De geschiedenis van de familie Beusers in het Reutje
is over een periode van twee eeuwen te volgen. In 1679 staan huis en hof
weliswaar op naam van schoonzoon Steven Schijnewerckers, maar hij trad
enkel op als familie-oudste. De redelijke welvaart ten tijde van Litgen
en diens zoon de gerichtsbode Houben Beusers brokkelde langzaam af. Twee
generaties verder had Lambert Buijsers steeds vaker met tegenslagen te
kampen. Hoe het in die tijd zijn familie in Posterholt verging heb ik
niet onderzocht.
Naderhand gaat het huis (nu: St. Petrusstraat 18)
op anderen over.
(Rechts: Tiel Ridderbeeks, uit
foto-album van Har Senssen, Posterholt.)
|
Laatst
bijgewerkt: 28-12-2012 © Jan Ruiten
STAMBOOM
BEUSERS
OOK: BUIJSERS, BUSERS ENZ.
De geschiedenis van
de familie Beusers in het Reutje is over een periode van twee eeuwen
te volgen. In 1679 staan huis en hof weliswaar op naam van schoonzoon
Steven Schijnewerckers, maar hij trad enkel op als familie-oudste.
De redelijke welvaart ten tijde van Litgen en diens zoon de gerichtsbode
Houben Beusers brokkelde langzaam af. Twee generaties verder had Lambert
Buijsers steeds vaker met tegenslagen te kampen. Hoe het in die tijd
zijn familie in Posterholt verging heb ik niet onderzocht.
Naderhand gaat het huis (nu: St. Petrusstraat 18) op anderen over.
Zo'n twee eeuwen lang kunnen we de geschiedenis
van de familie Buysers in het Reutje volgen. Het was vooral de gerichtsbode
Houben Buysers die hier veel grond wist te vergaren, merendeels
afkomstig uit erfenis.
Het protocollenboek van de gemeente werd in 1588 aangelegd en beschrijft
de overdrachten tot 1647. Vanaf het begin was Heinrich Renbaum geregeld
aanwezig op de zittingen van de dingbank. Hij bekleedde het schepenambt
tot zijn overlijden om en nabij 1618. In eerste huwelijk was hij getrouwd
met Thrincken Beusers. De vrouw stierf uiterlijk in 1603,
zonder lijfserven na te laten.
Nog in december 1602 hadden Hendrick aen den Rinboem en vrouw Trincken,
echtelieden uit Sint-Odiliënberg, voor 160 gulden een deel van het
groot huis in de Hamstraat in Roermond gekocht. Het betrof
een soort overkapping, affbehanck, die door de verkoper nog zou worden
voorzien van ramen en deuren en zodoende voor bewoning geschikt maken.
De koop zou aanvankelijk duren voor de tijd van zes jaar,
maar met het overlijden van Thrincken is het er waarschijnlijk niet meer
van gekomen. (Gemeentearchier Roermond
(GAR), Hoofdgerecht inv. nr. 312, dd. 16-12-1602.)
Omdat het echtpaar in het dorp woonde,
hadden zij de goederen in het Reutje verpacht. Ook nadat hij alweer was
hertrouwd met Lisken van Poll, genoot schepen Renbaum de inkomsten hiervan.
Vijf jaar later kwamen Thrinckens neven in actie; te weten de medeschepen
Gercken Karis met zijn vrouw Peterken, zijn zwager Claess,
zoon van Daniël Custers, en als derde Lietgen Beusers. Zij kwamen
met schepen Renbaum tot een vergelijk.
De erfgoederen in het Reutje, die Thrincken mee in het huwelijk had gebracht,
zouden na het overlijden van Renbaum in de schoot der familie terugvallen.
Tot zolang behield hij wel het vruchtgebruik ervan. De overige goederen
uit zijn eerste huwelijk, geschat op een waarde van honderd daalders,
hield hij voor zich en zijn erfgenamen.
Lietgen Buysers
Het erfdeel van hun meune bestond uit een huisplaats, te weten
een boomgaard met moeshof, en nog enkele morgen land en broek. In mei
1611 verkochten de schoonbroers Gercken Karis en Claess Custers
hun aandeel hierin aan het echtpaar Buisers.
Tevens deed schepen Heinrich Renbaum afstand van zijn tochtrecht op de
goederen ten gunste van Lietgen en zijn vrouw, uitgezonderd zijn aandeel
in het broek en het offtz van den baumen. Daarvoor zou Lietgen
hem jaarlijks blijven betalen.
Een jaar later werd de zaak opnieuw vastgelegd. Opnieuw deed de schepen
afstand van zijn vruchtgebruik ten gunste van zijn ‘neven’.
Daarna nam Heinrich zelf weer plaats achter de schepentafel en liet hij
de schrijver noteren, dat Gercken, mede namens zijn zwager, afstand deed
van de erfgoederen in het Reutje ten gunste van Lietgen.
Deze behield wel de verplichting om jaarlijks 2 malder rogge en 1 malder
boekweit te leveren. Daarvan zou schepen Renbaum telkens 1 malder rogge
betalen aan Thonis van gen Overen. (= Thonis van Heijthuijsen, pachter
op Overen.) Wat die daar verder mee van doen had, werd niet vermeld. En
het fruit liet de schepen zich niet ontzeggen. Zolang er enigh aeffs
in dem bongartz west, zou het aan Renbaum toekomen, hoewel het Lietgen
vrij stond de grond naar eigen goeddunken te bepoten en te bezaaien. Mogelijk
was de vorige afspraak niet duidelijk genoeg geweest, maar veel verschil
is er in de nieuwe overeenkomst niet te vinden.
