Op een kruispunt van doorgaande wegen, de karbaan van Maasbracht naar
Posterholt en de Gulickerweg (vanaf hier de Aeckerweg genoemd), bouwde
snijder Nol Winckens in 1775 zijn levensdroom: herberg De Roskam. Jaren
na zijn overlijden werden huis en hof verhuurd aan Willem Schoenmakers,
eveneens geboortig van Karken. Ook Willem boerde goed. Getuige het muuranker
bouwde hij in 1811 aan de overkant zijn eigen huis. Terwijl bij de buren
steeds minder goed ging, bleef deze nieuwe herberg nog decennia lang een
geziene trekpleister.
|
Laatst
bijgewerkt: 06-04-2012 © Jan Ruiten
Op een kruispunt van
doorgaande wegen, de karbaan van Maasbracht naar Posterholt en de
Gulickerweg (vanaf hier de Aeckerweg genoemd), bouwde snijder Nol
Winckens in 1775 zijn levensdroom: herberg De Roskam. Jaren na zijn
overlijden werden huis en hof verhuurd aan Willem Schoenmakers, eveneens
geboortig van Karken. Ook Willem boerde goed. Getuige het muuranker
bouwde hij in 1811 aan de overkant zijn eigen huis. Terwijl bij de
buren steeds minder goed ging, bleef deze nieuwe herberg nog decennia
lang een geziene trekpleister.
Volgens de burgerlijst van 1807 woonde
Willem Schoenmakers (1770-1829) toen op de Roskam. Willem
was geboortig van Karken. Hij had de herberg kort na het overlijden van
Caspar Gootzen in 1804 als huurder overgenomen. In mei 1808 hertrouwde
Willem in tweede huwelijk met Cornelia Beenen.
Hij is niet alleen hierheen gekomen. Zijn broer Jan Schoenmakers
(1761-1836) was al in november 1873 getrouwd met Ida, de dochter van Linssenhof.
Verder Godefridus (1768-1835), in september 1801 getrouwd met Maria Beckers.
Als vierde in rij was er nog hun zuster Maria Catharina (1766-1809), in
oktober 1791 getrouwd met Christiaen Evers op het Huuske Frimersum.
Alle vier kinderen van Michiel Schoenmakers en Gertrudis
van Kempen. Zij waren in april 1755 in de kerk van Vlodrop getrouwd en
kort daarop naar Karken verhuisd. (Het geboortejaar van de kinderen Schoenmakers
in Karken verschilt per aangifte.) Na het overlijden van hun ouders zijn
de kinderen aanvankelijk teruggekeerd naar Posterholt.
Waarschijnlijk zijn Willem, Fridus en hun zuster bij Jan ingetrokken,
toen die ging boeren op Linssenhof. Bij hun huwelijk woonden zij immers
al in het Reutje. (Volgens de bevolkingslijst van 1796 woonde Wilhelm
toen inderdaad als knecht op Linssenhof, terwijl zijn broer Frides bij
Gootzen op de Roskam werkte.)
Als landbouwer en herbergier had Willem Schoenmakers
veel geld verdiend. In 1811 bouwde hij aan de overkant van de weg zijn
eigen herberg met bijgebouwen op een lapje grond, 17.40 are groot. Of
de huisplaats uit gemeentegrond was verworven, danwel uit het grondbezit
van een particulier was aangekocht, is niet bekend. Het fraaie muuranker
toont naast het bouwjaar ook de initialen van het echtpaar: W.S. en C.B.
(Foto: HVR, St. Odilienberg)
En toen stonden hier opeens twee herbergen tegenover
elkaar. Het nieuwe huis deed niet onder voor de andere uitspanning op
de Roskam. Schoenmakers werd in 1813 voor zijn “nouvelle maison”
dan ook hoger aangeslagen dan de meeste andere boeren in het Reutje. Naast
huis en tuin had hij nog 97 are akkerland, verdeeld over zes percelen,
voornamelijk richting Zittard.
