Aan het Stepken - In het Reutje

Het ouderlijk huis was op zijn zuster overgegaan. Bertus Cuypers kwam in 1794 terug vanuit Echt met zijn jonge bruid Martina. Aan het Stepken, een pad dat van het Reutje dwars door het veld naar Postert voerde. Huis en hof met bijbehorende akker werd na hun overlijden verder opgedeeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De weduwe E. Hendriks-Metsemakers rond 1900, waarschijnlijk voor haar nieuwe huis. (Foto: dhr. J. Verdijk te Schipborg.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 


De ”Königswinter”-Backofen in het Westfälischen Brotmuseum.
(Foto van website: westfalen-culinarium)

Laatst bijgewerkt 05-03-2012 © Jan Ruiten

AAN HET STEPKEN

Het ouderlijk huis was op zijn zuster overgegaan. Bertus Cuypers kwam in 1794 terug vanuit Echt met zijn jonge bruid Martina. Aan het Stepken, een pad dat van het Reutje dwars door het veld naar Postert voerde. Huis en hof met bijbehorende akker werd na hun overlijden verder opgedeeld.

In juni 1761 beleende het echtpaar Jan Thijssen en Louisa Waels zijn goederen in het Reutje bij schepen Heyligers voor de duur van negen jaar. Dat waren drie stukken land en drie stukken broek, namelijk het horsken, een stuk op Pesch en ‘t Mergenbroeksken. In elk geval komen de akkers overeen met de beschrijving uit het bunderboek van 1717 en stonden toen op naam van de erfgenamen Stocks te Roermond. De grond was via vererving op het echtpaar Thijssen overgegaan. Naderhand blijken bovenstaande percelen allemaal op naam te staan van Lambert Cuypers en ging vervolgens met het ander land over op zijn kinderen. De verkoop aan Lambert staat niet vermeld in het overdrachten-register van de schepenbank. Het is dus niet bekend wat hij ervoor betaald heeft. Omdat het Reutjesbroek in 1833 onder de belanghebbenden opnieuw verdeeld werd, kunnen genoemde veldnamen niet meer achterhaald worden. Lambert had de grond verworven via Arnold Winckens op de Roskam. Die kocht in het Reutje wel vaker land, om het daarna voor een betere prijs door te verkopen.

Bertus Cuypers was in februari 1784 getrouwd met Martina Theunissen (1760-1830), dochter van Giel Theunissen en Elisabeth Mestrum uit Maasbracht. Ongeveer een jaar later keerde hij met vrouw en dochtertje terug naar het Reutje. Kort nadien hebben zij op de akker aan het Stepken hun boerderij gebouwd. Volgens de schatlijst van 1786 blijkt hij daar inderdaad te wonen, in zijn nieuwe huis en hof.

Naast hun huis liep vanouds een voetpad dwars over het bouwland van Reutjeskemp naar de Duyvenbergh. Dat scheelde een hele loopafstand naar Posterholt. Evenals vele andere overdrachten staat de aankoop door het echtpaar Cuypers niet in het grondboek van de schepenbank vermeld. Sommige overdrachten werden eerst twintig jaar later opgeschreven bij gelegenheid van doorverkoop. Maar in elk geval werd Bert Cuypers al in 1790 eigenaar genoemd van een deel van bovenstaande grond. En ook volgens de schatlijsten woonde hij hier al in 1785.