Overigens was Claess Custers bij de verhandelingen in 1612 niet persoonlijk
aanwezig. Hij was sinds kort getrouwd met Liscken an gen Broeck
en was met haar naar Antwerpen vertrokken. Van daaruit
had hij een brief onder zegel verstuurd naar zijn geboorteplaats, waarin
hij zijn zwager machtigde namens hem te handelen. Tevens verkocht hij
aan schepen Karis zijn huis en hof in het dorp. Het is duidelijk dat Claess
zijn heil elders is gaan zoeken.
Genoemde huisplaats in het Reutje was feitelijk een boomgaard met moestuin.
Er stond dus geen woning op. Lietgen Buissen had voordien een eindje verderop
al zijn eigen huis getimmerd. Hij had namelijk van Arret op gen
Hemken een andere hoffplatz gekocht, zijnde een halve
morgen groot, waarop hij vervolgens eine behausungh gesatt hefft.
Het moet al wat langer geleden zijn, zo omstreeks 1600, toen Jan Gerhardts
en Jan Raemeckers uit het Reutje nog schepen waren in het gericht van
Sint-Odiliënberg. Ondertussen waren beiden gestorven. En zoals wel
vaker voorkwam, had men vergeten deze overdracht in het register op te
nemen. Achteraf (in 1613) heeft Lietgen de pachter van de boerderij op
het Hempken alsnog kunnen overhalen, om de aankoop te bevestigen.
Huis en erf
In november 1617 verkochten Merten Maesen en zijn vrouw Geerdt de helft
van zeker huis in de Oliestraat te Roermond aan het echtpaar
Jan van den Camp en Griet. Diezelfde dag werd de wederhelt van huis en
hof verkocht door de mede-eigenaren met voorop Lietgen Busers en vrouw
Baetsken. De koopsom voor het hele huis bedroeg 300 gulden.
Huis en hof (‘In den Herink’) waren afkomstig van zekere Gyrken
Kempkens en vrouw Goerte. Het echtpaar had het huis in juni 1591 van buurman
Willem Puyll gekocht. Mogelijk waren beiden gestorven zonder kinderen
na te laten en was het huis voor de helft overgegaan op de familie van
de een en half op de familie van de ander. Enerzijds was dat het echtpaar
Maesen en anderzijds Lietgen en consorten: Jan Storms, Thonis Kempkens,
Peter Corsten, Jan van den Camp, ieder met de vrouw, en Ruth van den Camp
voor zich alleen. De onderlinge verwantschap verdient zeker nader onderzoek.
(GAR, idem, inv.nr. 312 dd. 2-6-1591 en
inv. nr. 313 dd. 24-11-1617.)
Van Lietgen Beusers en Baetzken van Bracht zijn tot dusver
geen andere kinderen bekend, dan zoon Houben. Of het moet Mercken Beusers
zijn, die in februari 1627 met haar man Jennis Driessen uit Melick enkele
kleinere akkers in het Reutje voor 46 daalders van de hand deden. Nog
diezelfde maand verkocht ook (haar broer?) Houben aan het echtpaar Peys
drie percelen aan de Aeckerstraet en een huis in het Reutje voor 99 rijksdaalders.
De hoeffstadt was belast met 6 kop haver aan de abdis van Susteren.
De verkopers beloofden daarbij de erfpacht zelf in Echt af te leveren.
Het kan er op duiden, dat Lietgen Beusers toen al gestorven was en zijn
kinderen een deel van de erfgoederen van de hand deden. Daarnaast behield
Houben nog meerdere akkers voor zich.
Houben Buysers (ca.1590-1661) was getrouwd met Thrincken Windelen. Haar
(voor)ouders waren in het Reutje komen wonen vanuit Cruchten. In mei 1619
kochten zij van de pachter op Hoosden een halve bunder land aan het broek.
Twee jaar later nog eens 2 morgen heideland aan de heggen langs het Munckerboscher-hoffs-velt.
Dat is langs de karbaan van Echt naar Posterholt. De grond werd verkocht
voor 15 daalders en 1 oort per strekkende morgen, echter woe die maet
kehrt, sal 't gelt kehren. Deze en andere goederen werden naderhand
op hun kinderen vererfd. (Schepenbankarchief
Sint-Odilënberg (SASO) in het RALM, inv. nr. 15, over-drachtsregister
anno 1588-1646.) Anderhalve eeuw later werd de grond door de erven
Buisers doorverkocht aan kleermaker Winckens die er toen zijn brouwhuis
liet bouwen. Sindsdien eerst komen we de naam ‘Roskam’ in
de stukken tegen.
In 1629 beleende het echtpaar Beusers
een akker voor 23 rijksdaalders uit de armenkas. Het land maakte deel
uit van een groter stuk, dat Houben deelde met zijn zwager Lenardt in
gen Roedtgen. Beiden traden in mei 1635 namens hun vrouw op als erfgenamen
van de familie Windelen. Na het afsterven van de broers Geercken en Heincken,
namen hun zwagers bezit van de erfgoederen in het Reutje, afkomstig van
hun vader Johan Windelen. De weduwe (van Geercken?) behield wel haar tochtrecht.
In 1644 moet dit vruchtgebruik beëindigd zijn. In april van dat jaar
verkochten Peter Peys en de gerechtsbode Buysers huis en hof, waaraan
ieder 27 daalders overhield. Ik neem aan, dat Peter een (schoon)zoon was
van Lenardt in gen Roedtgen. Een andere relatie is niet te leggen. De
kerkregisters laten ons hier in de steek, om de verwantschap nader te
preciseren. (Voor deze Lenardt komen twee personen in aanmerking. In 1627
kochten Lenardt Peys en zijn vrouw Metgen Stelten een huis in het Reutje
in ruil voor een huis in Postartt. En in 1635 was de gerichtsbode
aanwezig bij het huwelijk van Lenart van Helden met Gertghen van der Loevhen.