Twintig jaar later had de herbergier zijn grondbezit verdubbeld tot ruim
2 ha land en heide. In zijn jongensjaren was Wilhelm natuurlijk in Karken
schoolgegaan. Niet verwonderlijk dus, dat hij gewoonlijk ondertekende
als W. Schumachers.
Willem stierf in maart 1829 in zijn woning op de Roskam. Zijn vrouw Cornelia
(1779-1828) was hem vier maanden eerder in het graf voorgegaan. Na het
overlijden van beide echtelieden bleven de vier kinderen verweesd achter.
Hendrik, Gertrudis, Jacob en Gerard Schoenmakers werden in zaken vertegenwoordigd
door hun oom Jan Schoenmakers op de Aerwinkel. Gertrui
was, 14 jaar jong, als dienstmeid in de kost gegaan bij landbouwer Zeegers
aan de overkant van de weg. Haar broertje Gerard woonde bij oom Frides
elders in het Reutje.
In april 1829 werd de boerderij aan de Roskam met het akkerland voor 60
gulden per jaar verpacht aan hun neef Michiel Evers,
dienstknecht te Leeuwen. Nadrukkelijk werd gewezen op het onderhoud van
de behuizing.
De
pachter diende ervoor te zorgen, dat het dak elk jaar met 200 schoven
vernieuwd werd. Daarbij diende hij uit te gaan van bussels van 18 pond,
voorzien van 40 loden. In die jaren was nog menige boerenbedoening gebouwd
met lemen wanden in vakwerkstijl. Hoogstens de voorgevel
en de schouw werden dan opgetrokken met baksteen. Ook het huis van Schoenmakers
toont nog resten van vakwerk opgevuld met baksteen.
Michiel Evers is tot 1834 aan de Roskam blijven wonen. De herberg werd
daarop voortgezet door een andere neef: Willem Schoenmakers (1793-1856),
zoon van de pachter op Aerwinkel. Voor het werk op de boerderij had hij
een knecht en meid in dienst genomen. In de stal stonden twee koeien en
een varken. Verder had hij vijf bijenkorven uitgezet. Willem jr. was getrouwd
met Mechteld Walraven uit Kirchhoven. Tien jaar later verhuisde het echtpaar
naar het eind van de Aerwinkelsweg.
Marie
Poulissen
De kinderen van wijlen Willem Schoenmakers sr. waren ondertussen naar
elders verhuisd. In 1844 verkochten zij hun goederen aan het Reutje. Huis
en tuin gingen met 116 are land en heide over op Antoon Cuypers, sindsdien
herbergier aan de Roskam.
De aankoop werd bekostigd met een hypotheek van 450 gulden, terwijl nog
een tweede lening van 150 gulden werd afgesloten. Antoon Herman
Cuypers (1811-1847) was geboortig van Vlodrop. Hij was in oktober
1843 getrouwd met Marie Poulissen (1821-1892), dochter van Jan Poulissen
en Christina Geerlings uit Ool.
Hun huwelijk duurde maar kort vanwege het vroege overlijden van Antoon
in december 1847. Hij was al geruime tijd ziek en bedlegerig. Toen hij
zijn einde voelde naderen, maakte de herbergier zijn testament.
Het huis met de tuin, akkers en heide, samen 134 are groot, werden geschat
op 980 gulden. Daarbij kwamen nog de goederen te Herten. Alles bij elkaar
berekend op 1595 gulden. Hiervan kwam Marie de helft toe, daar zij in
gemeenschap van goederen waren getrouwd.
Na aftrek van de schulden en gemaakte onkosten bleef van de wederhelft
nog zo’n 380 gulden over. Omdat het echtpaar kinderloos was, erfde
Antoons familie de helft van het blote eigendom. Het vruchtgebruik bleef
aan de weduwe.
