van een erfmalder rogge.
(GAR, bruikleen uit privé-bezit.)

Wegens een lening van 200 rijksdaalders was Walravens goed belast met een rente van 7 daalders aan de licentiaat Johan Spee. Zo waren er nog andere burgers, die geld op de hof hadden uitstaan. (GAR: ongeordende stukken afkomstig uit het archief te Maastricht.)

Voornoemde cijns aan het huis Montfort was in 1551 te betalen door Walraven van der Linden, van zijn goed afkomstig van Jacob Ludolffs, ook wel het Trijnen Schoilmeisters goed genoemd. Naderhand blijkt het goed op naam te staan van Arett Laemen.

Met gegevens die indirect met het voorgaande in verband staan, is nog het een en ander te reconstrueren. Naast de huisarmen van Roermond, was ook het armenbestuur van Opitter sedert 1617 gerechtigd in zekere inkomsten of renten uit Walravenshof: "alsmede voor die armen van Opitter", staat in de aanhef van het schrijven aan de Kanselarij.

In september 1686 deed Jan Laemen uit Opitter afstand van zijn rechten in zeker huis aan de Zoutmarkt te Roermond, ten gunste van zijn twee kinderen. Diezelfde dag verkochten Ahret Lamen van Opitter en zijn zus Anna hun aandeel in het huis.

Meer gegevens zijn er voorlopig over deze Ahret Laemen uit Opitter niet te geven. Gezien de betrokkenheid van het armenbestuur in zijn woonplaats, is het meer dan aannemelijk om hem te identificeren met de gelijknamige eigenaar van Walravenshof. Enige verwantschap met zijn erfgenamen is daarmee echter niet te geven.

Over de wederdoper te Aken en diens neef is meer bekend. Hun roots blijken in Roermond te liggen. Hun voorouders werden in een grijs verleden, in 1569/70 uit de stad verbannen, samen met andere wederdopers. Hun goederen werden in beslag genomen. Enkele jaren later kregen de meesten een generaal pardon.

Ook de verwantschap tussen Peter van Lin en Hendrick Heckx is terug te vinden aan de hand van de huizen die hun (voor)ouders in Roermond hadden verworven. Naderhand heeft de familie in Heinsberg en Aken haar heil gezocht.

Tot de wederdopers die in 1569/70 de stad hadden verlaten werden ook genoemd Hendrick Bijns met zijn vrouw Marie en Leonard Bijns, getrouwd met Naele. Het betreft hier te gaan om aliasnamen en dan komen we terecht bij de broers Hendrick en Leonard Heckx, getrouwd met resp. Marie en Naele. Deze naam verwijst naar de plaats Hex in Belgisch Limburg.

 

In februari 1569 wist Leonard Heckx nog met succes beslag te leggen op de goederen van Aeleith, weduwe van Thoniss Walraven. Enkele jaren daarvoor, in december 1564, liet Walraven van der Linden, schepen te Roermond, vastleggen, dat zijn ouders een jaarcijns hadden uitstaan op de hof van Henrich Heckx te Lerop, afkomstig van diens ouders Anthoin Heckx en vrouw Alverecht. Nu genoot hijzelf de opbrengst..(GAR.Archief Hoofdgerecht inv.nr. 311.)

Leonard Heckx is voor november 1600 gestorven zonder lijfserven na te laten. Zijn weduwe vermaakte haar huis aan de kinderen van haar zwager Hendrick Heckx. Dat waren Barbara, uit diens eerste huwelijk, en Abraham, haar halfbroer uit tweede huwelijk. Hun vader was hertrouwd met Mettele van Lin.

Barbara was al getrouwd met Peter van Lin, toen haar vader, na gezamelijk beraad, in maart 1585 liet vastleggen, dat zijn nazoon gelijk met zijn voordochter in de goederen zou delen. Uit haar huwelijk zijn vijf kinderen bekend, waaronder Peter jr. als oudste zoon. Hij is identiek met voornoemde Peter van Lin, mede-erfgenaam van Arett Laumen. Zijn neef en nicht te Aken, met name Henrich en Agnes waren kinderen van Abraham Heckx en vrouw Marie.