In deze kwestie is dus geen bevredigend antwoord te geven.)
De gerichtsbode
De kerkregisters van Sint-Odiliënberg beginnen in 1627. In het gezin
van Houben Buysers werden daarna nog vijf kinderen geboren:
Beatrix (1627-1680), Lenart (1630-1676), Tijs (*1633), een dochter (*1636)
en Windel (1638-1702). Van de oudste kinderen is geen doopinschrijving
bekend. Waarschijnlijk moeten we de kinderschaar beginnen met Jan, Engel
en Willem Beusers, wiens huwelijk in de jaren ‘40 werd gesloten.
Bij de doop op zondag na Allerheiligen in 1636 werd Antonius Olimart,
legerkapitein en drossaard, als peetvader genoemd. Ongetwijfeld
vanwege Houbens nieuwe functie als richterbaedt. Sinds kort vertegenwoordigde
Houben de overheid ook als deglischen richter namens de heer.
Daarbij trad hij op als plaatsvervanger van de schout bij de zittingen
van de schepenbank.
Rond 1600 werd het geding van Bergh steevast op dinsdag gehouden, maar
in zijn tijd was men van dat gebruik afgestapt. Toen kon daar elke werkdag
voor in aanmerking komen.
De gerichtsbode Beusers stierf eind juli 1661. Zijn goederen in het Reutje
gingen over op zijn zoon Willem en de dochters Baetzen en Windell. Zoon
Jan was naar Posterholt verhuisd.
Steven Schrijnen c.s.
Na het bezoek aan Daswijlerhof stak de schatbeurder de straat over. Voor
het eerstvolgende huis, dat hij in de schatlijst van 1679 noteerde, berekende
hij 2 rijksdaalders. Het bedrag was te betalen door Steven Schrijnen,
namens de erfgenamen Buysers. Waarschijnlijk is dit dezelfde huisplaats,
die Lietgen Buijsers omstreeks 1600 heeft betimmerd.
Steven Schrijnewirckers (ca.1635-1708) was in juni 1661 getrouwd met Beatrix
Buysers (1627-1680) uit het Reutje. Sinds kort was hij hier van
buiten de gemeente komen wonen. Uit dit huwelijk werden zes kinderen in
het doopboek opgetekend. In juli 1680 hertrouwde Steven met Mechteld Schoenmaeckers.
Dit tweede huwelijk bleef kinderloos.
De erfgenamen van wijlen Houb
den bode van Bergh waren belast met een erfmalder rogge aan de
parochiekerk van Roermond. Sinds jaar en dag liep de achterstand hiervan
op. Alleen Steven gelukte het nog een enkele keer (in 1688) om de cijns
van twee jaar op te brengen. De rentmeester noteerde elk jaar, dat de
erfgenamen arme lieden waren, waarvan niets meer te verwachten viel. De
post gold sindsdien als verloren. (GAR Aanwinst Maastricht:
Rekenboek kerkmeester Christoffelkerk, 1684-1698.)
Huis en hof werden gedeeld met zijn zwager Wielm Buijsers
(ca. 1625-1672). Mogelijk identiek aan Willem uytt het Raetgen,
die in maart 1654 was getrouwd met Cornelia van Postart. Eerst vanaf 1663
werd het ouderpaar in de eigen parochie genoemd. Drie jaar later komen
we Jan Zoutelandt van Groot Paerlo tegen op het doopfeest van de kleine
Jan.
Twee jaar later echter deelden Wielm en Steven de boerenbedoening in het
Reutje. Achter het erf lag ruim 4 morgen land en heide. De grond was weliswaar
verdeeld in meerdere stukken, maar in z’n geheel afkomstig uit familiebezit.
Aan een feitelijke deling van huis, hof en land waren de erven Buysers
nog steeds niet toegekomen. En nog in 1702 werden de erfgenamen van wijlen
Hoeb Buysers aangesproken wegens een erfpacht van 4 vat rogge, die zij
schuldig waren gebleven.
Al in januari 1668 hadden Steven en zijn vrouw Baetsen een bedrag van
liefst 100 rijksdaalders opgenomen bij drossaard van der Heyden,
eigenaar van o.a. de Aerwinkel. Als onderpand werden 7 morgen akkerland
en broek ingezet. Aan rente zou het echtpaar Schrijnewerckers jaarlijks
2 malder en 2 vat rogge schoon, zuiver koren leveren binnen een week na
St. Andries (=30 nov.). Als eigenaars van de aanpalende grond werden o.a.
familieleden genoemd, inzonder Jan en Willem Buijsers. (Schepenbank-archief
St.-O'berg, inv. nr. 16: akten van overdracht en verbintenis, anno 1661-1721.)
Daaruit mogen we opmaken, dat ook deze akkers afkomstig waren uit erfenis
van hun ouders, opgesplitst en uit het gezamenlijke bezit gehaald.
In de stal stonden twee koeien. Steven zal dus wel geen of weinig ander
land gepacht hebben. Aan de mesthoop kon men immers afleiden, of de boer
veel of weinig zaailand te beakkeren had. Naderhand is daar toch nog wat
land bijgekomen. In de landschat van 1687 werd Steven immers voor 8 tot
9 morgen akkerland aangeslagen. Dus zonder broek of hei.
Jan Buijsers woonde toen met vrouw en kinderen in Posterholt
en Willem was sinds lang overleden. Of zijn weduwe niet langer met Schrijnwerckers
het huis wilde delen, kunnen we niet meer achterhalen, maar in 1677 woonde
Kunera met haar zoontje aan de Aerwinkelsweg.