De
herbergierster hertrouwde in januari 1849 met Jan Jacob Cuypers
(1815-1857), een broer van Antoon. Kort daarvoor hadden beiden bij de
notaris een huwelijkscontract gesloten. Uit dit tweede huwelijk werden
vier kinderen geboren. Alleen de dochters Maria en Christina zouden hun
vader overleven.
Antoon liet de kinderen enkel een perceeltje grasland onder Vlodrop na.
De overige goederen stonden immers op naam van zijn vrouw. Voorheen had
Jan evenwel drie akkers aldaar verkocht om met het geld de schulden van
zijn vrouw te kunnen betalen. Naderhand zou Marie Paulissen het geld aan
haar twee dochters terugbetalen.
Reeds kort na het overlijden van de herbergier in januari 1857 vertrok
de weduwe naar Herten. Ook het echtpaar Van der Beek
verliet toen de Roskam. Waarschijnlijk was het minder druk geworden op
de oude karbaan, nadat er elders nieuwe rijkswegen waren aangelegd. Anderhalf
jaar later keerde Marie Poulissen met haar dochtertjes terug naar de Roskam.
Eerst in mei 1859 hertrouwde zij andermaal met Jan Janssen
(1822-1887), zoon van Jan en van Barbara Pompen uit Merum. Om de belangen
van Marie’s voorkinderen te behartigen, was een huwelijkscontract
opgesteld: een zogenaamde “gemeenschap in winst en verlies”.
Jan behield daarbuiten nog 200 gulden voor zich.
Om elkaar toch een “bewijs van genegenheid” te geven, vermaakten
de echtelieden aan de langstlevende van beiden het vruchtgebruik van alle
goederen. Dit derde huwelijk zou langer duren. Het echtpaar Janssen kreeg
twee kinderen: Jan Jacob en Barbara.
Jan vestigde zich hier als herbergier
en landbouwer. Hij kon meteen aan de slag. Natuurlijk moest de boerderij
flink opgeknapt worden, maar tevens werd dat jaar een deel van de heide
ontgonnen. Daar ging hij een tijdje mee door. Op een ander perceel werden
dennen geplant. Overigens werd dat jaar aan het Reutje opvallend veel
woeste grond tot akkerland ontgonnen, zowel op de heide alsook in het
broek, waar de schaapsweiden werden gebroken. De bevolkings-aanwas
steeg en er was nieuwe bouwgrond nodig om de vele monden te voeden.
De herbergier betrok het bier van de
weduwe Smeets-Roubroeks uit Posterholt. In 1863 werden bij Janssen twee
koeien en een kalf geteld. De familie zat goed bij kas. Tot twee keer
toe werd geld van de twee minderjarige meisjes als lening uitgeschreven.
In 1869 was dat een kapitaal van 110 gulden aan Marie Gootzen te Melick
en twee jaar later nog eens 100 gulden aan het echtpaar Timmermans-Mestrom
te Montfort.
Tussendoor
had Jan Janssen voor duizend gulden meerdere percelen, land, wei en broek
aangekocht, die voorheen deel uitmaakten van die andere herberg aan de
Roskam. Toen Marie Cuypers in 1876 trouwde met Frans Schmitz
uit Melick, gebeurde dat onder dezelfde huwelijkse voorwaarden waarmee
haar moeder destijds was hertrouwd. Daarnaast behield Marie buiten de
gemeenschap liefst duizend gulden voor zich. Daar kon zij dus naar eigen
goeddunken over beschikken. Het echtpaar ging in het dorp wonen, bovenaan
de huidige Raadhuisstraat. Naast een winkel hield Schmitz
er nog een café op na. Van het vele geld dat hij verdiende kon
de kroegbaas meerdere leningen uitschrijven, onder andere aan boeren uit
het Reutje.
