De oorspronkelijke herberg ‘De Roskam’
lag dwars tegenover het huis dat naderhand die naam heeft overgenomen.
Op het kruispunt kwamen twee doorgaande wegen op elkaar uit: de karbaan
van Maasbracht naar Posterholt en de Gulickerweg, hier Aeckerweg geheten.
Hier bouwde kleermaker Winckens uit Karken in 1776 een herberg en al spoedig
brouwde hij z’n eigen bier, stookte jenever en had daarnaast nog
tijd over om zijn land te bewerken. Twee generaties later werden de goederen
met steeds meer leningen bezwaard. Uiteindelijk kwam het gebouw leeg te
staan en werd in 1868 gesloopt. Mogelijk is de verlegging van de Gulickerweg
een van de redenen van de teloorgang van deze eertijds zo drukbezochte
herberg.
|
Laatst
bijgewerkt: 23-1-2012 © Jan Ruiten
De oorspronkelijke
herberg ‘De Roskam’ lag dwars tegenover het huis dat naderhand
die naam heeft overgenomen. Op het kruispunt kwamen twee doorgaande
wegen op elkaar uit: de karbaan van Maasbracht naar Posterholt en
de Gulickerweg, hier Aeckerweg geheten. Hier bouwde kleermaker Winckens
uit Karken in 1776 een herberg en al spoedig brouwde hij z’n
eigen bier, stookte jenever en had daarnaast nog tijd over om zijn
land te bewerken. Twee generaties later werden de goederen met steeds
meer leningen bezwaard. Uiteindelijk kwam het gebouw leeg te staan
en werd in 1868 gesloopt. Mogelijk is de verlegging van de Gulickerweg
een van de redenen van de teloorgang van deze eertijds zo drukbezochte
herberg.
Tegen 1765 kwam het gezin van Arnold
Winckens in het Reutje wonen. Zojuist had Lins Linssen de pacht
op Daswijlerhof overgenomen en voor zijn huis aan de Aerwinkelsweg had
Lins al snel een huurder gevonden. Nol Winckens (1736-1806) was begin
oktober 1759 getrouwd met Anna Maria van Cruchten (1738-1788),
jongedochter van Jan van Cruchten en Marie Beckers uit het Reutje.
Aanvankelijk heeft het echtpaar Winckens (ook wel Wienen en Wintjens genoemd)
enkele jaren in Posterholt gewoond. Maar hun verblijf daar werd als illegaal
bestempeld en niet meer gedoogd. Het was in die tijd namelijk zo geregeld,
‘dat gheene vrembdelingen in den ampte van Montfort moegen ter
wooninge commen, tensij deselve moeten borge stellen der somme van 300
gulden’. En Arnold was geboortig van Karken. Maar telde de
herkomst van zijn vrouw dan niet mee?
In mei 1763 werd Winckens voor de keus gesteld om alsnog de borgsom te
betalen, danwel als ongewenste vreemdeling de gemeente te verlaten. Ongeacht
wat zijn besluit ook mocht zijn, er werd alvast beslag gelegd op zijn
bezittingen, om daarmee de gemaakte onkosten te dekken. Het gezin Winckens
is zeker nog een half jaar gebleven. Arnold had dus geen haast om te vertrekken.
Daarna besloot het echtpaar alsnog terug te keren naar Marie’s geboorteplek
in het Reutje. Arnold was begin november 1736 te Karken
gedoopt als zoon van Jakob Winckens en Maria von Bracht. Winckens werkte
hier niet alleen als keuter, maar hij verdiende tevens de kost als snijder.
Toch moet Arnold dan al een bemiddeld man geweest zijn. Geregeld trok
hij de geldbuidel om land op te kopen. Voor en na verwierf het echtpaar
Winckens meerdere percelen akkerland en broek van buren en kennissen.
Dat begon al in juni 1761 met enkele stukken land aan ‘t Stepken,
aan de Kerkweg, op Pesch en in ‘t Mergenbroecksken
en ‘t Horsken. In november 1764 kocht het echtpaar een
moeshof van ongeveer 22 roeden (tussen 4 en 5 are).
