Schoenmakers - In het Reutje

 

 

 

 

 

 

 

Laatst bijgewerkt: 22-02-2012 © Jan Ruiten

SCHOENMAKERS

Het verhaal van de huizen St. Petrusstraat 6 en 8 gaat terug naar het begin van de 19e eeuw. Toen eerst bouwde Fridus Schoenmakers hier zijn woning. Naderhand gingen huis en erf via vererving over van de ene op de andere generatie. Via de twee huwelijken van zijn schoonzoon Sebastiaan Meusers, werd de huisplaats met de grond daarachter opgesplitst tussen diens voordochter Liesbet en nazoon Sil. Sindsdien is sprake van twee huizen naast elkaar. Het huis van Knoben (nr. 6) en dat van Muijsers (nr. 8).

In het bunderboek van 1717 wordt op het Reutje een akker van bijna 2 morgen genoemd op naam van de weduwe Monceau. Het perceel reikte van “het straetjen” tot aan de karbaan en was gelegen tussen de grond van de erven Buysers en Dirck Beytels erf. Volgens de grondlijst van 1797 maakte het stuk land ook toen nog deel uit van Linssenhof. Twintig jaar later blijkt de akker ondertussen opgesplitst te zijn tussen Wilhelm en Frides Schoenmakers. De laatste had er zijn huis gebouwd, terwijl Willem op de Roskam was gaan wonen.

Op jonge leeftijd waren beiden met hun oudere broer Jan in het Reutje komen wonen. Jan Schoenmakers trouwde in november 1783 met Ida Linssen, de dochter van Daswijlerhof. Kort daarna nam hij de pacht van zijn schoonvader over. Frides is omstreeks 1790 -ruim 20 jaar oud- in het Reutje komen wonen. Volgens de volkstelling van 1796 werkte hij toen als knecht op de Roskam, terwijl Wilhelm bij zijn oudere broer in dienst was. Daarna zijn ook zij in het Reutje blijven hangen. Frides Schoenmakers (1768-1835) trouwde in september 1801 met Marie Beckers (1779-1812), jongedochter van Stoffer Beckers en Catharina Puts.

Naderhand liet Frides aan de rand van de akker, tegenover de woning van zijn schoonouders een nieuw huis bouwen. Mogelijk nog voor 1810. In de belastinglijst stond de boerenwoning genoteerd op een totaal van drie ramen en deuren. Dat was meer, dan bij menig ander huis in het Reutje. Naderhand werd de huisplaats gemeten op 1.10 are. Daarachter lag dan de halve akker, afkomstig van Linssenhof, 28.36 are groot. De grond strekte zich uit tot aan de landweg. Frides had ondertussen nog meer land in het Reutje verworven, bij elkaar zo’n 123 are groot, verdeeld over zes stukken.

Uit zijn huwelijk met Marie werden vier kinderen geboren. We noemen hier de dochter Gertrui en haar broers Michiel en Willem. Zij moesten al vroeg hun moeder missen. Na het overlijden van Marie Beckers in maart 1812, nam Frides de opvoeding van de kinderen op zich. Omdat hij veel op het land te doen had, heeft hij ongetwijfeld een vrouw in huis gehad, om op de kinderen te passen. Maar hij is niet hertrouwd.

Na hun schooljaren gingen de twee jongens op Linssenhof werken. Gertrui (1803-1849) trouwde in mei 1829 met Sebastiaan Meusers (1803-1882) uit Melick. In huize Schoenmakers woonde toen ook de 8-jarige Gerard, nadat zijn ouders kort daarvoor op de Roskam waren gestorven. Niet veel later gingen de jongens op Jongenhof als dienstknecht werken.

Michiel Schoenmakers trouwde in september 1832 met de pachtersdochter Sophie Puts. Willem is met vrouw en kinderen in Lerop blijven wonen. Kort nadat hun vader in maart 1835 stierf is zijn broer naar Echt verhuisd. Daar trouwde naderhand diens dochter Mechteld in 1861 met Jan Bergh, pachter op het Steenhuis te Lerop. In 1887 vertrok het gezin Bergh naar Amern (Pr.).

Na het overlijden van Frides Schoenmakers werd besloten, dat Sebastiaan de boerderij met de akker in het Reutje zou overnemen. Het overige akkerland ging naar zijn zwagers.