In 1881 werden de bijgebouwen afgebroken, terwijl het huis werd vertimmerd
en met een nieuwe schuur uitgebreid. Na de verkoop van twee kleinere percelen
akkerland, die verderop waren gelegen, bedroeg het grondbezit van Marie
Paulissen aan de Roskam nog 115 are. Haar derde man stierf in augustus
1887. Jan moet ernstig ziek geweest zijn. Na zijn overlijden waren er
nog enkele rekeningen te betalen bij liefst drie artsen,
namelijk bij dokter Leurs (Roermond), Kusters (Wassenberg) en Kayser (Kempen).
De inboedel, het akkergerei, koe en varken en de veldvruchten werden geschat
op f.400. Dat was toch niet uitzonderlijk veel: een koe bracht toen al
ruim 100 gulden op.
In september 1889 zou de herberg tesamen met het land in delen aan de
meestbiedenden verkocht worden. Slechts een deel van de grond ging toen
voor 475 gulden op anderen over. Het huis “In den Roskam”
met erf, schuur en boomgaard werd tijdens de zitting teruggetrokken en
bleef aan de weduwe als eigen goed. Een maand later liet Marie Paulissen
ook haar spulletjes veilen. Daartoe behoorde ook de herberginventaris.
En dan lezen we, dat aan de Roskam tot dien ook gebeugeld werd. De
beugelring werd verkocht aan Arnold Meerts.
Twee jaar later verkocht Marie huis en hof voor 900 gulden aan haar zoon
Jan. In augustus van datzelfde jaar verkocht de weduwe nog eens drie akkers
te Herten, verkregen uit erfenis, voor liefst 1200 gulden. Marie Paulissen
stierf eind januari 1892.
Huis, schuur en erf werden gemeten op
17.40 are. Daartoe hoorde nog bijna een hectare akkerland, dennen en hakhout.
Verder beschikte de herbergier ook nog over ruim 270 are land, broek,
hakhout en wei; in 1870 aangekocht uit het grondbezit van wijlen Jan van
der Beek.
Dat werd bij de definitieve erfdeling in september 1906 tussen de nog
levende erfgenamen opgedeeld. Elke tak kreeg een gelijk aandeel in het
resterende (akker)land, dat in zijn totaliteit was geschat op f.740. De
feitelijke afpaling van de grond had reeds eerder plaatsgevonden.
Herberg
van Gerard Backes
Jan Jacob Janssen (1860-1938) trouwde in april 1889 met Odilia
Hendriks, jongedochter uit “De 3 Kroonen”, een herberg
in het dorp. Het echtpaar kreeg negen kinderen. Het gezin bleef voorlopig
in ‘Berg wonen. In 1896 werd Jan Janssen zelf ook nog genoemd als
herbergier. Mogelijk woonde het gezin toen nog op de Roskam, dan wel in
het dorp zelf.
Na een kort verblijf in Linne nam Jan de pacht over op hoeve Moorsel in
Vlodrop (1903-1912). Ver-volgens vertrok hij met vrouw en kinderen naar
Echt. Zijn zus Barbara (1864-1899) trouwde in april 1888 met Gerard Backes
(1852-1916). De man was afkomstig uit Brüggelchen bij Waldfeucht.
Begin 1891 vertrok het jonge gezin naar Echt. Maar een jaar later keerden
zij naar huis terug. Er was veel werk te doen op en aan de Roskam. Land
moest omgeploegd en bezaaid worden, jonge aanplant gepoot en hout gesnoeid.
In het Reutjesbroek lagen 2 ha grasland te wachten tot het in de zomer
gehooid werd.
Waar de oude Roskam gestaan had, graasde nu de koe. Barbara zorgde na
het overlijden van haar moeder voor het huishouden. Daarnaast stond ze
ook in de herberg om de gasten te bedienen. Jarenlang werd aan de Roskam
op paasmaandag een “eierkipperij” gehouden. De caféhouder
stelde daarvoor duizend eieren ter beschikking. En voor de winnaar was
er een mooie prijs.