In de zeventiger jaren volgden nog meer aankopen van land, zoals in september
1771. Voor 21 pattacons kocht het echtpaar Winckens een halve morgen land
in Berger Oortje in den Camp. Dat is dus op Reutjes Kemp. Kleinere
stukken land werden tot een groter perceel samengevoegd.
Andere akkers werden weer van de hand gedaan. In oktober 1760 verkochten
zij een huis in het dorp, dat zij kort voordien van Dirck van Cruchten
hadden aangekocht. Zij hielden er 20 pattacons aan over. Op die manier
wist het echtpaar vaker geld te beuren, door land voor een hogere prijs
door te verkopen. In juli 1781 kocht Giel van Cruchten drie akkers voor
36 pattacons.
Binnen een maand wist Nol Winckens de grond voor eenzelfde bedrag te beschudden.
Omdat hij er zelf grond naast had liggen, had hij het recht om de koop
voor eenzelfde bedrag naar zich toe te trekken. Medio september stond
de aankoop definitief op zijn naam. Maar al drie dagen later verkocht
hij hiervan een kleiner deel voor 18 pattacons weer aan Giel. Die was
daarmee dus duurder uit en Arnold kon de winst opstrijken.
Huisplaats
aan Munnichsbosserheggen
In oktober 1774 kocht Nol Winckens van het echtpaar Buyzers een akker
aan de heide met een stuk houtgewas daarachter, gelegen op een kruispunt
van twee doorgaande wegen. De karbaan van Echt naar Vlodrop kruiste hier
de landspassagie, ofwel de Gulickerweg van Roermond naar Slufferd
(achter Annendaal). In het Reutje heette deze weg overigens de Aeckerweg,
zo genoemd naar de eindbestemming Aken.
Daarbij kwamen nog twee percelen land aan genoemde Echterweg en aan Brentjen.
Alles voor slechts 13 pattacons. Op het eerstgenoemde perceel aan de kruising
van de twee doorgangswegen liet Winckens enkele jaren later een huis bouwen.
Daar is hij in 1776/77 gaan wonen.
Noll werd sindsdien ook aangeslagen als tapper en schenker (van likeuren,
zoals wacholter). En nog steeds nam hij als kleermaker nieuwe
opdrachten aan. Sinds 1779 tevens als brouwer. En weer
enkele jaren later ook nog als wachelter-stoker. Natuurlijk kon hij het
ook niet nalaten om nog eens 10 bijenkorven uit te zetten. Zijn huis stond
immers aan de rand van de Roskammerheide. Arnold Winckens was dus een
bedrijvig man.
Overigens komen we de grond al
tussen de overdrachten van 1621 tegen. In september dat jaar kochten
Houben Beusers en zijn vrouw Thrincken zo’n twee morgen hei langs
de heggen aan het ‘Munckerboscher-hoffs-velt’.
De koopprijs werd gesloten voor 15 daalders en 1 oortje per morgen,
zij het evenwel, ‘woe die maet kehrt, sal ‘t gelt kehren’.
Anderhalve eeuw lang is de grond dus in familiebezit geweest en van
vader op zoon vererfd. -De heide en struiken ernaast waren nog tot 1823
gemeentegrond.-
Het echtpaar Winckens kreeg acht kinderen.
Zeker de helft stierf kort na de geboorte. Naderhand komen we alleen de
twee oudsten tegen. Beiden waren geboren toen het gezin nog in Posterholt
woonde. Marie van Cruchten stierf in december 1788 op 50-jarige leeftijd.
Een klein jaar later, in november 1789, hertrouwde Arnold met de weduwe
Margaretha van Dijck uit Echt. Zijn goederen in het Reutje
liet hij toen over aan zoon Jan (1761-1817), in ruil voor een lijfrente
van 50 pattacons. (En mogelijk nog ‘n eenmalig bedrag bij de overdracht.)