Enkele jaren daarvoor kreeg Steven het aan de stok met zijn nabuur Jennis
Puts en dat ontaardde in een scheldpartij. Jennis nam de zaak hoog op
en daagde hem voor het gerecht zijn uitlatingen te herhalen. Steven trok
bij en wist niet beter, of Jennis was een brave man waar hij geen kwaad
van wist. Aldus werd de kwestie bijgelegd.
Beatrix was vernoemd naar haar oma, Baetzken van Bracht,
getrouwd met Lietgen Beusers. Haar vader, de gerechtsbode Houben Buysers,
stierf eind juli 1661. De goederen die Houben in het Reutje achterliet,
gingen over op zijn zoon Willem en de dochters Baetzen en Windell. En
naderhand in hun plaats respectievelijk: Houbert Buisers, Jan Hoogen en
Thijs Timmermans. Nog in 1667 vroegen de kinderen Buysers, om ontzien
te worden van hun schatplicht. De nood moet dus groot geweest zijn, anders
hadden zij die vrijstelling zeker niet gekregen.
Tussen 1679 en 1685 werd de parochiekerk van St. Odiliënberg deels
herbouwd. En daaraan hebben vooral enkele keuters uit het Reutje gewerkt
als oberknecht. Onder de arbeiders komen we de namen tegen van Wouter
Beuckers, Corst van Neer en Steven van Helden. Ook Steven Schrinewerckers
heeft als metselaar en houtzager meegewerkt aan de opbouw van de kerk.
Het dagloon dat hij daarmee verdiende, moet een welkome aanvulling geweest
zijn op de inkomsten uit de akkerwinning.
Hubert Schrijnewerckers (1670-1756) is vernoemd naar
zijn grootvader, de gerichtsbode Houben Beusers. Voor zijn huwelijk heeft
hij als paardenknecht gewerkt bij Thijs van Cruchten op de Voorhof van
Frimersomshuis. Hoeb aen gen Huys was in 1691 nog betrokken bij een straatruzie
aan ‘t Sittardt. In de zomer van 1695 trouwde Hubert met Maria
Delissen. Enkele jaren later kreeg Marie het aan de stok met
de vrouw van Leetgen van Helden. Die zou Marie dusdanig getrakteerd hebben,
dat sij overhoop is gevallen. Daarbij werd haar schenkelbeen zodanig geforceerd,
dat de vrouw van Schrinewerkers liefst zes weken te bedde heeft moete
blijve liggen. Marie is er weer bovenop gekomen: nog acht kinderen heeft
ze in de volgende jaren gekregen.
Ondertussen was Thijs van Cruchten verhuisd naar de boerderij op Saps.
Ik neem aan, dat Hubert en zijn vrouw al die tijd bij hem in dienst zijn
gebleven als knecht en meid. Na het overlijden van Thijs in 1701 heeft
Hubert Schrijnwerckers de pacht voor korte tijd overgenomen en vervolgens
overgelaten aan de zoon des huizes Hendrick van Cruchten.
Na een kort verblijf in Posterholt (waarschijnlijk als pachter op de Aerwinckel)
is Hubert tegen 1710 weer in zijn geboorteplaats teruggekeerd en is hij
op ‘t Sittardt gaan boeren. Vervolgens is het gezin (in 1718) naar
Swalmen verhuisd. Naderhand trad zijn zoon Jan als pachter in dienst van
de heer van Hillenraedt in Swalmen, terwijl diens broer Hendrick nog korte
tijd op Jongenhof heeft geboerd. Met de familie in het Reutje ging het
toen beduidend minder goed, zoals nog zal blijken.
Jan Hoogen
Urm (1674-1720), de jongste dochter van Steven Schrijnewerckers
was in oktober 1699 te Echt getrouwd met Jan Hoogen. Volgens eigen zeggen
was Jan omstreeks 1670 geboren en rond de eeuwwisseling in Posterholt
gaan wonen. Kort daarna was hij naar het Reutje verhuisd. Inderdaad werden
de drie oudste kinderen gedoopt in de parochiekerk van Vlodrop. In 1704
trok Jan bij zijn schoonvader in, nadat deze opnieuw weduwnaar was geworden.
Nog eens vijf kinderen werden hier geboren.
Jan Hoogen heeft het akkerland van zijn schoonvader overgenomen. Lange
tijd deelde hij de boerderij met Hoeb Buijsers. Terwijl
Buijsers het steeds met een koe moest doen, werd Jan Hoogen geregeld voor
3 of 4 koeien aangeslagen. Rond 1720 boerde hij slechter: het aantal koebeesten
nam af en het land bleef onbeakkerd. Hoeb stierf in januari 1729 en Jan
vertrok als widman naar elders. Ook nu bleef zijn akkerland geruime tijd
braak liggen. Waarschijnlijk was Jan Hoogen in Echt gaan wonen, waar hij
in maart 1750 stierf. Nog jaren nadien wist de armenmeester niet bij wie
hij moest aankloppen om een oude schuld van Hoogen te vereffenen.
Zoon Christoffel trouwde in september 1736 te Echt met Anna Janssen. Kort
daarna hebben zij nog in de gemeente Sint-Odiliënberg gewoond. In
1738 kreeg de man, “kranck wesende”, nog een uitkering
uit de armenkas van de parochie.
Tyske Schaep
Windel Buysers (1638-1702) was getrouwd met Jan Schaep.