Het echtpaar Backes kreeg zes kinderen: Willem,
Jan, Catharina, Maria, Frans en Henri. Gerard kocht in 1896 de boerderij
met bijna een hectare akker- en grasland. De aankoop uit 1870 werd eerst
rond 1900 onder de erfgenamen verdeeld. Voor hem waren dat drie stukken
land. Alles werd bij elkaar -de boerderij en het akkerland- toch nog gemeten
op ruim 187 are. De herbergier had dus nog veel werk op het land te doen.
Barbara Janssen stierf in december 1899.
En inderdaad werden naast het overige roerend goed, zoals huismeubels
en akkerspullen, ook het herberggerei genoemd. Gerard wachtte nog tot
februari 1901 alvorens hij in Roermond hertrouwde met Ida van
Oeteren (1859-1921). De vrouw was afkomstig uit Haelen. In de
huwelijkse voorwaarden werd aan de langstlevende het vruchtgebruik van
de goederen verzekerd. Hun zoontje stierf binnen een jaar. In mei 1905
werd de kleine Theo Cox uit Roermond in het gezin opgenomen. Hier, op
het platteland bracht de jongen zijn kindertijd door.
“Tijdens
een zware ziekte van de herbergier Gerard Backes in 1904 beloofde
zijn vrouw Ida een kruisbeeld te plaatsen als haar man zou genezen.
Gerard Backes genas inderdaad en het kruis en de drie linden werden
volgens belofte in 1905 door hem geplaatst. Al gauw kwamen de twaalf
gezinnen, die toen op de Roskam woonden, bij het kruisbeeld samen
om te bidden bij slechte en moeilijke tijde.”
(Bron: Pierre Reumers, “De wegkruisen
en kapelletjes van St. Odiliënberg” in Roerstreek ‘84,
blz. 67.)
Uit een opgave uit 1910 blijkt, dat de
herbergier voor de akkerwinning buiten zijn eigen grondbezit nog 53 are
land gepacht. In de stal stonden twee koeien, terwijl 12 kippen op het
erf rondscharrelden.
Gerard Backes, herbergier en akkerman, stierf in maart 1916. De nalatenschap
bestond uit huis met schuur, stal, erf, akker- en hooiland, dennenbos
en hakhout, samen 230 are groot. Het vee, huisraad, de schuur- en akkergereedschappen,
veldvruchten en genoemde onroerende goederen werden bij elkaar berekend
op f.3680.
De kinderen verkochten drie jaar later het akkerland. De meesten waren
toen al het huis uit. Alleen Henri woonde nog bij zijn stiefmoeder in
huis. Ida stierf in april 1921.
Enkele jaren daarvoor had zij per testament een eeuwigdurend jaargetijde
gesticht, bestaande uit een stille mis in de parochiekerk voor haarzelf
en haar overleden echtgenoot. Willem Backes woonde sinds kort als agent
van politie in Roermond, gelijk zijn broer Frans in Roosendaal. Hun zus
Catharina was getrouwd met Mathias Bongaerts, arbeider te Montfort.
Daarop werden huis en erf met de schuur, stal en moestuin en de akker
ertegenover geveild. Hannes Vergoossen uit het Reutje deed het hoogste
bod.
De Roskam in winterse stilzaamheid.
(Foto fam. Vergoossen, Melick.)
Klômpe
Hannes
Hannes Vergoossen (1892-1968) trouwde in april 1922 met Gertrudis, dochter
van Hendrik Bekkers en Maria Vosdellen, landbouwers in het dorp. Voordien
al verdiende Jan hoofdzakelijk de kost als klompenmaker. Daarmee ging
hij door toen hij op de Roskam introk.
De schuur was een geschikt onderkomen om als werkplaats in te richten.
In die jaren was er onder de boeren nog volop vraag naar klompen. Vooral
rond 1910 werden er opvallend veel klompenmakers genoteerd: liefst vijf
in het Reutje. Het waren geen huisvaders, maar hun zonen die nog thuis
woonden. Zij hadden nog niet de zorg voor vrouw en kinderen.