De jongeman was toen nog vrijgezel. Volgens de hoofdenschat had hij een
knecht en meid in dienst.
Brouwerij
en herberg
Korte tijd later, in januari 1794, deed Jan Winckens afstand van de ouderlijke
goederen ten gunste van zijn zus en schoonbroer. Op die manier verwierf
het echtpaar Pelsers de Roskam, bestaande uit huis met
stallingen, schuur, stoke en brouwerij (met toebehoor), moeshof
en daaraan gelegen land, groot ongeveer ½ morgen.
En dan volgt in het overdrachtenboek de opsomming van akkers en broekland,
die zijn ouders in de loop der tijd hadden verworven. Hoe langer de lijst,
hoe minder nauwkeurig de beschrijving van grootte en ligging, zodat de
omvang der morgentalen slechts bij benadering te geven is. Aan
maat werden 17 morgen opgegeven, maar het is duidelijk meer geweest.
Dat alles droeg Jan over voor een bedrag van 1100 pattacons direct en
nog eens 350 pattacons na het afsterven van hun vader. Die genoot nog
steeds genoemde lijfrente. Bij de inkomsten behoorde tevens een obligatie
van 50 pattacons ten laste van Cornelis Storms. En ten slotte verwierven
zij nog de goederen te Echt; deze werden niet nader beschreven.
Tevens deed Winckens afstand van de twee paarden, kar, ploeg, eg en verder
akkergereedschap en het merendeel van het vee. Uit de schatlijsten rond
1800 blijkt, dat de boerderij het grootste huis aan het Reutje was en
zelfs voor meer werd aangeslagen dan Linssenhof en de boerderij op Munnichsbosch.
Het enige huis uit de buurt ook met een wagenpoort. De nieuwe eigenaar
beschikte over een rij- en een trekpaard.
Enkele maanden na de overdracht trouwde Jan Winckens met Anna Kuipers
uit Vlodrop. Daar is hij toen ook gaan wonen op de Kelderhof,
alwaar hij de kost verdiende als landbouwer en jeneverstoker.
Van zijn vader Arnold ontbrak lange tijd elk spoor. Was hij soms in Echt
gaan rentenieren, of naar de stad verhuisd? In de belastinglijst over
het jaar VII van de Franse kalender (1798/99) staat als een van de laatsten
in het Reutje genoemd: NN. Winken, tailleur. Dat moet onze snijder
geweest zijn.
Op een lapje grond naast het broek had hij dus een nieuw huis gebouwd.
Alleen voor hem en zijn vrouw en dicht in de buurt van de Roskam, om nog
een oogje in het zeil te houden? En om toch iets om handen te hebben,
heeft hij zijn oude beroep van kleermaker weer opgepakt.
Twee jaar later woonde hier Winand Montforts als huurder. In 1810 stonden
aan de veestraat in het Reutje alweer twee huizen. Ondertussen was de
voormalige brouwer, boer en herbergier in Echt gaan wonen. Daar stierf
Nol Wintjens in januari 1806, bijna 70 jaar oud. De weduwe Margaretha
van Dijck volgde hem ruim tien jaar in mei 1817 later in het graf, in
de leeftijd van 68 jaar.
Het gezin
van Pelsers
Heleen Winckens (1763-1797) was in maart 1789 getrouwd met Jan Pelsers
(1754-1795), zoon van Jan Pelsers en Gertrudis Claessens. Zijn vader was
naast timmerman en radmaker ook nog geneverschincker
en gemein-cremer aan de markt in het dorp. Terwijl Gertrui in de
winkel stond, was haar man in de werkplaats bezig.
Voor zijn huwelijk was Jan jr. eveneens timmerman van beroep, terwijl
zijn broer Areth voornamelijk als wagenmaker de kost verdiende. In april
1792 kocht het jonge paar voor 185 pattacons een half huis met moeshof
onder in het dorp aan de Roer. Zij verkozen het evenwel om aan de Roskam
te gaan wonen.