Peter van Lin en vrouw Barbara waren rijkelijk gegoed in Roermond en elders. Het huis in de Neerstraat, afkomstig van hun oom Leonard Heckx, werd vrijwel direct verkocht. Verder was er nog het huis In Gen Croen in de Minderbroederstraat met brouwhuis, stalling, schuur, tuin en mistplaats. Daarnaast had het echtpaar nog een huis in Brugstraat en een lege huisplaats in de Swalmerstraat.

Het gezin van Peter van Lin woonde in Heinsberg. Voor en na werden de goederen in Roermond verkocht. Barbara kon het geld goed gebruiken. Haar man was wegens kundiger sinnen- en heufftzschwaickheidt niet meer bij machte nog zelfstandig te handelen. (GAR: archief Hoofdgerecht inv.nr. 312.)

Tezelfder tijd deden Abraham Hecx, de gebroeders(?) Jan en Joachim aen gen Eynde, elk voor zijn aandeel en voor het derde deel van Peter van Linne, crancsinnich, en diens vrouw Barbara, afstand van het kluppelleen Op gen Leen onder Echt ten behoeve van Hans van der Ae. (RHCL: archief kasteel Baarlo inv.nr. 52.)

De overeenkomst die in 1643 werd gesloten tussen Hendrick Heckx, zijn zus Agnes en hun neef Peter van Lin met consorten enerzijds en de provisoren van de huisarmen in Roermond, zou al snel gedoemd zijn te mislukken. Namens het armenbestuur werd in november 1651 de helft van de zogenaamde Walravenshof te Lerop verkocht.

De boerderij met een klein deel van de landerijen zou overgaan op Geurd Vossen en vrouw Mechteld Voss, burgers van Roermond. Zij hadden hun huis aan de Neerstraat te Roermond uitgebreid tot een herberg, genaamd Den Keijser.

 

Brouwermeester en smid Geurd Vossen had zijn deel van Walravens goed in 1651 gekocht tijdens een openbare verkoop ten nadele van Areth Laemen. Hoewel zijn grondbezit te Lerop bijlange na niet de helft van het cijnsgoed omvatte, betaalde hij voor deze goederen toch de halve cijns. Mogelijk zorgde de boerderij voor de meerwaarde.

Areth Laemen werd al in 1637 grondeigenaar te Lerop genoemd. Zijn vader Jan Laemen trad enkele jaren voordien reeds op als laatschepen. Als zodanig werd Vossen geregeld genoemd in de jaren '50. Later liet hij dit erebaantje(?) aan anderen over.

In januari 1680 hertrouwde Gordt Vossen met Gertruy Tempels, de weduwe Lohr. In 1695 klaagde de vrouw, dat haar stiefkinderen zich bij de erfdeling niet hielden aan de huwelijkse voorwaarden. Volgens deze overeenkomst behield Gertruydt het gebruik van de halfscheid der goederen en een som geld uit het gereide, zoals meubels en vee.

De andere helft van Walravens goed was voorheen overgegaan op burgemeester Matthaeus van Dulcken (+ voor augustus 1636), voogd van Cruchten, Berkt en Bremt. In 1623 stond hij aan het hoofd van een compagnie soldaten te Groenlo. Zijn vrouw, Helwich van Wessem, kon volgens hun beider testament na zijn overlijden vrij over haar goederen beschikken. Zo beleende zij de koebaand en haar grond in het Steckveld aan de Brummenberg voor 400 gulden bij het echtpaar Smits te Roermond. Tevens verkocht de weduwe een morgen baand in de veeweiden, Walravens Vhoerlandt geheten.

Haar grondbezit in Lerop ging na haar overlijden over op de naaste familie, bijvoorbeeld de erfgenamen van haar zus Alitgen. In november 1663 stonden 17 morgen op naam van Margaretha van der Smitzen, de weduwe Bosman. Totaal 13 morgen waren op burgemeester Derick Smits overgegaan, waarvan de helft weer verkocht werd aan Elsken van Wessem, de weduwe Van Neer. Zij had hiervan ook al 2 morgen van haar schoonouders.

Verder stonden sindsdien 12 morgen op naam van Catharina Peters de Lange, de schatrijke weduwe van wijlen burgemeester Johan Spee. Met die ene morgen land van jonker Wassenberg (eigenaar van Beeckenhof te Roer en tot midden 17e eeuw ook van Stenenhuis te Lerop) werd alles toen berekend op 45 morgen totaal. Dat moet dus meer geweest zijn, maar waarschijnlijk werd hier alleen het akkerland gemeten. En daarvan werd voor elke morgen 7 gulden en 8 stuivers aan cijns berekend. Het is niet bekend of de nieuwe eigenaars het land afzonderlijk verpachtten, dan wel door de boer van Walravenshof lieten bewerken.