Klômpe Hannes was een van de weinigen, die er mee doorging.
Ook na zijn huwelijk verdiende hij de kost als klompenmaker.
Maar ook met de opbrengst van het eigen akkerland, was dit niet voldoende.
Daarom werkte hij tevens als dagloner bij andere boeren.
Zodoende kon hij geld opzijleggen voor de aanschaf van een varken. Toen
het beest verkocht werd, hield de vrouw het geld in de kelder verstopt.
Maar dat bleek achteraf toch geen veilige plek te zijn ge-weest. Op zekere
dag, toen er geld voor boodschappen nodig was, bleken de spaarcentjes
te zijn verdwenen.
In 1952 erfde Hannes Vergoossen het huis van zijn vader aan de Sint Petrusstraat.
Maar de klompenmaker verkocht de woning door aan zijn schoonzoon Jan Smeets
uit Posterholt, want hier zat hij goed.
De boerderij aan de Roskam werd in 1968 verkocht. De nieuwe eigenaar is
er niet zelf gaan wonen, maar heeft het huis aan de Sint Josephstraat
(nr.6) verhuurd.
Het klompenmakersgereedschap van Klômpe Hannes
wordt tegenwoordig bewaard in het Heemkundemuseum aan het Kerkplein in
het dorp.
Toen de raad ertoe overging de straten in de gemeente te gaan benoemen,
kregen de huizen aan de Aeckerstraat als adres: Roskam. Maar uitgerekend
het huis dat die naam verdient, ligt aan de Sint Josephstraat.
Achter: Sjeng Smeets, Truus Schoenmakers,
Harrie Vergoossen, Agnes van Pol.
Voor: John. Ida Vergoossen. Lisette. Hannes Vergoossen.
Trui Bekkers. Frank. Pierre Vergoossen. Jos.
(Foto fam. Vergoossen, Melick.)
Een moeder met haar zoon: Truis
Vergoossen-Bekkers en zoon Harrie (in arbeidszienst)
(Uit foto-album mevr. To Heuts-Meeuwissen, Reutje.)
Een nieuw
huis
Henri Backes woonde nog enkele jaren aan de Roskam. Uit erfenis had hij
namelijk een akker (ruim 37 are) verworven. In 1923 bouwde hij daar zijn
huis. Maar drie jaar later verkocht hij zijn bezittingen aan landbouwer
Smeets en verhuisde hij met vrouw en zoontje naar de Scheidingsweg in
Roermond.
Jacob Smeets (1896-1976) kwam zelf ook uit het Reutje.
Hij was namelijk een zoon van Hendrik Smeets en Heleen Cuypers, akkerlieden
aan de Aerwinkelsweg. Met zijn vrouw Ida Wolters heeft hij voordien in
Posterholt geboerd.
In oktober 1926 vestigde het gezin Smeets zich op de Roskam. Het echtpaar
kreeg drie dochters. Naast huis en hof had Jacob nog 145 are akker- en
grasland en een stuk hakhout. In 1932 werd aan het huis een nieuwe schuur
gebouwd. Zijn oude schoonvader kwam bij hem inwonen.
De middelste tekening laat
zien, dat de ruimte onder het privaat
een afvoer naar de gierkelder (onder de koestal) had.
De woon-, zit- en slaapkamer hadden een
planken vloer; de keuken was voorzien van een tegelvloer.
Het voerhuis (links-midden) had een cementen vloer, evenals de w.c. en
de kleine stallen (links-boven), terwijl de koestal was bestraat (met
keien?). De dorsvloer was nog gewoon van klei/leem.
De cirkel links is de welput of pomp, die in de keuken stond.
Boven de koestal was de hooizolder.
De keuken, woon- en zitkamer konden verwarmd worden, evenals de slaapkamers
(1 beneden, 2 boven). Tussen de twee gangen was geen deur maar een opening
met halronde boog.
|