Kort na de aankoop sloot Pelsers een lening af van 300 pattacons bij de
erven van Wevelinckhoven. Lang heeft hij niet van zijn goederen aan het
Reutje kunnen genieten. Jan stierf een jaar na de aankoop in maart 1795.
Helena bleef alleen achter met haar dochtertje Odilia. Maar al een half
jaar later hertrouwde zij met schepen Caspar Gootsen
(1762-1804), die toen op de Roskam kwam wonen. Ook dit huwelijk was van
korte duur. De vrouw stierf twee jaar later in december 1797, twee maanden
na de geboorte en overlijden van haar tweede nakind.
Ook nadat Gootsen kort daarop hertrouwde met Heleen Wolters, bleef hij
voorlopig op de Roskam wonen. Waarschijnlijk verhuisde hij pas in het
jaar van zijn overlijden naar de boerderij op Paerlo.
Naast het vele werk in de akkerwinning, ging hij door met het brouwen
van bier en het stoken van brandewijn. Zonder hulp van personeel was dit
niet mogelijk.
De economische opbrengst was volgens de belastinglijst van 1797/98 zelfs
hoger dan waarvoor de pachter op Munnichsbosch werd aangeslagen. Alleen
al in de akkerwinning was hij zeer productief. Ruim 35 morgen land had
hij onder de ploeg, waarvan 25 morgen met rogge ingezaaid. Evenzoveel
stond toen op naam van zijn stiefdochter. Het overige land aan het Reutje
had hij dus gepacht. Ook in de vlasteelt scoorde hij het hoogst in de
hele gemeente. Ook zijn broers op Paerlo hadden daarin een groot aandeel.
Naast het trekpaard hield Gootsen nog drie koeien en twee varkens. Waarschijnlijk
kwam de kleine Odiel eerst na het overlijden van haar stiefvader onder
de zorg van haar oom Jan Winckens in Vlodrop.
Aan de hand van latere gegevens kunnen we het akkerland van Helena’s
vader in kaart brengen, hoewel een deel van de grond dan al verkocht is.
Toch wordt duidelijk, hoe het Arnold Winckens gelukt was zijn grondbezit
tot grotere percelen samen te voegen. Niet alleen was de uitspanning gunstig
gelegen op de kruising van twee doorgaande wegen, namelijk de Gulicker-
en de Echterweg, maar ook ten opzichte van de akkerwinning. Het merendeel
van het land lag om en nabij de boerderij. Alleen het akkerland al telde
toen nog ruim 9 hectare.
Jan van
der Beek
De Roskam was na het overlijden van het echtpaar Pelsers overgegaan op
de kleine Odiel (1792-1858), terwijl het meisje tevens haar vaders aandeel
in het ouderlijke huis in het dorp had geërfd. Het ander deel met
de werkplaats was op haar oom Areth Pelsers overgegaan.
Na het overlijden van schepen Gootsen werden de goederen aan de Roskam
verhuurd aan Wilhelm Schoenmakers uit
Karken. Hij trouwde in februari 1804 met Maria Sebilla Scheeren. Nog datzelfde
jaar nam het echtpaar zijn intrek op de Roskam.
Willem bleef hier wonen, totdat hij in 1811 aan de overkant van de weg
een eigen herberg begon. Odiel telde nog geen twintig lentes toen zij
in juni 1812 te Vlodrop trouwde met Jan van der Beek
(1785-1860), zoon van Willem en van Maria Rulkens. Het jonge paar verhuisde
terstond naar de Roskam, die toen immers leeg stond.
Jan was zeven jaar ouder dan zijn vrouw en erg bezorgd om haar. In september
1813 maakte Jan van der Beek, aubergiste a Roscamp, bij de notaris
zijn testament. Na zijn overlijden zouden al zijn goederen en bezittingen
onverwijld op Odilia overgaan. Misschien wat voorbarig. Beide echtelieden
hadden immers nog een lang leven in het verschiet.