De erfgenamen van de weduwe Dulcken betaalden voor hun aandeel in Walravenshof de helft van genoemde erfpacht. Eind 17e eeuw werden hiervoor nog drie "ophelders" genoemd, namelijk de weduwe Spee, de weduwe Bosmans in de Brugstraat en de weduwe Neer (later haar dochter, de weduwe Oort).

Bovenstaand schema geeft de verdeling aan van de gronden van Walravenshof en tevens de samenstelling en herkomst van de gronden van Thomassenhof. In elke generatie wijzigde het grondbezit der burgers buiten het stadsgebied, afhankelijk van de eigen bemoeienissen. De een was hierin meer betrokken dan de ander.

Opsomming van akkers en weiden van Walravenshof te Lerop, in het archief van Daelenbroeck.

In november 1651 werd de helft van Walravenshof te Lerop bij openbare zitting met de kaars verkocht. Omdat enige grond was gelegen over de limietgrens met Herten, is een afschrift van het grondbezit bewaard gebleven in het (omvangrijke) archief van de vrijheerlijkeid Daelenbroeck. Volgens de schatlijsten van Herten, waren dat altijd nog zo'n 15 tot 18 morgen land.

De volgende posten noemen steeds de helft van het hele perceel. De regenoten, de akkers aan weerszijden, zijn niet ingevuld. Op het eind van de regel staat de grootte van de hele post in morgentalen vermeld. Het geheel komt dan uit op zo'n 40 bunders.


GAR: archief vrijheerlijkheid Daelenbroeck, inv.nr. 270 (fiche 371)

Op 24 november werd bovenstaande helft, ter grootte van zo'n 20 bunders, land en weide, met de hofplaats bij opbod verkocht. Het is een los stuk dat zich bevindt in het archief van Daelenbroeck. Verdere bijzonderheden ontbreken.

Toch alweer enkele jaren geleden heeft het gemeente-archief te Roermond meerdere dozen en pakken ongeordende stukken terug gekregen, die verweesd in Maastricht waren achtergebleven. Tussen deze bescheiden, bevinden zich ook enkele papieren die melding maken van een proces uit die tijd, over de nalatenschap van wijlen Aret Laumen en diens goederen te Lerop. Uit zeker stuk blijkt, dat het daarbij handelt om (de helft van) Walravenshof.

Uit bovenstaande beschrijving blijkt, dat het aantal morgentalen van de hele hof aanzienlijk meer was dan vermeld staat in het derde artikel over Lerop in Roerstreek '98.

Op de een of andere manier waren Henrick Hecx, wederdoper te Aken, en zijn zuster Agnes enerzijds, naar eigen zeggen voor 2/3 deel gerechtigd in de goederen. Hun neef Peter van Lin pretendeerde dat hem de helft van de goederen toekwam.

Beide partijen hadden in 1643 door tussenkomst van een bemiddelaar aan de huisarmen van Roermond een rente van 50 gulden vermaakt, komende uit de inkomsten van de helft van Walravenshof. Af te lossen met een kapitaal van 1000 gulden. Deze rente is waarschijnlijk nooit betaald. De zaak werd voor de Kanselarij van het Hof van Gelder gebracht. Omdat de beklaagden elders woonden, werd het Hof verzocht daartoe te Aken de nodige stappen te ondernemen.

Uit een ander stuk blijkt hoezeer een goed in die tijd belast kon zijn met erfpachten en cijnzen aan meerdere partijen. De rentmeester van het ambt Montfort inde jaarlijks 2¾ hoen, 7 kop haver, en 16 eieren.

Aret Puijtlinck als eigenaar van de laathof inde uit Walravens goed 8 zilveren daalders. Daarvan zou Helwich van Wessem de helft krijgen. Verder behield hij uit het hele goed 16 kapoenen, 5 vaten rogge en 36 cijnspenningen. Aan het huis Daelenbroeck was jaarlijks een malder haver te leveren voor het land op het Steckveld en aan de Bremmenberg onder Herten.