Hij kwam van buiten de gemeente. Aanvankelijk woonde het stel verderop
in het Reutje, waarschijnlijk in het huis van de kinderen Maessen op de
hoek van de Aerwinkelsweg. In 1681 kreeg Jan Schaep vrijstelling van de
hoofdenschat, omdat hij als militair in dienst was getreden. Vijf jaar
later pretendeerde hij opnieuw vrijgesteld te zijn, omdat hij toen als
schoolmeester te Posterholt grotendeels buiten de gemeente verbleef. Hij
was dus van vele markten thuis.
Rond 1690 had mr. Jan Schaepen ook daar
zijn schatplicht verzuimd. Toen de gerechtsbode er uiteindelijk op af
werd gestuurd, werd deze hardhandig door de schoolmeester
uit huis gezet. Ook kreeg Jan het aan de stok met de pachter op Daswijlerhof.
Hij beweerde namelijk, dat de boer grond van zijn land zou hebben afgevaren.
De pachter gaf toe, dat hij zich had vergist (beide akkers lagen naast
elkaar) en dat hij daarop de grond wederom soude terugge hebben gevaeren.
Toch hield Jan voet bij stuk. En dat de akker hem slechts deels toekwam,
deed niet ter zake. Het proces sleepte zich lange tijd voort. Uiteindelijk
bestrafte het gerecht de vergissing met een boete van 2 goudguldens plus
de kosten.
Enkele jaren later kwam zoon Tiske in opspraak. Wat er precies gebeurd
is, staat jammer genoeg niet opgeschreven. Dan hadden we het krakeel kunnen
navertellen. Tyske ontkende alles, waarvan hij werd verdacht. Hij had
helemaal geen schuld aan enige slagerijen ofte oploop aen jemants huys.
Daarmee scheen de zaak te zijn afgedaan. Men kwam er niet meer op terug.
Tyske Schaep trouwde in april 1703 met de meid Ummel Craenen.
Het gezin woonde toen in het huis van de erven Gerits naast het huis van
de familie Buysers. Hij deelde de boerderij met boswachter Geurt Thijssen.
Twee weken na de geboorte van zijn dochtertje Windel stierf Tiske.
Ummel hertrouwde nog in de zomer van 1704 met Thijs Timmermans.
Lange tijd moet hij gewoond hebben in het huis van zijn voorganger. In
1721 werd opgemerkt, dat hij diens akkerland evenwel niet had overgenomen.
En inderdaad blijkt uit de schatlijsten van rond 1730, dat het land van
Tiske Schaep geruime tijd niet beakkerd werd. Dat zagen we al met het
land van Jan Hoogen. Evenzo lagen de akkers van Engel Buijsers geruime
tijd braak. Engel was een zoon van Jan Buijsers uit Posterholt. Waarschijnlijk
is hij naar Linne verhuisd, maar daar zijn we hem niet tegengekomen. In
elk geval blijkt, dat het met de erfgoederen van wijlen de gerichtsbode
Hub Beusers slecht gesteld te zijn. Niemand bekommerde zich meer om het
land. De akkers zouden toch tegen een redelijke prijs verkocht kunnen
worden?
Hubert Buijsers
Waarschijnlijk was Hubert (1672-1729), de jongste zoon van Willem
Buijsers uit het Reutje en Cunera van Postert, het enig overgebleven
kind van zijn ouders. Zijn vader heeft hij niet meer gekend. Toen hij
acht jaar was, hertrouwde zijn moeder Cunera Eijckels met Reiner Beulen.
Zij woonden toen verderop in het Reutje. Cunera stierf in augustus 1699.
Ze moet dan ongeveer zeventig jaar oud geweest zijn.
In januari 1704 kreeg Hubert 10 pattacons uitbetaald wegens zijn “toebeloofde
gagie”, omdat hij geruime tijd als soldaat had gediend. Hij
ondertekende voor ontvangst met een H als zijn handmerk. Kort daarop trouwde
Hoeb Buijsers met Cecilia Brentjens. Natuurlijk komen
we ook zijn stiefvader tegen onder de doopgetuigen van hun kinderen. Cecilia
stierf al in oktober 1707 in het kinderbed en kort daarna hertrouwde Hoeb
met Catharina Weevers. Uit beide huwelijken zijn acht kinderen bekend.
In de stal stond slechts een enkele koe. Het beest voegde zich 's morgens
bij de kudde van de koeheerd om tegen de avond weer van 't Putbroek
terug te keren. Na een onderbreking aan de drenck vond het dier vanzelf
de weg terug naar de stal. De koemest werd naderhand op het land uitgestrooid.
Genoeg voor 5 vierdel land. Dat is dus ruim een morgen (omgerekend zo'n
42 are).
Weinig boeren in 't Reutje werden voor meer aangeslagen. Volgens het bunderboek
van 1717 had Hubert slechts een perceel van 3 vierdel land van zijn eigen.
De rest deelde hij met familieleden. Want nog steeds waren de erven Buisers
niet tot een afdoende erfdeling gekomen. Vijf morgen heide aan Munnichsbosch
deelde Hoeb met Jan Hogen en (de erven van) Tyske Schaep.
En dan waren er nog de repen broekland, eveneens in gezamenlijk bezit.
Daarvan maakte ook hun neef Engel te Linne deel uit, zoon van Jan Buysers
en Met Beulen. De erfgoederen van zijn grootouders waren dus over meerdere
huishoudens verdeeld. En daar zal in de loop der jaren weinig of niets
bijgekomen zijn.
De kinderen Buysers raakten al vroeg verweesd. Eerst stierf Catharina
begin 1722 en zeven jaar later volgde Hubert haar in het graf. In 1725
werd het land in het Reutjesbroek opgemeten. De landmeter is daar zo’n
twee weken mee bezig geweest. Houb Buijsers heeft daaraan meegeholpen.