Lambert Cuypers
Bertus (1755-1805) was een zoon van Jan Cuypers en Anna Bosch. Zijn vader was voorheen al weduwnaar van Margaretha van Kessel met wie hij in het Reutje was komen wonen. Met 2 koeien en 3 kalveren en nog 13 schapen mogen we stellen, dat Cuypers niet slecht boerde in het Reutje. Naast eigen land, zal hij dan ook wel enig ander land gepacht hebben. Dit eerste huwelijk bleef kinderloos en Jan hertrouwde -zes weken na het overlijden van zijn vrouw- in april 1751 met Anna Bosch. Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren. Al vroeg verloor Lambert zijn vader. Jan Cuypers stierf in februari 1766. Enkele kinderen waren hem in het graf voorgegaan. De weduwe Cuypers hertrouwde in april 1768 met Hendrick Sliepen uit Vlodrop, die het werk op de boerderij overnam. Het ouderlijke huis ging naderhand over op de dochter Gertrudis Cuypers, in 1777 getrouwd met Nelis Storms uit Echt. De huisplaats met de akker zou via hem daarna nog enkele generaties overgaan van vader op zoon.

Lambert Cuypers werd van zijn erfdeel uitgekocht en heeft vervolgens verderop aan het Stepken een ruime lap grond verworven. Naast huis en hof had Bertus nog bijna vijf morgen land. Enkele percelen, zoals de moestuin, waren afkomstig van zijn ouders en had hij met zijn zwager gedeeld. Het grootste deel van het akkerland was bezaaid met rogge, de rest met vlas.

Het gezin Cuypers woonde kleinbehuisd. Het boerderijtje telde slechts een deur en twee ramen, maar les plus petites fenetres werden niet meegerekend. In de stal stond een koe. Ook de verdiensten van de dagloner waren gering, zoals blijkt uit de belastinglijsten uit de Franse Tijd. En nog in 1830 beschreef men de woning in “Bergerraatje” -zoals dat op z’n goed Huilands genoemd werd- als een klein boerenhuis met stal en hof. Bij de erfdeling waren nog vier van de zeven kinderen aanwezig.


Dochter Elisabeth Cuypers woonde toen als dienstmeid aan de Donk te Roermond, terwijl haar zus Catharina alweer weduwe was. Het akkerland stond nog ongedeeld op naam van de kinderen Cuypers, zodat hun moeder Martina Theunissen slechts “eenige boere huismeubels” en haar kleding naliet.

In 1829 woonde de weduwe Cuypers nog met haar kinderen Peter en Marie in het huis aan ‘t Stepken. Een jaar later stierven zij kort na elkaar. Haar dochter stierf in september van dat jaar, terwijl Peter eind november overleed, drie weken na zijn moeder. Huis, hof en land werden geschat op 430 gulden.

Jan Cuypers aan de putsteeg
Bij de erfdeling in 1834 kreeg zoon Jan aanvankelijk het huis aan het Stepken met de tuin aan de overkant van de Aerwinkelsweg. Daartoe kwamen nog vier akkers en een stuk uit het broek. Dat is veel meer, dan aan Catharina en Gerard toeviel: beiden deelden de overige akkers en het houtgewas in het broek. Ik neem aan, dat Jan tevens het erfdeel van zijn zus Elisabeth had verworven.

In 1841 werd het land tussen Jan en Catharina herverdeeld. Gerard Cuypers (1793-1841) was met de dochter van Puts getrouwd en woonde in het huis van zijn schoonouders naast Linssenhof. Dat Jan en zijn zus uitgerekend in hetzelfde jaar van Gerards overlijden onderling de goederen herverdeelden is louter toeval. Het erfdeel van hun broer was daarbij immers niet in het geding en bleef onaangeroerd.

Jan Cuypers (1789-1855) was in oktober 1816 getrouwd met Elisabeth Slabbers (1780-1855) uit Melick. Aanvankelijk woonde het gezin als huurder in het huis van Paulissen. Na het overlijden van zijn moeder keerde Jan met vrouw en kinderen terug naar het huis aan het Stepken.

Huis, tuin en akkers werden gemeten op ongeveer 95 are, deels afkomstig uit erfenis. In de stal stonden twee koeien. Verder deed hij met twee korven op bescheiden schaal aan bijenteelt. De bewoningsgeschiedenis werd vanaf 1840 bijgehouden via de bevolkingsregisters. Twee kinderen woonden nog in huis: Liesbeth en Willem Cuypers. Bij zijn overlijden in februari 1855 liet Jan zijn kinderen huis en moestuin en vijf percelen akkerland na. Zijn vrouw volgde hem drie maanden later in het graf.