Reeds drie weken na het overlijden van hun vader werd de inboedel geveild. De verkochte goederen brachten ruim 408 franks op. Omgerekend was dat 193 gulden. Toen zeker nog een flink bedrag. Onder de kopers bevonden zich boeren uit de omliggende dorpen. Naast het gebruikelijke huisraad werden ook de meubels van de hand gedaan, zoals het ledikant (4.90), een kast (4.00), twee kisten (4.40) en vier stoelen (5.40). De tafel en de kachel werden evenals meer andere spullen ingetrokken en dus niet verkocht. Het pronkstuk in huis was welzeker de klok, die voor 15 franks door C. Nelissen in Roermond werd opgekocht.

Aan vee liet de overledene twee koeien, een rund en een varken na. Een koe bracht bij de verkoop nog meer op dan de meubels en het huisraad bij elkaar: 80 fr. De andere koe bleef achter. Het rund ging voor 38 franks van de hand en het varken voor de helft. Net zoveel als de partij aardappelen. En wat te denken van de bijen? De 6 korven brachten bij elkaar liefst 44 franks op. Aan de bijenteelt hield Schoenmakers een ton met honing over (27 fr.). Het houden van bijen was dus meer dan een liefhebberij. Naderhand ging de bijenteelt hier sterk achteruit, omdat de beschikbare grond meer met graan werd ingezaaid en nog maar in geringe mate met o.a. boekweit, terwijl de meeste heidegrond gecultiveerd was.

In tegenstelling tot de gebroeders Schoenmakers, bood Sebastiaan Musers op de veiling niet mee. Waarschijnlijk behield hij de spullen die tijdens de zitting ingetrokken werden. Zodoende behield hij een deel van het huisraad en de veldvruchten. Het jaar daarop werd bij de telling van het vee bij Muyzers een koe met twee runderen, een varken en een bij genoteerd. (Die “bij” staat dan voor een heel volk.) Naast huis en tuin met het land daarachter, had hij nog een akker aan de Reutjesweg verworven en twee stukken gras in het broek. Na 1843 kwam daar nog zo’n 80 are akkerland bij, o.a. ook de akker naast het huis. Zijn grondbezit kwam nu uit op liefst 172 are. Gertrudis Schoenmakers stierf in april 1849. Kort daarop hertrouwde Sebastiaan met Isabella Meyers uit Posterholt. Uit zijn eerste huwelijk was alleen dochter Elisabeth (1830-1888) geboren. Nu zouden nog negen kinderen volgen.

Timmerman Knoben
Het meisje trouwde (in 1852) met Peter Mathijs Knoben (1825-1876) uit Obspringen (Waldvucht), zoon van Peter Knoben en Maria Smits. Dat jaar werd de erfdeling geregeld. Vrijwel alles ging over op het echtpaar Knoben, met uitzondering van twee akkers. Muysers behield de grond naast het huis, in 1844 gekocht van de erven Schoenmakers op de Roskam. Daar bouwde hij zijn eigen boerenwoning. Huis, tuin en akker werden gemeten op 29.60 are.

Al in februari 1752 nam het jonge paar een lening van 150 gulden op uit de armenkas van de gemeente. Daartoe stelde het echtpaar Knoben als onderpand drie percelen akkerland, bij elkaar 48 are groot. Twintig jaar later werd de hypotheek afgelost.

Naast het erfdeel van zijn vrouw, verwierf Mathijs Knoben nog ander land in het Reutje. Voor en na kocht hij enkele stukken land en wei van naburen, waarmee we uitkomen op een totaal van 80 are. Naast het werk op het land verdiende Mathies vooral de kost als timmerman. Indien hij een knecht in dienst heeft gehad, dan woonde die in elk geval niet bij hem thuis.

Volgens de telling van 1863 had Knoben een koe, een rund en een kalf op stal staan. Daarna heeft hij zijn grondbezit nog weten te vermeerderen tot liefst 214 are. Of hij toen ook meer koeien heeft “aangetrokken”, is niet bekend. Het huisraad werd geregeld aangevuld met aankopen uit veilingen na een boedelscheiding. Zo kocht hij in 1859 op de Roskam een ploeg voor de akkerwinning. En in 1871 van de weduwe Geysers een boterstoter, kruiwagen en liefst acht schilderijen om zijn huis mee op te fleuren. Na het overlijden van de timmerman in maart 1876 bleef de weduwe Knoben achter met de kinderen Peter en Gertrudis. Hun twee oudere broers waren jong gestorven.

In oktober 1883 werd het huisraad verkocht. In feite kwam de veiling neer op een boedeldeling tussen moeder en zoon. De verkoop begon met de schilderijen, zeven grote werken en negen kleine (prenten). Alleen het werktuig van de timmerman ging aan anderen over. De veiling bracht ruim 323 gulden op. Het meeste geld werd voor de beesten betaald: een zwart-bonte (f.121.) en een rode koe (f.105.) en een varken (f.10.). Peter betaalde zelf 40 gulden voor de kar met planken en kettingen.