Tien dagen lang heeft hij daarbij met de ketting gesleept. Daar kreeg
hij zes gulden voor.
Willem (1708-1753), de oudste zoon van Hoeb Buysers en
Catharina Weevers, trouwde vrij laat in september 1750 met de buurvrouw
Marie Beckers. Zijn vrouw was inmiddels weduwe van Jan van Cruchten. Uit
dit huwelijk werd een zoon geboren, die genoemd werd naar zijn grootvader
Hoeb Buysers. Na het overlijden van zijn vader in augustus 1753, hertrouwde
zijn moeder andermaal. Deze keer met Nijs Stox uit het Reutje. Waarschijnlijk
woonde het gezin Stox aan het begin van de straat.
Houb Buijsers (1752-1814) trouwde in februari 1773 in de kerk van Vlodrop
met Agnetis Cuypers. Aanvankelijk woonde het gezin nog in Posterholt.
Daar werden vijf van de zeven kinderen geboren. Hoewel hij niet kon lezen
noch schrijven, werd Houben in april 1781 aangesteld tot gerichtsbode
en veldschut te Sint-Odiliënberg. Men kon geen ander voor deze functie
vinden. Het gezin woonde sindsdien in het nieuwe bodehuis aan de rand
van het dorp. In de Franse tijd behield Houben Buisers de functie van
messager. Evenals zijn neef en naamgenoot had Houben nog een weinig
grond uit erfenis in het Reutje. Hij stierf in 1814 te Ool waar hij verbleef
bij zijn dochter Marie.
Lambert Buisers
In de zomer van 1735 trouwde Lambert Buysers (1710-1781),
broer van Willem, te Vlodrop met Encken Jacobs (1706-1786), dochter van
Cecilia Jacobs uit Montfort. Wie in de tussentijd als familie-oudste de
belangen van de kinderen Buysers heeft behartigd, is niet duidelijk. Mogelijk
een of andere oom in Posterholt. Naderhand blijkt de grond achter het
huis te zijn verkocht aan dhr. Meijer van de Aerwinckel. (Parochiearchief
Sint-Odiliënberg, Priorij Thabor (PASO-PT), magazijnlijst 1.1. Idem:
stukken van de armenkas vanaf 1758.) Ik kan me voorstellen, dat
dit juist in deze periode gebeurd is om daarmee te voorzien in het levensonderhoud
van de minderjarigen.
Lambert en zijn vrouw kregen negen kinderen. Twintig jaar na zijn huwelijk
richtte de dagloner zich in zijn grote nood tot het Hof te Venlo. De arme
man was danig in de schulden geraakt. Een huis vol kinderen, de koebeesten
dood en weinig middelen om van te leven. De belastingschuld was ondertussen
tot 38 pattacons opgelopen. Een heel kapitaal voor een arm mens. Het hof
was hem genadig en de helft van de schattingen werd hem kwijtgescholden.
Veel heeft het overigens niet geholpen. Lambert kon op eigen kracht niet
uit de problemen komen. Naderhand werden hem ook van gemeentewege de resterende
schattingen tot een bedrag van 32 pattacons in mindering gebracht. Dat
was in 1766.
Verder kreeg Bert Buisers jarenlang steun uit de armenkas. Dat had vooral
te maken met zijn zoon die krank en kreupel was. Bertjen jong
in het Reutje kreeg 5 el grof reijvigh doek om een strozak van
te laten maken om zich toe te dekken en een schelling om enig vers vlees
te kopen. Een andere keer kreeg Bert 2 vat koren, omdat hij anders zijn
twee kinderen niet behoorlijk kon onderhouden, naar hij zei. Daarop volgde
nog eens 4 el grof doek voor een laken en een ‘voorschoot’
voor zijn dochter en voor de jongen een wollen doek voor zijn been. Het
gezin was nog geruime tijd op de bijstand aangewezen.
Lambert verkocht in 1774 enkele stukken grond, bij elkaar zo'n anderhalve
morgen land en hei, voor slechts 13 pattacons aan het echtpaar Winckens.
Ook zijn neef Hubert verkocht enkele jaren later aan hetzelfde echtpaar
enkele percelen akkerland en een busken voor 26 pattacons. Wat overbleef
is op andere erfgenamen overgegaan. (Schepenbank-archief
St.-O'berg, inv. nr. 15a: overdrachtsregister anno 1769-1794.)
Het huis in het Reutje stond in 1741
nog maar voor de helft op naam van Lambert Beusers.
Oudere “geldrenten der armenkas”,
opgetekend in 1772.
Lambert Buijsers:
wegens lening van 4 pattacons betaalt een rente van 12 stuivers
uit “de
halfscheijt van het huijs in het Reutjen” aan de straat en aan twee
zijden aan land van de Aerwinckel.
(RHCL 14.A002A inv. nr. 120 omslag 19A)
Leendert Cremers
Hubert Buijsers (1742-1810), zoon van Lambert heeft als soldaat gediend
in het Pruisische leger: miles borussiens. Soldaat
in vreemde krijgsdienst? Nee, hoor. Tot 1769 waren de plaatsen, die onder
het ambt Montfort vielen, namelijk Pruisisch gebied. In dat jaar werd
het ambt Montfort door de koning van Pruissen ("der alte Fritz")
overgedragen aan de Prins van Oranje. Op 33-jarige leeftijd keerde Hubert
terug met zijn lief uit Geldre. Hun dochtertje was al in januari 1775
geboren, maar het kind werd pas ten doop gehouden, nadat de ouders in
april dat jaar waren getrouwd.