Familie Hendriks in het Reutje
Liesbeth Cuypers (1817-1872) bleef thuis wonen; ook na haar huwelijk in mei 1848 met Peter Metsemakers (1818-1870) uit Roermond. Haar broer Willem woonde met vrouw en kinderen enkele huizen verderop aan de Reutjesweg. Verdere opsplitsing van het huis had immers geen zin. In de stal stonden twee koeien. De boerderij met de akker werd nu gemeten op 10.45 are. Er was namelijk een stukje grond naast het huis bijgekomen. De tuin lag een eind verderop aan de overkant van de weg (5.35 are) en werd in 1887 verkocht. Daarbij kwamen uit erfenis nog enkele akkers, samen zo’n 56 are groot. Het echtpaar kreeg twee dochters. Clara was elders in de gemeente als meid gaan werken.

Elisabeth (1851-1919), de oudste, trouwde in april 1871 met Jan Hendriks (1840-1893). Aanvankelijk bleven zij nog aan het Stepken wonen. Enkele jaren later kreeg Jan een baan als jachtopzichter aangeboden op het buitengoed van de familie Geradts in Posterholt. Het gezin verhuisde naar het pachthofken aan het eind van de Aerwinkelsweg. Van de acht kinderen noemen we hier de drie oudsten: Hannes (1872-1948), Willem (1875-1939) en Driekes (1877-1958). De ouderlijke woning werd ondertussen verhuurd aan het echtpaar Smeets-Cuypers.

Jan Hendriks verongelukte eind oktober 1893 met zijn kar onderweg. De weduwe bleef achter met 10 kinderen. Huis, tuin en akkers werden gemeten op zo’n 36 are; bij elkaar geschat op f.400. Het roerend goed bestond o.a. uit “kisten, kasten, stoelen, tafels en keukengerief, beddengoed, ledikanten en lijnwaat”. Bij elkaar nog niet zoveel waard als de koe en het rund, die bij verkoop, naar men dacht, wel f.160 zouden opbrengen. Een kostbaar bezit, zeker in verband met de akkerwinning.

De weduwe Hendriks kwam weer aan het Stepken wonen. In 1895 liet Elisabeth het huis slopen en weer nieuw opbouwen. In 1903 werd de boerderij alweer uitgebreid. Er was meer plaats nodig om de akkervruchten op te slaan. Elisabeth kocht dat jaar voor 850 gulden nog enkele akkers van de erfgenamen Leurs; met haar ander land ruim 135 are groot. Verder had de vrouw nog eens 120 are land gepacht. In 1904 werd achter het huis een bakhuis gebouwd. In de stal stonden twee koeien en een kalf. Daarbij kwamen twee varkens en 23 kippen. Bij de akkerwinning had ze uiteraard de hulp van de kinderen. Die waren daar groot genoeg voor. De een na de ander ging elders werken voor de kost.


Ook Driekes Hendriks had al op verschillende plaatsen als werkknecht gediend, toen hij in maart 1911 weer naar huis terugkeerde. Vijf jaar later nam hij zijn intrek in de rentmeesters-woning verderop in de straat. Hij was als het ware teruggekeerd naar zijn geboortehuis. Eerst drie jaar later, in (augustus) 1919 trouwde Driekes, toch al 42 jaar oud, met Dora van der Asdonk, geboortig van Nederweert.

Zijn jongste broer Sef Hendriks verdiende de kost als timmerman en schrijnwerker. Hij woonde met zijn zussen Bet en Marie nog het langste thuis. In januari 1922 verhuisde Sef naar Posterholt. De boerderij aan het Stepken werd voorlopig verhuurd.