Detail.van.kaart.uit.
het.archief.van.het.
Kathedraal.Kapittel.
in.het.RHCL,.ca..1730.

 

De derde pachthoeve te Lerop dankt haar naam aan de familie Thomassen uit Roermond, die de boerderij ruim een eeuw lang in haar bezit had. Aanvankelijk lagen huis en hof aan de gemeenteweiden. (Zie kaartje hierboven). Omstreeks 1840 werd de boerderij afgebroken en aan de straatkant nieuw opgebouwd. De landerijen van Thomassenhof stonden in dhet bunderboek van 1717 merendeel nog op naam van de weduwe Nijssen, zonder verdere aanduiding wie achter die naam schuilging. Lang voordien reeds werd de boerdrij verpacht. Op de kaart van 1743 staan te Lerop zeven huizen getekend voorbij Steenenhuys. Het laatste huis "aan het kempke"zou dan soedig op Thomassen overgaan. Van een grote hoeve kan geen sprake zijn; het huis onderscheidde zich niet van de andere boerderijen in de buurt.

Thomassenhof komt in de akten ook voor onder de naam "Keizershof". Zo werd de boerderij in elk geval in 1824 en 1833 door de eigenaars genoemd. Aan een verwijzing naar de grote keizer Napoleon hoeven we niet te denken. Uit nieuwe gegevens blijkt, dat deze naam nog ouder is dan de verwijzing naar de familie Thomassen. We komen er later op terug. Uiteindelijk is de boerderij bij de naburen in de wandel als Thomassenhof bekend gebleven, terwijl de andere namen in de vergetelheid zijn geraakt.

Ten kantore van notaris Cornelis te Roermond werd in 1833 door de erven Thomassen een oudere lening van een "nieuwe titel" voorzien. Tevens werd daarbij de originele pandbrief met twee zegels overgelegd. Daarin staat te lezen, dat Jan Mattheij, edelsmif te Roermond, in januari 1739 een lening afsloot van 200 pattacons. Als onderpand stelde hij "sijnen bouw hoff met de toegehoorige landerijen tot Lerop". De boerderij was toen reeds belast met 100 ducatons.

De pandbrief op naam van J. Bistervelt ging via mevrouw van Loosen in 1789 over op de kapelaan, later de kerk van Ophoven. In 1833 werd het onderpand omschreven als "de bouwhoeve, genoemd Keizershof, met alle derzelver aan- en onderhoorigheden, gebouwen, tuin, wei en akkerland, gelegen te Leerop onder St.-Odiliënberg, naast Jozef Tegels en den weg". Alles bij elkaar werd de grond geschat op ruim 19 bunder. De kinderen Thomassen hadden de boerderij geërfd van hun grootvader Balthasar Thomassen in onverdeeld bezit. Bij de belening van de boerderij in 1739 handelde deze namens de geldschieter.

De weduwe Nijssen uit 1717 moet dus Joanna's moeder geweest zijn. En zo komen we al snel middels de kerkregisters van Roermond op het echtpaar Reyner Nijssen en Helena Vossen.

Verder zoekend kon ook haar grootvader Godefridus Vossen achterhaald worden. Volgens een schrijven uit 1695 blijkt zekere Gordt Vossen mede-eigenaar te zijn van de zogenaamde Walravenshof te Lerop. Daarop richtte zich vervolgens het verdere speurwerk om het verleden van Thomassenhof te achterhalen. Omstreeks 1715 werd ook al een onderzoek gedaan naar de oorsprong van de boerderij. Dat komt goed uit, want de bronnen waaruit toen geput werd, zijn naderhand verloren gegaan. De bevindingen uit het onderzoek heb ik in de tekst verwerkt.

De originele beleenbrief uit 1739 ging met de verkoop van de boerderij mee en zit nu met de transfixbrief uit 1789 in de notariele akte uit 1833. De erfgenamen Thomassen spraken in de notarisakte zelf over "Keizershof", verwijzend naar herberg De Keyser in de Neerstraat te Roermond. In Lerop sprak men toen al geruime tijd over "Thomassenhof".
 
