............ DEN HELM

Rechts van het gotische huis: De Helm, Die Karre en In Nijmegen.

Laatst gewijzigd: 30-11-2018 © Jan Ruiten

HET HUIS DEN HELM
Brugstraat 9

Evenals de brouwerij De Karre en de minder bekende herberg In Nimegen was het huis Den Helm lange tijd over meerderde generaties in het bezit van de familie van Loosen, alias in De Kar. De drie panden liggen naast elkaar; tegenwoordig de huisnummers 9, 11 en 13. De naam van Den Helm was vanaf midden 16e eeuw verbonden aan het pand Kraanpoort 3 tot uiterlijk 1600. In 1628 werd het huis aan de Brugpoort zo genoemd. Vanaf midden 17e eeuw en honderd jaar later nog was Den Helm vergeven aan het huis halverwege de Brugstraat; nu nummer 9.

In totaal 15 oxhoofden Franse wijn was Andries Soetermans aan de weduwe Kindt schuldig gebleven, voor een totaalbedrag van 225 rijksdaalders. Ondanks meerdere aanmaningen lukte het zijn buurvrouw Gertruidt Raemaeckers maar niet om haar geld te krijgen. Uiteindelijk werd beslag op het huis van Soetermans aangetekend. In oktober 1654 werd het huis Den Helm, tussen herberg De Kar en het huis van de weduwe Kindt (in het gotische huis) bij opbod met de kaars verkocht. Als laatste hoger verwierf Jan van Loosen het huis van zijn buurman. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 137-916.)

afb. Gemeente-archief Roermond

De voorgeschiednis van het huis Den Helm

Het huis stond eind 16e eeuw op naam van Reiner Vorsterman en Aleydis, en ging over op hun oudste niet met naam bekende zoon, broer van Margriet, Catharina en Reiner jr. Het huis ging via de oudste zoon over op diens vier kinderen Johan, Eulitgen, Willem en Emont, elk voor een vierde deel.

Johan Vorsterman was wegens omstandigheden (vorgefallener seiner nohtdurftt und gelegenheit nae) van zins om naar elders te vertrekken. Om die reden beleende hij zijn aandeel in het huis met 400 gulden bij zijn oom Reyner Vorsterman, tegen een rente van 25 gulden. Zoveel huur bracht zijn aandeel echter niet op. Zijn broer Willem en schoonbroer Johan Fineman beloofden voor de ontbrekende renteaflossingen in te springen. (Hoofdgerecht 312-f.100.)

In april 1603 besloten Fineman en zijn zwager Willem Vorsterman, beiden met de vrouw, hun twee delen en het deel van Johan te verkopen aan buurman Merten Martels (Brugstraat 7). Kort daarop deed Emondt hetzelfde met ijn vierde deel in het huis. Toen de verkoop een jaar later in het gichtboek werd opgetekend, bleek Johan Vorsterman al overleden te zijn. De koop werd gesloten voor 2200 gulden en 4 rosenobels als speelgeld. (Hoofdgerecht 312-f.159.)

Hun oom Reyner Vorsterman, getrouwd met Margriet Bruijns, had bezwaar aangetekend, omdat twee delen van het huis bij hem belast waren. Hijzelf had een huis op het eind van de straat nabij de Brugpoort. Dat huis ruilde hij met zijn zwager Johan van Nederhoven voor een huis in de Munsterstraat. (De onderlinge familieverhoudingen in bovenstaand overzicht zijn opgesteld naar gegevens uit meerdere overdrachten.) (Hoofdgerecht 312-f.160.)

Van Ophoven alias Soeterman

Anderhalf jaar later, in september 1605 werd het huis door Hieronymus Meuwis, in de Wolffskeel, namens Merten Martels alweer verkocht, waarschijnlijk op gerechterlijk bevel: tot ratihabitie. Martels gaf te kennen dat hij niet tegen deze (gedwongen) verkoop zou ingaan. Het huis ging voor 2650 gulden over op Philips van Ophoven en vrouw Lucia Vehren. (Hoofdgerecht 313-f.181.)


g. "gotisch huis"; H. Den Helm; K. De Kar; N. In Nijmegen.

Philips van Ophoven alias Soetermans en zijn vrouw kochten in juli 1607 uit familie-bezit een akker van 5 morgen met aangrenzende baand van nog eens 3 morgen nabij de abdissen-steil te Roer. Van de koopsom werden 440 gulden in mindering gebracht omdat het echtpaar het geld nog van de anderen tegoed had. Ook kreeg Philip van de resterende 210 gulden nog 100 gulden uitbetaald voor gedane reparaties aan het familiehuis in de Brugstraat, afkomstig van hun meune Trijne. (Hoofdgerecht 312-f.215.)