Hannes Hendriks werkte al sinds april 1887 als tuinman voor de familie Geradts op de Aerwinkel en dat zou hij ruim veertig jaar blijven doen. Hij trouwde in september 1899 met Greet Zeegers. Amalia Geradts liet tegenover de rentmeesterswoning een nieuw huis voor de tuinman bouwen. Achter het huis lag een grote akker, wel anderhalve hectare groot. Daar was een broeikas neergezet en mocht hij de “lusttuin” inrichten. Eind 1928 nam Hannes de huisplaats aan het Stepken over. Hoofdzakelijk door aankoop verwierf hij nog enig akker- en weiland. Met de boomgaard van Zeegershof en een stuk hakhout samen ruim 290 are groot. Ongetwijfeld had de landbouwer ook nog land gepacht. De meeste akkers werden in 1948 door hun zoon Henri aangekocht.

Liefst veertig jaar is de oudste zoon, Hannes Hendriks als tuinier in dienst geweest van de familie Geradts op de Aerwinkel. Toen de laatste huurders in 1928 waren vertrokken, nam Hannes de ouderlijke boerderij over en voortaan bewerkte hij alleen nog zijn eigen akkerland. In april van dat jaar vroeg hij bij de gemeente een vergunning aan voor de oprichting van een broodbakkerij. Zoon Harrie was bij bakker Lei Wolters in Vlodrop in de leer gegaan. Het was vooral op aanraden van Catrien Hoks, dat hij als zelfstandig bakker ging werken. (“Begin zelf een bakkerij. Je kunt het toch.”) Uiteraard met de steun van zijn ouders, want Harrie was nog pas 20 jaar jong. De bakkerij met een “Koningswinteroven” van natuursteen kwam te staan tussen het woonhuis en de schuur. De opzet was de “fabricatie van brood en aanverwante bakkersartikelen, terwijl de beweegkracht door paardenkracht zal verricht worden”. Aldus het bijschrift bij de vergunningaanvraag. Ruim tien jaar later, in mei 1939 werd de paardenkracht verruild voor een elektromotor van 3 p.k. Vooral in de laatste oorlogsjaren, toen de vluchtelingenstroom op gang kwam, heeft de bakker van het Reutje het druk gehad.

Bakkerij
Kort na 1900 werden in het Reutje meerdere bakhuisjes gebouwd. Jacob Dohmen was er in 1903 mee begonnen. De weduwe Elisabeth Metsemakers volgde kort daarop. Ook daarna werden nog enkele bakhuisjes opgericht; wegens het brandgevaar een eind van de woning af, bijvoorbeeld achter in de tuin.

Voorheen kom ik slechts een bakhuis tegen rond 1830 in de tuin van de erven Smeets aan het eind van de Aerwinkelsweg. Naderhand werd dit bakhuis niet meer genoemd in de kadastrale gegevens. Mogelijk, dat voor 1900 ook nog andere bakhuisjes in het Reutje hebben gestaan, maar dan werd het niet genoteerd in het grondbezit. Toen Jan Fieten in 1909 een nieuwe stal metselde kwam daar (vlakbij!) ook een oven bij. Misschien is deze bak-oven wel het langst in gebruik gebleven. Op een kaart van na 1960 staat de oven nog ingetekend.

Elisabeth Metsemakers stierf in mei 1919. Naast het huis met gebouw, schuur, stal, bakhuis en tuin liet zij haar kinderen nog 120 are akker- en weiland na. Haar bezittingen werden in gemoed geschat een waarde te hebben van f.3823.


Tekening bij vergunningaanvraag om “eene broodbakkerij op te richten” anno 1928 door J. Hendriks. Gemeentearchief Sint-Odiliënberg inv. nr. 924. Indeling pand: linksboven: slaapkamer, daarnaast de keuken. Linksonder de voorkamer, daarnaast de woonkamer. Midden: de bakkerij met de bakoven. (Rechtsvoor bij het raam zou naderhand de elektromotor worden geplaatst.) Daarnaast de dorsvloer. Uiterst rechts de schuur.