Hubert ging met zijn vrouw Elisabeth Leurkens in het
dorp wonen. Na het overlijden van Liesabet in mei 1780 hertrouwde Houbert
in november van dat jaar met Agnes Timmermans. Het echtpaar woonde in
het dorp, in het huis ingen Dael van zijn schoonfamilie.
De boerderij in het Reutje ging over op Jacomina Buysers (1739-1819).
Zij trouwde in april 1771 met haar buurjongen Leendert Cremers (1746-1811),
zoon van Jan Cremers en Adriana Frencken. De jonge Leendert was met zijn
vader hier vanuit Karken komen wonen. In mei 1752 trouwde Jan Cremers
in tweede huwelijk met Lucia Cuypers, de weduwe Girms.
Het waren keuterboeren die hier woonden. Naast huis en
hof zal nog weinig overgebleven zijn uit de bezittingen van de erven Buysers.
Voor Leendert bleef er weinig te beakkeren. In de stal stond een koe met
een kalf. De armoede was zo groot, dat hij in 1785 ‘om Godts
wille’ werd ontzien in de jaarlijkse schat. Lenerdt had slechts
3 ½ morgen land te beakkeren, meest bezaaid met rogge en boekweit.
Omstreeks 1790 trouwde hun oudste dochter Maria Cremers
(1766-1825) met Winand Montforts. Sindsdien werden de twee gezinnen naast
elkaar genoemd in diverse lijsten. Of zij dan ook huis en hof met elkaar
deelden, dan wel elk een afzonderlijk huishouden voerden, is niet helemaal
duidelijk. Rond 1800 was het gezin Montforts gaan wonen aan Reutjes Veestraat.
Na het overlijden van haar man, hertrouwde Marie Cremers met Coen Cuijpers.
Zij woonden toen alweer een tijdje te Posterholt.
Uit de belastinglijsten uit de Franse
tijd blijkt andermaal, dat de meeste huizen in het Reutje slechts kleine
boerenbedoeningen waren en voor niet meer dan een deur en venster werden
aangeslagen. En die ene koe zorgde voor de mest op de akker. Leendert
had drie morgen land gepacht en ingezaaid met rogge. Grond van z'n eigen
had hij niet.
In elk geval voor 1820 werd de boerenwoning afgebroken en werd de grond
vervolgens als akker gebruikt. Jacomien Buysers stierf in november 1819.
Waarschijnlijk heeft zij haar levensavond gesleten in het huis van haar
schoonzoon Peter Eysbruggers (1768-1828). Peter was in
mei 1810 getrouwd met de 33-jarige Joanna Maria Cremers (1777-1851). Joanna
verdiende aanvankelijk de kost als naaister. Eysbruggers was geboortig
van Montfort en weduwnaar van Gertrudis Cloudt. Hun huis stond verderop
in het Reutje.
De voormalige huisplaats (ruim 9 are groot) van de familie Buisers werd
uiteindelijk verkocht aan de pachter op Munnichsbosch.
In de huizenlijst van 1820 staat deze woning niet meer vermeld! Wolters
kocht ook de akker met het laatste stukje struikgewas daarachter (47 are)
van dhr. Meijer op Aerwinkel.
De grond ‘Op het Reutjen’
stond in 1717 voor de helft op naam van de erfgenamen Buysers. Achter
de moestuinen lagen nog ruim 3 morgen land en heide. De grond werd naderhand
verkocht. (1820: dhr. Meyers van de Aerwinkel en Christiaen van Birgelen.)
Daarnaast bijna 2 morgen op naam van de weduwe Monceau van Daswijlerhof.
De grond reikte van de karbaan tot aan het straatje. (1820: Jan en
Godfried Schoenmaeckers elk voor de helft.) Het derde perceel was
zeker zo groot en hoorde bij de boerderij van Dirck Beytels. (Anno
1679 nog diens schoonvader Heyn op de Poell.)
St.-Petrusstraat 18
Leendert Cremers was geboortig van Karken. Hij was met zijn vader naar
het Reutje getrokken. Jan Cremers hertrouwde in mei 1752 met de weduwe
Girms. Zijn zoon Leendert (1744-1811) groeide hier op in het Reutje en
trouwde naderhand met zijn buurmeisje Jacomina Buysers. Naast huis en
hof, had het echtpaar geen eigen land om te beakkeren. Het huis van de
dagloner behoorde tot de kleinste huizen in de straat.
Het vervallen huis ging over op hun schoonzoon Peter Eysbruggers.
Die liet de woning afbreken en gebruikte de akker als pootgrond (9.30
are). Hij woonde in zijn huis tegenover het Stepken aan de Reutjesweg.
Zoon Martijn trouwde in februari 1840 met de weduwe van Pieter van Helden.
Het is niet duidelijk of zij zelf nog in hun “nieuw getimmerd
huis” hebben gewoond. Anna Cremers stierf immers eind 1842
en de boerderij werd terstond verkocht aan Pierre Wolters, pachter op
Munnichsbosch. Hij stak zijn geld in grondaankopen. Daartoe behoorde al
een huis met tuin in het Reutje. Van advocaat Mulbracht en de erven van
Birgelen had hij ook het akkerland daarachter gekocht.
Wie de eerste huurders waren, is niet
duidelijk. In 1852 nam Jacob Bonné zijn intrek
in huis en hof. Hij was zojuist getrouwd met Maria Stoks uit het Reutje.
Hier woonden zij met hun vijf kinderen. Toen het huis van Maries ouders
in 1858 vrij kwam, verhuisde het gezin naar de overkant van de straat.