In maart 1611 maakte Lucia Vehren van Thoor, ziek te bed, haar testament. Voor de aankoop van hun woonhuis in de Brugstraat en van andere goederen had het echtpaar schulden gemaakt. De langstlevende van hun beiden micht hunbezittingen met 2000 gulden belasten, danwel enkele stukken land buiten de stad en te Leveroy verkopen. Dochter Agnes zou al haar lijfsgoederen krijgen en zoon Andries, de jongste, vooruit 100 gulden en naderhand een uitzet zoals zijn broer Lenert bij diens huwelijk met Jenneke Roijen had meegekregen. (Hoofgerecht 313-f.56.)

Die uitzet zou 1000 gulden bedragen, zoals blijkt uit een nieuwe wilsbeschikking in maart 1616 opgemaakt. Hun zoon Andries zou evenveel krijgen als Lenert en Agnes. Het geld moest komen uit de bezittingen van het echtpaar.

Philips van Ophoven alias Soetermans was namelijk sinds jaar en dag rentmeester van de familie Hoeufft en consorten, o.a. te Heinsberg woonachtig. In 1613 bleek hij mede-eigenaar te zijn in de halve eigendom van huis en herberg De Gouden Leeuw op de Swalmerstraat, waarvan Christophel Hoeufft het overige deel toekwam. Hetzelfde zien we bij de opdeling van Breewegshof te Linne in twee afzonderlijke lenen. Het tweede leen stond voor 2/3 deel op naam van Hoeufft en voor het resterende deel op naam van Soetermans. In 1649 ging dit derde deel over op de schoonzoon van Hoeufft.

Het echtpaar Ophoven-Vehren belastte in november 1622 zijn huis, eerder al bezwaard met 600 gulden, nu nog eens met een kapitaal van 500 gulden tegen een rente van 31 gulden en 1 oortgulden* bij een koopmans-echtpaar te Keulen. (*kwartje)

In mei 1637 nam Philipotte Malphin (ook: Maufain) bezit van het huis van Ophoven in de Brugstraat op de landsgebruikelijke wijze, namelijk met het openen en dicht doen van de deuren, het opstoken van het vuur en de overige gebruikelijke handelingen. Dat was het gevolg van een proces anno 1636 tegen Ophoven, dat in haar voordeel werd beslist. De betreffende stukken zijn er niet meer. Wel die van haar declaraties ruim twee jaar later voor gemaakte proceskosten. (Hoofdgerecht 315-f.131.)

Naderhand kwam het echtpaar opnieuw in de problemen. In september 1650 werd het huis Den Helm in de Brugstraat, na gerechtelijke immissie, door raadsheer Poeyn en mede namens griffier Maenen, verkocht aan maasschipper Hendrick Janssen Cnop en vrouw. Nadere details werden in het gichtboek verder niet vermeld. De vorderingen van Christiaen van Berckelaer op het huis ten bedrage van 600 gulden, bleven daarbij onverkort gelden. Het huis Den Helm stond toen op naam van de erfgenamen Soetermans-Thoor, de aliasnamen van Philips Ophoven en Lucia Vehren. (Hoofdgerecht 316-f.117.)

De koop ging echter niet door. Er werd beschud aangetekend door mr. Cornelis Hendricx, mede namens diens cousijn Jan Janssen Monix, evenals de aankoper maasschipper en burger van Roermond. Het huis was door Lenardt Soetermans, ook namens de kinderen van zijn overleden zus Agnes, bij openbare zitting met de kaars verkocht, waarbij Janssen Cnop het laatste en hoogste bod had gedaan. Hendricx bood aan alle kosten van overdracht, hoogselgeld enz. te betalen en deed -zoals gebruikelijk een meer symbolische aktie- alvast een aanbetaling in goud en zilver, namelijk een kwart van een zogenaamde jacobus en een halve Luiker daalder.