Huis en tuin werden in 1888 geschat op 350 gulden. Het grondbezit werd aan waarde berekend op nog eens 940 gulden.

Gertrudis Knoben was aanvankelijk als dienstmeid in Viersen gaan werken. Naderhand trouwde de vrouw met Hendrik Janssen. Het echtpaar ging in Helden boeren.

Peter Renier Knoben (1859-1936) trouwde in november 1883 met Elisabeth Cuypers (1862-1942), eveneens uit het Reutje. Zijn vrouw was een dochter van Jan Cuypers en Anna Smeets, akkerlieden aan de Aerwinkelsweg. Na het overlijden van zijn moeder in maart 1888 gingen alle goederen op Peter over. Enkele jaren later werd de zijgevel van de boerderij verlegd, zodat er binnen meer ruimte bijkwam.

Peter heeft de werkplaats van zijn vader niet overgenomen. Hij verdiende de kost in de akkerwinning. Rond 1900 kocht het echtpaar Knoben er nog meer land bij, afkomstig van de familie Cuypers. Huis, tuin, akker- en weiland werden beleend met 625 gulden bij Hubert de Bock te Roermond. Deze slager schreef wel meer leningen uit.

Volgens de opgave uit 1910 was het grondbezit opgelopen tot 380 are en aan pachtland kwam daar nog eens 145 are bij. Het is dus niet te verwonderen, dat Peter Knoben voor de akkerwinning een paard had aangeschaft. In de stal stonden drie koeien en een kalf. Verder telde men nog drie varkens en 28 kippen.

Het echtpaar Knoben kreeg liefst twaalf kinderen. Drie van hen moeten jong gestorven zijn. De overigen zijn in de stamboom opgenomen. Hun vader heeft een periode lang zitting genomen in de gemeenteraad van Sint-Odiliënberg, van 1919 tot 1923. Tegelijk met Peter Dohmen vertegenwoordigde hij het Reutje in de raad.

............ (Uit foto-album fam. Nakken-Knoben, St.Odiliënberg)


In 1912 werd achter in de tuin aan de landweg een nieuwe boerderij gebouwd, bestaande uit huis met schuur en stalling, alles aaneen gebouwd. Zoon Jan (1884-1968) was in juni van dat jaar getrouwd met Elisabeth Hendriks (1883-1976). Zij gingen toen aan de doorgangsweg wonen. Elisabeth was een dochter van Jan Hendriks, die een tijdlang jachtopzichter was bij de familie Geradts op Aerwinkel. Enkele jaren later verwierf het echtpaar Knoben de boerderij in eigendom, met een deel van de tuin samen 15.35 are groot. In 1963 deelden zij de huisplaats met hun dochter Mechteld, getrouwd met Jacob Cox, timmerman van beroep. Nu is dat St.-Josephstraat 5 en 7.

De meeste huisplaatsen aan de Sint-Josephstraat vinden hun oorsprong in de erfafscheiding van huis en tuin in de Sint-Petrusstraat, in een tijd toen het levensonderhoud steeds minder van de eigen akkerwinning afhankelijk werd.


Mathieu Knoben was boer en huisslager (hier bij fam. Senssen, Reutje).
(Uit foto-album fam. Nakken-Knoben, St.Odiliënberg)

St.-Petrusstraat 6
Het ouderlijk huis met de tuin werd na de opdeling in 1912 nog op 14.10 are gemeten. Het akkerland bleef voorlopig op naam van zijn vader Peter Knoben en na diens overlijden in januari 1936 behield de weduwe het vruchtgebruik. Elisabeth Cuypers volgde in september 1942 haar man in het graf.

De scheiding van het akker- en weiland werd eerst na de oorlog in 1946 geregeld. Maar twaalf jaar eerder in november 1934 had zoon Mathis (1899-1970) de boerderij van zijn ouders overgenomen. Hij was toen getrouwd met Odilia Maria Bekkers uit het dorp. Kort daarop werd het huis verbouwd. Meer huiseigenaren gingen er in die jaren toe over om op de verdieping van hun oude boerenwoning slaapkamers in te richten. Knoben liet tevens een buitenmuur venieuwen. Voor het metselen van de twee slaapkamers werd zgn. zwemsteen gebruikt bovenop bestaande halfstenen ondermuren. Tevens werd een houten trap geplaatst.