Daarop werd het huis verhuurd aan de weduwe Stevens uit
Herten, die hier met haar dochters kwam wonen. Isabel Ridderbeeks hertrouwde
eerst jaren later in november 1860 met Arnold IJsbruggers (1832-1879)
uit het Reutje. Datzelfde jaar waren huis en hof overgegaan op het echtpaar
Timmermans-Wolters in Posterholt. Ondertussen was de tuin middels grondruil
vergroot tot 7.70 are. Het gezin IJsbruggers verhuisde in 1874 naar de
hei. Daar had Arnold het huis van zijn moeder gekocht. Na het overlijden
van haar man vertrok Isabel met haar nadochter Margreet naar Roosteren.
De boerenwoning werd in 1874 verkocht aan Hendrik Paulissen
(1851-1879) uit het Reutje. Het huis van zijn ouders verderop in de straat
was deels afgebroken. Alleen de schuur had men laten staan. Hendrik was
enkele jaren daarvoor getrouwd met Elisabeth Ridderbeeks (1847-1909).
Vroeger had Elisabeth hier haar kinderjaren doorgebracht, totdat zij in
1860 in Linne als jonge meid was gaan werken. Hendrik had nog enkele akkers
uit erfenis van zijn ouders.
Uit dit huwelijk werden drie kinderen
geboren. Al vrij vroeg moesten zij hun vader missen. Hendrik stierf, nog
geen 28 jaar oud, in de zomer van 1879. Elisabeth hertrouwde eerst in
juni 1888 met Willem Meuwissen (1845-1893). Het huis werd gesloopt en
een nieuwe boerderij werd opgebouwd. Elisabeth overleefde
ook haar tweede man.
Willem Meuwissen stierf begin juni 1893.
Een maand later werd de inboedel aan huis geveild. De meeste spullen werden
door de weduwe zelf opgekocht. De huisraad bracht f.17,66 op. Veel was
het dus niet. Voor 70 gulden kocht de vrouw haar eigen koe terug. De overledene
was slechts voor een vierde deel gerechtigd in de roerende en onroerende
goederen. In elk geval konden de kinderen Paulissen voor hun deel uitbetaald
worden.
In 1909 verwierf Marie Paulissen (1879-1945) het huis
van haar moeder in het Reutje. De jonge vrouw werkte toen als dienstmeid
in Ool.
Bie Tiel
Nog geen jaar later in 1910 verkocht Marie het huis met de tuin, schuur
en stal door aan Sef Bonné (1881-1969). Sef was
een zoon van Willem Bonné en Dina Demarteau, dagloners aan Reutjes
veestraat. Op 16-jarige leeftijd ging de jongen in Brunsrath werken. (Omschrijving
bij de militie-keuring: 1.56m., ovaal gezicht, hoog voorhoofd, bruine
ogen en blond haar.)
Café Biej Sefke
(Uit foto-album van Jack Hoks)
Terug thuis trouwde hij op meidag 1905
met zijn achternicht Marie van der Vorst (1880-1963).
Zijn vrouw was geboren op de Roskammerhei. Daar hebben zij aanvankelijk
ook gewoond, totdat Sef het huis in het Reutje kocht. “Ook dit
echtpaar heeft in de eerste jaren van zijn huwelijk een tijd gekend van
lang en hard werken. Met vele dorps- en streekgenoten toog Sefke te voet
naar Duitsland, waar werk in overvloed was in de steenfabrieken, weverijen,
bouwbedrijven enz. (-) Ook heeft Sefke Bonné in de Ardennen
gewerkt, waar met bomen kappen flink verdiend werd.” (Vrij
naar: M.&R.-bode dd. 3-5-1955.)
Het gezin telde toen vier kinderen. Nu
ging hij wonen in het geboortehuis van zijn vader. Nog zes kinderen zouden
volgen om het tiental vol te maken. Het echtpaar heeft ook nog een huis
met werkplaats in het dorp gehad. Ander land had hij niet. Wel had Sef
nog enkele akkers gepacht; bij elkaar 96 are groot. In de stal stond een
koe met haar kalf. Volgens de telling uit 1910 scharrelden slechts vier
kippen over het erf.
In 1912 werd de voorkamer als
café ingericht. Daarin werden vijf tafels met stoelen
neergezet en verder was er nog plaats voor een kleine tap en een hoge
kachel. Het Reutje telde in die jaren wel meer herbergen. “Het
bier kwam vers getapt in een kan uit de kelder en werd geserveerd in glazen
met dikke voetjes en grote halve liters met sluitdeksel.” Het
café had toen nog een lemen vloer. Eerst bij de verbouwing in 1970
werd een planken vloer aangelegd. (Bron:
Roerecho, dd. 16-2-1992.) Het café was tevens repetitielokaal
van fanfare St. Wiro, waarvan Bonné jarenlang
bestuurslid is geweest.
Marie vd Vorst en Sefke Bonné
(Foto-album Jack Hoks)
Het gouden paar Bonné-van der Vorst
(Uit foto-album van mevr. To Heuts-Meeuwissen, Reutje)
Voor de foto-reportage
van de Gouden Bruiloft: klik
hier.
In 1949 ging het huis met de akker over
op zijn zoon Harrie (1915-1989), terwijl de oude man zelf het vruchtgebruik
behield. Harrie Bonné was getrouwd met Tiel Ridderbeeks
(1922-1986). Het echtpaar kreeg twee kinderen. De vrouw dreef
het café, terwijl haar man als mon-teur de kost verdiende. Daarnaast
werkte hij nog op het land. In 1950 werd de boerderij tot twee woningen
omgebouwd. Kort daarop werd het huis aan de St.-Petrusstraat opnieuw als
café ingericht. (Althans volgens de kadastrale leggers.) Daar vierden
zijn ouders in 1955 hun gouden huwelijksfeest. In 1970 werd het cafégedeelte
flink uitgebreid.
|