Keijzershof te Lerop

In november 1662 liet Guerdt Vossen uit Roermond kar en paard van Jan van Haelen arresteren wegens achterstallige betaling. Zijdelings kwam daarin zijn boerderij te Lerop ter sprake. Uit de aanklacht komt naar voren, dat Vossen een "ribbe van 12 voet" had geleverd. Daarvoor zou hij met een malder koren betaald worden. De bestelling werd opgezegd, waarop Geurdt de ribbe terugkreeg "ende beheert heeft tot sijn prouffijt in den timmer van sijn huys tot Lerop". De boerderij stond toen in de steigers en Jan van Haelen had hem voor de wederopbouw zijn kar uitgeleend. Na gebruik bleek de ladder van de kar gebroken. Jan bracht hem de onkosten in rekening. Verder waren zij enkele jaren terug nog een ruil aangegaan. Jan van Haelen kreeg een hengst in ruil voor een ruin, en zou daar nog 6 rijksdaalders op toeleggen. Dat geld was hij Vossen nog steeds schuldig.

Ook Maes Janssen, de stiefzoon van Jan kreeg het aan de stok met Vossen. Deze zou met een gloeiend ijzer naar hem hebben uitgehaald. Maes, die toch al een oog moest missen, kon het ijzer nog tijdig ontwijken. Naderhand bleek de hoefsmid nog prat te gaan op zijn uitval.

Geurd (1620-1695) was een zoon van Corst Vossen en Helena Beurskens en evenals zijn vader hoefsmid in de stad. Hij trouwde voor 1645 met Mechteld Voss. In 1658 verwierf de smid bij openbare verkoop het huis naast zijn eigen woning in de Neerstraat, terwijl hij ook nog bezig was een huis achter de Muur (nu: Roerkade) te verwerven. Geregeld trad hij op als meester van het smeden-ambt in de stad.

Naderhand werd hij tevens aangesteld als tienman van het brouwers-ambt en hield hij logement aan huis.

Geurd had de boerderij te Lerop in 1651 bij openbare verkoop verworven. Walravenshof was toen nog maar een gedeelte van wat het ooit geweest was.

Keysershof te Lerop

De naam K--- dd. 13-7-1709 burgemr., schepenen, schatbeurder en bode in huis van R. NIJSSENS herbergier “in den Keijser”. (RHCL te Maastricht: archief schepenbank Sint-Odilienberg, inv.nr.74.)

 

 

Elsken van Wessem

De weduwe van Hendrick van Neer (1621-1654), had buiten haar aandeel in Walravens goed nog ander land in Lerop verworven. Alles bij elkaar gemeten op 31 morgen. Na het vroege overlijde van haar man bleef zij haar kapitaal in grondbezit investeren. Reeds in 1660 kocht de vrouw hier een boerderij, die zij sindsdien samen met het nieuw verworven land verpachtte. Beide echtelieden waren omstreeks 1645 getrouwd. Vier kinderen werden in Roermond gedoopt: Elisabeth (*1647), Gerard (*1648), Frans (*1650) en Joanna (*1652). Het gein woonde in de Brugstraat in de stad.

Zoon Gerard, kanunnik, daagde in 1683 Jan Knollen voor het gerecht, wegens achterstallige betalingen van o.a. de Wijngartsbongart en land aan het Zwartbroek. De bezittingen te Lerop gingen over op Joanna van Neer, getrouwd met Adam Bruno van Oort, burgemeester te Venlo.

In de huizenschat van 1679 werden Elsken van Wessem en Geurdt Vossen respectievelijk belast met 2 en 2½ rijksdaalders voor hun boerderij in Lerop. Geurdt Vossen had daarbij nog 16 morgen land. Toch stonden in 1717 liefst 52 morgen op naam van zijn dochter, de weduwe Nijssen. Het echtpaar Nijssen had immers enkele jaren voordien de goederen van wijlen Elsken van Wessem verworven. Wel is duidelijk, dat het huis van Walravenshoef zich weinig onderscheidde van de andere boerenbedoeningen in Lerop. Van een pachthoeve zoals Jongenhof en het Steenhuis was geen sprake.

   
 

Al in 1668 werd onder de naburen van Lerop zekere Tonis Cleukers als "halffer" genoemd. Jan van Haelen boerde toen op Jongenhof en Thuenis Cuypers alweer tien jaar op Steynenhuys. Er stond hier dus nog een derde pachthof: de voorloper van Keizershof.

Zijn opvolgers op de boerderij noem ik hier met enige reserve. De lijsten van de hoofden- en beestenschat eind 17e eeuw, zijn minder duidelijk in deze. Vermoedelijk werd Tonis als pachter opgevolgd door "Dirck tot Lerop". We hebben hier te doen met Dirck Geurts, alias Raemaeckers, getrouwd met Windel (Erdkamps).