Met Odiel had hij een goede partij getrouwd. Naast de Roskam, bestaande
uit huis, schuur, stalling en moeshof, telden de erfgoederen aan het Reutje
ruim 7 bunder land en nog eens 2 bunder turfbroek en houtgewas.
Dat was weliswaar niet meer zoveel als bij de overdracht in 1794, maar
meer dan Jan zelf in het huwelijk had gebracht.
In augustus 1823 kocht Jan van der Beek van de gemeente voor honderd gulden
ruim een bunder heide tegenover zijn huis. Met veel moeite werd de grond
tot akkerland gebroken. Zijn grondbezit komt dan al bijna uit op 10 ha.
Maar niet voor lang meer.
De goederen werden in april 1827 bij juffrouw Poell uit
Roermond beleend met fl.524. De inzet van Jans eigen erfgoed bedroeg slechts
een halve bunder land onder Vlodrop. Het ander akkerland aldaar was waarschijnlijk
overgegaan op zijn zus Peternel, in 1809 getrouwd met Jacob Kroonenberg.
Zij hadden in september 1820 de Kelderhof te Vlodrop gekocht voor 1000
pattacons, ofwel fl.1827.
Daarbij namen zij tevens een schuld van 600 pattacons over. Deze pachtboerderij,
bestaande uit huis, stallingen, schuur, moeshof, boomgaard, wei en akkerland,
samen bijna 2 bunder groot, was afkomstig uit de nalatenschap van wijlen
Jan Winckens.
Odilia Pelsers had de Kelderhof verworven uit erfenis van haar oom. Van
de koopsom werden fl.365 ineens betaald. De rest zou volgen in twee termijnen.
Met de laatste aflossing in november 1823 vond de uitschrabbing der
hypothecaire inschrijving plaats. Tussen 1813 en 1825 werden acht
kinderen op de Roskam geboren. Kort daarop is het gezin Van der Beek naar
Vlodrop verhuisd. Nog drie kinderen zouden volgen. De boerderij aan het
Reutje werd in die jaren verhuurd aan Herman Zeegers.
Aanvankelijk ging het allemaal zo goed. In 1814 behoorde Jan nog bij de
kiesgerechtigden in de gemeente. Dat was in die tijd alleen aan de welgestelden
voorbehouden. Zes jaar later nam hij zitting in de gemeenteraad, zij het
voor korte duur.
Beleningen
en hypotheken
Ook tijdens hun verblijf in Vlodrop dreef Jan van der Beek een herberg.
Zo’n tien jaar later was hij weer met vrouw en kinderen teruggekeerd
naar de boerderij aan de heerbaan. Het is niet duidelijk, waarom het echtpaar
de boerderij aan het Reutje tijdelijk had verlaten. In elk geval niet
vanwege brand, want nog in 1827 werd de boerderij ingezet als onderpand
van een nieuwe lening.
Misschien dat voor het onderhoud van De Roskam veel geld gemoeid was.
Niet alleen de kadasterkaart laat hier een groot gebouw vermoeden, maar
ook in de huizenschat van 1821 werd de boerderij met 6 gulden net zo hoog
aangeslagen als Linssenhof van jonker Petit. Dat gold trouwens ook voor
de boerderij van Schoenmakers.
Of verwijzen de geldleningen naar eventuele tegenslagen,
waarmee het echtpaar te kampen kreeg? De verkoop van de Kelderhof had
toch ook al een klein kapitaal opgeleverd. Genoemde belening uit 1827
werd vier jaar later gevolgd door een nieuwe hypotheek van fl.274 in de
zomer van 1831. Deze keer werden drie akkers ingezet.
De ene lening volgde de andere op. Tegen het einde van de Belgische periode
leende het echtpaar in maart 1838 bij Ida Schieffer de
som van 250 francs. En een jaar later nog eens 305 francs. In augustus
1842 andermaal bij dezelfde fl.242. Het grondbezit van Jan van der Beek
aan het Reutje was ondertussen gehalveerd.