Specialiteit van bakker Hendriks was zijn rijstevlaai. Met paard en wagen bezorgde de bakker tot in Putbroek, ‘Berg en Postert. Hij trouwde in juli 1952 met Toos van Pol. Het echtpaar kreeg twee kinderen. Volgens de kadastrale leggers zou de bakkerij eerst toen zijn opgericht. We zien dus, dat deze gegevens niet altijd overeenkomen met de werkelijke situatie. Daarop schafte Hendriks zich een auto aan om het brood te bezorgen. Behalve een bakkersknecht hielpen ook zijn zussen Maria en Anna mee in de zaak. Tien jaar later verhuisde de familie naar Haelen. Daar begonnen de gezusters Hendriks een zelfbedieningszaak. In januari 1963 nam Wim Stevens de bakkerij over. Na twee of drie jaar heeft hij de zaak gesloten en is hij vertrokken. De mensen van het Reutje moesten toen naar elders om brood te kopen. (Met dank aan Mevr. A.Hendriks-van Pol + voor de vriendelijke informatie.)

Familie van Cruchten
Catharina Cuypers (1784-1846) was al vroeg weduwe van haar man Martin van Cruchten (1786-1828) met wie zij in november 1814 was getrouwd. Martin was een zoon van Hendrick van Cruchten en Catharina Reynders uit Vlodrop. De akker naast het Stepken stond nog tot 1841 op naam van haar broer, NN Cuypers. Eerst na de grondruil dat jaar moet dan het huis gebouwd zijn, zodat Catharina met haar kinderen zolang in het ouderlijke huis heeft gewoond. Anderzijds werd de weduwe van Cruchten in 1829, een jaar na het overlijden van haar man, afzonderlijk als gezinshoofd genoemd, evenals in de staat van beesten uit 1836. Toen had zij een koe en een rund in de stal staan.

De stichting van het huis komen we nergens tegen in de lijsten tussen 1820 en 1843. Indien het huis nog door Martin getimmerd was, dan zou hij de plaats zeker van zijn schoonfamilie hebben aangekocht. Maar in de nalatenschap van 1828 staat daar niets over vermeld. Verder had Catharina drie akkers in gebruik, samen 83 are groot. En in ‘t broek lagen twee percelen gras, in gebruik als schaapswei. Die gingen na haar overlijden over naar het grootgrondbezit. De overige goederen werden aanvankelijk tussen haar twee kinderen verdeeld. Dochter Catharina trouwde met Piet Reumers. Toen duidelijk was, dat zij in Posterholt zouden blijven wonen, verkocht het echtpaar het land weer aan haar broer.

Bertus van Cruchten (1815-1889) trouwde in oktober 1845 met Cecilia Thegels uit Posterholt. Het echtpaar kreeg zeven kinderen. Het merendeel van het grondbezit was op Bertus overgegaan: zo’n 64 are land en wei in ‘t Reutjesbroek. Twee koeien stonden op stal. Na zijn overlijden in januari 1889 bleven de goederen onverdeeld op naam van zijn vrouw en kinderen staan. Huis en tuin werden geschat op een waarde van 300 gulden. Met het land kwam men uit op 825 gulden. Daarbij kwam nog eens 240 gulden vanwege het vee, de huismeubels, beddengoed, akkergereedschap en kleren.