Hij had al in 1660 geprobeerd een huis voor zichzelf te kopen. Dat is hem echter niet gelukt. Zijn zoon Geurt, in november 1679 getrouwd met Marie Sijben, heeft de halfwinning nog enkele jaren voortgezet. Blijkens de schatlijst van 1687 woonde hier Dirck Jansen (1658-1710). Hij was in januari dat jaar getrouwd met Lucia Maessen, zus van de boerin op Steynenhuys.

In september 1689 werd Dirck de "huyrlinck" van Geurt Vossen genoemd in een proces, nadat hij slags was geraakt met de vrouw van Theunis Heyligers, nadat hij haa had verboden te krijen ofte snijen op het land van Vossen. De vrouw zou hem daarbij met een sikkel aan het hoofd verwond hebben.

Vele jaren later zou de dochter van Dirck trouwen met de zoon van Heyligers.

Dirck zal wel niet lang op de boerderij te Lerop geboerd hebben. Naderhand bouwde Dirck zijn huis aan de rand van het Leropperveld. Omstreeks 1700 -of nog eerder- nam Linnerdt Paulissen de pacht op de boerderij over. Hij was in april 1687 getrouwd met Maria Geutsen. Sindsdien moet het gezin al in Lerop gewoond hebben. Dat blijkt uit de namen van de doopgetuigen, merendeels naburen.

In 1711 werd Peter Cloudt als laatste op rij genoemd onder de boeren van Lerop. Dat betekent hier tevens, dat hij de nieuwe pachter op Keijsershof was. Voor de akkerwinning had hij nog een knecht en een meid in dienst. De veestapel van 3 koeien en 25 schapen geeft al aan, dat de "morgentalen" van de boerderij toen nog niet dezelfde omvang hadden als in latere jaren. Hoelang hij hier geboerd heeft, is niet duidelijk.

Met pasen 1733 kwam het gezin van Areth Hendricx (1696-1768) en Gertrudis Leuninckx op de boerderij wonen. Het echtpaar was in juli 1727 in Vlodrop getrouwd. Daar werden ook de drie oudste kinderen gedoopt. Daarna werden in Lerop de volgende vijf kinderen geboren.

Zijn ouders, Jan Hendricks en Elisabeth Everts, kwamen zelf uit Sint-Odilienberg, waar zij in februari 1688 waren getrouwd. Enkele jaren later verhuisden zij naar Vlodrop of Posterholt In oktober 1692 was George H. Furen aanwezig bij de doop van hun dochter Lucia, als eigenaar van Vurenhof? Gertrudis (1700-1743) was een dochter van Theod. Leunincks en Aldegonda Mols. Haar zus Maria, getrouwd met Sever van Ophoven, was op het Steenhuis gaan wonen. We hebben hier dus te doen met een pachtersfamilie bij uitstek.

Areth werd door de schatbeurder in 1733 aangeslagen voor 9 koeien, 42 schapen en 2 bijenkorven. Wat dat betreft kon hij zich meten met zijn zwager op het Steenhuis. Voor het vele werk had de pachter de hulp van twee knechten en een meid. In februari 1743 stierf de boerin. Areth hertrouwde vijf maanden later met Gertrudis Linners (1708-1784). Nog eens drie kinderen werden uit dit tweede huwelijk geboren.

Ondertussen veranderde de boerderij van eigenaar. De erfgenamen van Joanna Nijssen verkochten de boerderij waarschijnlijk in 1744. Schatbeurder Thomassen voegt daarop nog ander land toe aan zijn bouwhof te Lerop. Dat is evenwel niet af te lezen aan de veestapel. Vijf jaar later telde men op Thomassenhof 8 koebeesten, 40 schapen en 19 bijenkorven. Dat is wel meer dan bij de pachter op het Steenhuis, maar Anthoin Cuypers, de boer op het Kempke aan de Wiedestraat, hield bijkans gelijke tred.

Begin 1751 verhuisde Areth Hendricx met vrouw en kinderen naar Lintjenshof onder Maasniel. Na zijn overlijden in juli 1768 nam zoon Jan het werk op de boerderij aan het Gebroek van zijn vader over.