In 1843 stond nog maar 3½ ha akker- en grasland op zijn naam. In
1825 ging hij nog een grondruil aan met de weduwe Gysbers, waarbij Jan
een stuk heide dichtbij huis verwierf tegen een akker elders. In 1830
verkocht hij enkele akkers, samen 35 are, aan Storms.
Kort daarvoor was al een akker van 170 are groot overgegaan op juffrouw
Schieffer (1787-1861) en in 1838 waren dat nog eens 230 are, verdeeld
in meerdere stukken. Dat was uiteraard ter betaling van de opgelopen schulden.
De koopmansdochter uit Roermond had aan het Reutje nog meer land in bezit,
evenals haar broer Jan Hendrik Schieffer. Naderhand gingen deze goederen
over op haar neef Alphons Schieffer. In 1870 werd het grondbezit van de
rentenierster doorverkocht aan dhr. Geradts op Aerwinkel.
De veestapel telde in 1836 een geit en drie koebeesten. Als weinig andere
boeren in het Reutje beschikte Jan wel nog over een paard. Ik kan me voorstellen,
dat hij het verkochte land wel nog is blijven beakkeren.
We kunnen gissen naar de teloorgang van de Roskam en
verschillende oorzaken aangeven, maar zekerheid daarover hebben we niet.
De brouwerij was al sinds lang opgegeven en twee herbergen zo dicht bij
elkaar zorgden natuurlijk voor de nodige concurrentie. En dat scheelde
ook aan inkomsten. Mogelijk had Jan van der Beek een minder gelukkige
hand in de bedrijfsvoering dan zijn voorgangers.
Teloorgang
van een huisplaats
Jan en Odilia kregen tussen 1813 en 1831 elf kinderen op rij: acht jongens
en drie meisjes. In 1840 volgde nog de kleine Gertrui. Voor en na gingen
zij elders hun heil zoeken. In 1850 werd Jan van der Beek nog steeds als
tapper en akkerman genoemd.
Odilia stierf in januari 1858. Het echtpaar woonde toen in bij dochter
Helena, die het jaar daarvoor was getrouwd met Jozef Tegels. Haar zoontje
verhuisde mee naar Posterholt. Jozef hield herberg aan huis.
Aanvankelijk was Jacob van der Beek nog op de Roskam blijven wonen, samen
met zijn jongste zus. Maar in april 1859 liet zijn vader de hele inboedel
veilen. En dat was niet niks. Weliswaar stelde de akkerwinning niet meer
zoveel voor, maar het huisraad en het herberggerei bracht toch het aardige
bedrag van ruim 260 gulden op.
Hoewel, de kinderen kochten ijverig mee, zodat veel spullen toch in de
familie bleven. Uiteraard hebben niet alle zeven tafels in de herberg
gestaan. De grote eiken tafel stond waarschijnlijk in de woonkamer, evenals
de zedelstoel en de twee canapés. Verder tellen we (slechts) drie
kasten, waaronder een hoekkast, maar wel twaalf (planken) stoelen.
Dan noemen we nog de drie ledekanten, de zes schilderijen, spiegel,
mantelstok, de hanglamp en de twee koperen luchters, de kachel en de klok.
Het huis- en herberggerei zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Een
deel van de 22 glazen ging naar Jacob Cuypers en de rest naar schoonzoon
Jozef Tegels, beiden herbergier. We gaan door met een karaf, acht kruiken,
zeven flessen en een aarden pot, twee maatbekers en twee tinnen kannen
en liefst vier koffiepotten.
En dan was er nog de bierboom. Het overige huisraad laten
we hier achterwege. Het veebestand scheelde in niets van wat de andere
boeren in de stal hadden staan: een koe en een kalf, een vet varken en
twee kippen. Dat was al. Daar hoorde wel nog het koetuig bij met een ossenzadel
en een kar, twee eggen en een ploeg.