Hij had toen al 34 are land aangekocht. Naderhand kwamen daar nog eens 137 are akkers en weiden bij. Aanvankelijk stond Mathijs ingeschreven als “los arbeider”. Waarschijnlijk verdiende hij toen al de kost als loonslager. Hij ging slachten bij de boeren aan huis. Achter de woning werd vervolgens nog een schuur aangebouwd. Mathis Knoben is meer dan 40 jaar lid van fanfare St.-Wiro geweest, toen hij in maart 1970 stierf.

Zijn broer Sef (1888-1964) had al in 1919 de boerderij van de weduwe Fieten aangekocht. Het huis met de bakoven lag verderop in de straat. Hoewel hij ook meedeelde in de erfenis van zijn ouders, heeft hij het meeste land toch door aankoop verworven.

Niet allemaal waren de kinderen Knoben in het Reutje blijven wonen. Hendrik was in 1920 naar Posterholt vertrokken. Daar trouwde hij met Gertrudis Cuypers. Zijn jongere broer Silvester had er tien jaar eerder werk gevonden.


Voor meer foto's, klik op de afbeelding.

 

De familie Muysers
Waarom Sebastiaan Muysers bij de deling in 1852 genoegen nam met niet meer dan twee akkers, is niet duidelijk. Het kan niet anders, of hij heeft zich voor zijn aandeel in het grondbezit laten uitbetalen. Van het geld bouwde hij een jaar later zijn eigen huis naast de boerderij van zijn schoonzoon. Kort daarvoor hertrouwde hij in 1850 met Isabella Meyers (1826-1896) uit Posterolt. Uit dit tweede huwelijk werden acht kinderen geboren.

Sebastiaan was geboortig van Melick als zoon van Silvester Mussers en Elisabeth Janssen, akkerlieden nabij de Genhof. Zijn zus Marie woonde rond 1940 aan Reutjes veestraat. Zij was kort daarvoor getrouwd met Hendrik Puts uit Posterholt. Naderhand zijn ze daarheen verhuisd. En ook hun broer Theo -in 1842 getrouwd met Cornelia Cloudt- en zus Cornelia Musers -in 1843 getrouwd met Jan Cloudt- kwamen naar het Reutje. Tijdelijk deelden beide gezinnen hier huis en hof. Naderhand gingen zij op de hei wonen. Toen vestigde zich hier nog Renier Muysers. Hij was afkomstig van Posterholt en niet verwant.

Naast het huis met de tuin en de akker had Sebastiaan Muysers geen ander land van z’n eigen. Het lapje grond in het Roskammerveld had hij namelijk ook al verkocht. Ongetwijfeld heeft hij wel ander land (van zijn schoonzoon?) gepacht, of werkte hij als dagloner om zijn gezin te onderhouden. In de stal stond een koe met haar kalf.

Toen Muzers bij zijn huis een nieuwe schuur wilde timmeren, ontbrak hem het nodige geld daarvoor. Derhalve had zijn schoonzoon Jan van Pol hem de 150 gulden voor. Het geld hoefde pas na het overlijden van de langstlevende en zonder rente te worden terugbetaald; maar wel buiten hun kindsdeel om. Sebastiaan stierf enkele jaren later in december 1882. Huis en hof werden toen geschat op een waarde van f.300. De koe en het rund tesamen nog eens f.180. Met de huismeubels en kleren, kwam men op een totaal van f.700. Over de helft hiervan moest de weduwe successierechten betalen. Reeds in 1858 hadden beide echtelieden een wilsbeschikking laten opstellen ten gunste van elkaar. De langstlevende zou in elk geval het vruchtgebruik van de goederen behouden. De vijf jongsten woonden toen nog bij hun moeder thuis. De drie anderen waren ondertussen getrouwd en elders gaan wonen. Isabel stierf in december 1896.

De kinderen zijn niet allemaal in het Reutje gebleven. Daar was ook geen plaats voor, zodat sommigen hun heil elders zochten. Catharina, de oudste van de acht, was getrouwd met Peter Geraedts, landbouwer te Roermond. Haar zus Marie woonde toen in huwelijk met brouwersknecht Jan van Poll aan het Gebroek onder Melick. Naderhand hertrouwde zij met Frans Smeets uit Maasniel. Jan Muysers en Cornelia Moors verdienden als akkerlieden de kost op de Donk in Posterholt. Hendrik Muysers stierf in januari 1893. Hij was kort daarvoor getrouwd met Marie Heynen uit het Reutje. Hun huwelijk bleef kinderloos. Zijn aandeel in de erfgoederen werd berekend op 86 gulden. Zijn zus Wies was toen getrouwd met Jan Demarteau, dagloner aan Reutjes veestraat. Mechteld woonde met haar man Theo Berben in Neer. Toen Gertrui Muijsers in mei 1895 stierf, liet zij haar man Jan van Cruchten met hun twee zoontjes achter.