In november 1897 werd de hele inboedel geveild en dat bracht de familie ruim 135 gulden op. De meeste spullen werden door de kinderen zelf opgekocht, vooral door zoon Jan (1866-1949), de jongste van het stel. En dat was niet zo verwonderlijk. Bij de verkoop van het onroerend goed later die dag verwierf hij voor 280 gulden tevens het huis met de tuin en de grond ernaast. Bij die gelegenheid kocht hij voor nog eens 85 gulden een akker en wei elders in het Reutje. De akker in het Roskammerveld werd voor 160 gulden verkocht aan Willem Giesbers-Muizers (naamgenoot van Willem Giesbers-van Cruchten). Van een veiling werd mogelijk een hogere opbrengst verwacht, dan bij een onderhandse verkoop aan een der erfgenamen. Zodoende zullen er dan ook weinig gegadigden op de zitting afgekomen zijn, omdat min of meer al vast lag aan wie de goederen zouden toevallen. De familie behield immers het recht om een gegadigde van buiten na het hoogste bod alsnog af te wijzen.

Twee jaar later in maart 1899 beleende Jan van Cruchten huis, hof en land, bij elkaar 52 are groot, voor 350 gulden bij slager De Bock te Roermond. In december van dat jaar verhuisde zijn moeder naar Melick.
Dochter Catharina was getrouwd met Willem Gijsbers en woonde toen aan de overkant van de straat. Elisabeth van Cruchten was als dienstmeid in Rheidt gaan werken. De anderen hadden elders in de gemeente hun stek gevonden.

Boedelverkoop dd. 22-11-1897: kast, kachel, tafel met 7 stoelen, bank, koperwerk en schilderijen, tafeltje, spinnewiel en ledikant; koffiepot, porselein, spiegel, emmers, ketels, pan, flessen, potten, gewicht, strijkijzer, 2 lampen, teil, wekker en lantaarn;
rieken, ton, heep, zaag, schop, wan, mand, snijkist, hark, korf, zaad, zeef, wanmolen en kuip;
koe, kar, tuig, 2 ploegen, aardappelen en wortelen.
Advertentie uit De Nieuwe Koerier

“Sieje Han” trouwde in april 1893 in eerste huwelijk met Anna Muysers (1865-1895), jongedochter van Sebastiaan Muysers en Isabel Meyers, akkerlieden in het Reutje. Uit dit kortstondige huwelijk werden twee kinderen geboren: Joseph en Jan. Huis, tuin en akkers en wei, samen bijna 80 are groot, werden na het overlijden van hun moeder naar waarde geschat op 680 gulden. De koe met rund kwamen op 180 gulden. Dat was nog meer dan de huismeubels, die op nog geen 50 gulden geschat werden.

Jan van Cruchten hertrouwde kort daarop (1896/97) met Hubertina Daemen (1865-1940/49), dochter van Hendrik Daemen en Catharina Reynders, dagloners op de Roskammerheide. Nog eens vijf kinderen zouden volgen. Jan heeft toen enkele akkers verkocht. Daarnaast had hij nog 120 are landbouwgrond, verdeeld over meerdere percelen, gepacht. Volgens de beesten-telling uit 1910 had hij toen twee koeien en varkens in de stallen.

In de tuin werd vijf jaar later een nieuwe boerderij gebouwd en het oude huis werd gesloopt. Huis met schuur, stallen en tuin werden gemeten op 18.30 are. In augustus 1916 nam hij een hypotheek van 1800 gulden op bij de plaatselijke Boerenleenbank, met medeweten van zijn twee voorzoons Joseph en Jan Mathis, die ondertussen waren verhuisd naar respectievelijk Karken en Herten.

Voor en na gingen de kinderen elders werken. Zoon Peter was nog maar 13 jaar, toen hij naar Karken vertrok. Korte tijd later keerde hij weer naar huis terug. Maar niet voor lang. In 1940 woonde alleen zoon Willem bij zijn ouders thuis. Naderhand werd de grond aan de dorpsput weer opgesplitst. Nu staan er twee huizen.



Sieje Han met vrouw (beiden rechts-voor), zijn kinderen en kleinkinderen.
(Foto mevr. Truus Eykelenberg-Jacobs, Reutje.)