Diezelfde dag werden ook huis, schuur,
stalling, tuin, de 10 morgen akker en weilanden te pacht aangeboden voor
de tijd van 3 of 6 jaar. De herbergier was al op leeftijd en niemand van
de kinderen was bereid om het bedrijf over te nemen. In de zomer werden
nog de veldgewassen te koop aangeboden, bij elkaar zo’n 650 are
rogge, 530 are boekweit, de aardappelen uit de tuin en het gras in het
Reutjesbroek.
Jan Vanderbeek stierf in januari 1860.
Opnieuw kwamen de kinderen bijeen. Twee jaar eerder was dat nog op de
Roskam. Nu in de herberg van Tegels, omdat de ouderlijke woning aan het
Reutje ondertussen was verhuurd. Vijf kinderen hadden zich in Brussel
gevestigd. Theodoor als herbergier en akkerman. Willem, de oudste, als
koetsier. Odilia en Gertrudis waren daar als meid in dienst gegaan. En
Marie was getrouwd met Peter Ponsaert, laarzenmaker te Brussel.
Gerard en Louis waren in Haerdt (Pr.) gaan wonen. Maar
ook Jacob had ondertussen de Roskam verlaten en was in Herkenbosch
gaan boeren. (Hun broer Hendrik was jong gestorven.) Bij de veiling van
het onroerend goed gingen de drie percelen hooiland en turf onder Vlodrop
voor 100 gulden naar Gerard.
Zijn broer Jan, paardenkoopman te Ruckelrade (Pr.), telde
liefst het 15-voudige neer voor de goederen in het Reutje. Dat was vooreerst
het huis met de bijgebouwen, de tuin, wei, akker en hakhout, bij elkaar
78 are groot. Een akker in de Roskamperheide en een stuk hooiland en turf,
samen nog eens 227 are.
Of zoon Jan nog een huurder heeft kunnen vinden, is niet duidelijk. Er
werd in elk geval niet meer uit het vaatje getapt. In 1858 bestond de
erfdeling nog uit huis met tuin en 8 percelen bouw- en weiland en houtgewas,
bij elkaar ruim 3½ hectare groot. Van enig onderhoud aan de gebouwen
was geen sprake meer. In mei 1863 werd nog geprobeerd om de Roskam met
het bijbehorende land onderhands van de hand te doen. Anderhalf jaar later
probeerde Jan het opnieuw middels een openbare verkoop.
Na jaren van leegstand werd de Roskam in 1868 gesloopt en met de grond
gelijkgemaakt, samen met de aanpalende grond en de Roskammerhegge gebruikt
als weiland. In april van dat jaar was er dan ook nog maar sprake van
een huisplaats, met wei-, bouwland en hakhout. Het jaar daarop stonden
de goederen in het Reutje op naam van Renier Sniekers, van de pachter
op Bergerhof te Posterholt, die de Roskam onderhands had aangekocht.
Op zijn beurt bood hij aan de hoogste bieders de resten van de bouwval
te koop aan, te weten de afbraak van het huis, stenen, brandhout, 12 canadabomen
en enige percelen rogge en boekweit. Eind 1869 verkocht Sniekers de grond
in z’n geheel voor duizend gulden aan Jan Janssen, herbergier aan
de Roskam. Het huis van Janssen stond aan de andere kant van het kruispunt.
Daarmee kwam een einde aan het verhaal
over brouwerij en herberg van wijlen Arnold Winckens. Op de voormalige
huisplaats werd naderhand immers geen nieuwe woning meer gebouwd. Zoals
blijkt uit de vele schatlijsten van de gemeente, was de boerderij van
Winckens de eerste bebouwing (1776-1868) op de Roskam. Deze benaming kom
ik voor het eerst tegen in een proces uit 1787. Toen was er evenwel sprake
van de Roskamp.
Louis van der Beek was naderhand via Ophoven naar Maaseik verhuisd. Begin
1866 kwam hij met dochter Marie en zoon Jozef naar Posterholt. De weduwnaar
trok met zijn kinderen in bij het gezin Tegels op de Donk.
|