St-Petrusstraat 8
Sil Muijsers moet al langer van plan geweest zijn om huis en hof over te nemen. Maar een onderhandse regeling onder de erven kwam er niet. In oktober 1894 werden huis, tuin en erf geveild. Huis, hof en akker gingen daarbij voor 400 gulden over op Sill. ‘s Morgens was de inboedel van de hand gedaan.

De keuter die zich geen paard kon veroorloven, spande voor de akkerwinning een koe voor de ploeg. En zo was dat ook bij de weduwe Muijsers: tot het akkergereedschap behoorde het koetuig met kar en eg. (Zie de advertentie in de krant.) Jammer genoeg staat in de inventarislijst niet, wie de aankopers van de spullen waren. Van de duurdere spullen noemen we hier nog eens apart de zetelstoel. De verkoop bracht in totaal 107 gulden op, waarbij opgemerkt dient te worden dat er 80 gulden voor de koe was geboden. Voor het overige stelde de inboedel niet veel voor.

Sil (1868-1952) was in november 1893 getrouwd met Christina Smeets. Zij hadden 120 are land gepacht. In de stal stonden twee koeien en een kalf, terwijl er 30 kippen in de ren werden geteld. Alles volgens de opgave uit 1910. Daarna eerst heeft Sil er zelf nog grond bijgekocht: twee percelen hakhout en de akker in het Roskammerveld, die zijn vader in 1855 had verkocht.

Het echtpaar kreeg elf kinderen. Al vroeg gingen zij elders werken. Zoon Jacob vertrok in oktober 1908 naar Dremmen. Zijn broer Peter volgde hem vijf jaar later. Nadien vond hij werk in Roermond. Ook Jan bleef dicht bij huis. Net dertien jaar oud ging hij in Vlodrop in dienst. Hendrik vertrok na zijn schooltijd naar Kempen. Hun zus Marie vond eveneens werk in Vlodrop als dienstmeid. In 1921 gingen Jacob en Hendrik naar Linne. Voorlopig zouden zij niet terugkeren.

Jacob (1894-1979) is er in elk geval blijven wonen. “Als oudste uit een groot gezin heeft hij reeds op jonge leeftijd de last van de arbeid leren dragen. Heel zijn leven was een aaneenschakeling van werken en zorgen en wel onder moeilijke omstandigheden. Op jonge leeftijd ontviel hem zijn lieve echtgenote en moeder van acht kinderen.” (Tekst bidprentje.)

Wies, Marie en An gingen alle drie in Roermond als dienstmeid werken. Jaren later zou hun jongste zus Mechteld eveneens die richting uitgaan. Peter Muijsers vond werk als treinbeambte bij de spoorwegen. Dat hield wel in, dat hij vaker moest verhuizen. Tussendoor liet hij zich thuis nog eens zien. In september 1924 vertrok hij met zijn vrouw en dochtertje naar Susteren. Marie Storms was eveneens geboortig van het Reutje.

Huub Muijsers (1916-1996) trouwde in augustus 1940 met To Timmermans (1919-2000). De vrouw was weliswaar geboortig van Maasniel, maar haar moeder Maria Agnes van Buggenum -naar wie de eerste kleindochter werd vernoemd- kwam uit het Reutje. In 1928 waren haar ouders hier komen wonen vanuit Brunssum.

Het gezin Muijsers woonde aanvankelijk in de rentmeesterswoning aan het eind van de Aerwinkelsweg. Hun huwelijksgeluk zou meer dan 55 jaar duren. In augustus 1942 trok Truke Werens bij hen in. Zij was niet verwant. Maar naderhand trouwde zij met Sef (1918-1994), broer van Huub. In 1943 werd besloten, dat beiden de ouderlijke huisplaats met de akker zouden delen.

Huub kocht de akker achter het huis en bouwde daar zijn eigen woning aan de St.-Josephstraat (nr.11). Sef verwierf toen de boerderij van zijn ouders. Omdat hij verder geen ander land had, ging hij in de mijn werken. Huis, hof en akker werden gemeten op 22.60 are. In zijn vrije tijd werkte hij in de tuin. Achter de woning werd tien jaar later een tweede huis gebouwd. Nu is dat St.-Petrusstraat 8 en 8a.