Janssen Cnops ging niet akkoord. Hij sprak zijn twijfels uit over het aandeel van Janssen Monix. Deze kon niet aanwezig zijn, omdat hij met zijn schepen geladen onderweg om afwaerts te kommen. Waarschijnlijk dus met kolen vanuit Luik. Er bood zich een derde gegadigde aan. Dirck Thoor als naast verwant aan verkopers. Ook hij telt goud en zilver neer en belooft de gemaakte kosten met te koopsom te betalen. Opnieuw geeft de koper niet toe. Het huis zou namelijk met kommer (in beslagname wegens schulden) verworven zijn en tevens namens de landsheer verkocht zijn.Het wordt druk die dag begin november. Mettel Soetermans, dochter van de verkopers, tekent beschud aan. Omdat zij geen volmacht van haar afwezige man Jacob van Hingen kan tonen, wijst Cnops ook dit beschud af. Lenardt had op het eind van de straat ook een huis, afkomstig van zijn schoonouders, maar volgens de stukken woonde hij in die tijd in Den Helm. Enkele maanden later krijgt de zaak een onverwachte wending. Het huis stond toen al op naam van Hendrick Janssen Cnop. Begin februari 1651 keert zoon Andries Soetermans met de vrouw terug van weggeweest in zijn geboortestad. Daar verneemt hij, dat zijn vader het ouderlijk huis in de Brugstraat verkocht is. Nadat hij zich over de voorwaarden heeft laten inlichten doet hij alsnog een bod op Den Helm. Het beschud door Hingen was niet doorgezet en inmiddels had Janssen Cnop al zo'n 1300 gulden vooruit betaald tot aflossing van de schulden op het huis.

Hoewel de gulden toen als eenheidsmunt werd gezien, waren in die tijd meerdere geldsoorten in de stad in omloop. Hier een beknopte opsomming; tussen haakjes de waarde in guldens en stuivers. Krusaten (21), Franse kronen (5.2), dukaten (6.4), souvereinen (18.4), Spaanse pistoletten (10.15), Luiker goudguldens (3.10), Hasselse kronen (5), omkijkers (14.10) en een gelapte Henricus nobel (12-7). Deze muntsoorten zaten in de geldbuidel van Janssen Cnop en van Andries.

In augustus 1651 namen Andries Soetermans en vrouw Lysbeth Coenen een lening op van 450 gulden tegen een rente van 6% bij het echtpaar Segers-van Reij, met als onderpand hun huis Den Helm in de Brugstraat. Naderhand blijkt, dat Andries ook bij zijn schoonouders een lening van 700 rijksdaalders was aangegaan voor de aankoop van het huis. De rijksdaalder stond toen op 3 gulden. (Hoofdgerecht 316-f.148 en f.173.)

De geschiedenis herhaalt zich. In oktober 1654 liet buurvrouw Gertruijdt Ramaeckers, de weduwe Kindt, beslag leggen op het huis Den Helm krachtens vonnis van ruim een jaar eerder in mei 1653, wegens openstaande schulden. Huis en hof gingen voor 2700 gulden over op de buren in De Kar, Jan van Loosen en Margriet In den Ancker. Aan verteerpenning telden zij 14 rijksdaalders neer voor de verkoopster. (Hoofdgerecht 316-f.223.)

Overigens beschikte de weduwe Soetermans-Royen met haar kinderen nog over haar ouderlijk huis verderop in de Brugstraat, een huis in de St. Jansstraat, twee huizen naast elkaar achter Mariagarde tegenover de kruisbroeders en een huisje met plaats op de Eemsel buiten het Ezelspoortje. Ook deze huizen werden toen voor en na verkocht.

 

Drie huizen op rij

De brouwer/herbergier Jan van Loosen had sindsdien drie huizen naast elkaar in de Brugstraat: Den Helm, Die Karre en In Nijmegen. Laatstgenoemde herberg komen we als zodanig alleen rond 1600 tegen. De Helm werd zo genoemd in de akten begin jaren 50 van die eeuw. Met tussenposen zo'n honderd jaar later nog steeds. Het huis Den Helm werd in 1687 in twee woningen opgedeeld, zoals op de oudste kadasterkaart nog te zien is. (Hoofdgerecht 319-f.291v.)

Jan van Loosen was in augustus 1632 getrouwd met Margriet van Den Ancker. Uit erfenis verwierf hij het huis De Karre en van zijn achternicht Christina van den Eertwegh kocht hij het huis ernaast, afkomstig van zijn oudtante Marie in De Karre. Kort daarop verwierf hij bij openbare verkoop het voornoemde huis Den Helm aan de andere kant, afkomstig van Andries Soetermans van Ophoven. Tezelfder tijd verstrekte de bierbrouwer een lening van 133 rijksdaalders aan het echtpaar Willems achter de Leuff.

Rechts: Brugstraat 11, voorheen huis, herberg en brouwerij De Kar.

Twee huwelijks-overeenkomsten

In juli 1659 werd de huwelijks-overeenkomst opgemaakt te Heijthuijsen tussen Lenart van Loosen en Thijsken Verstraelen, jongedochter van Jan Verstralen en Marie Belthen. Lenardt kreeg bij die gelegenheid van zijn ouders mee het huis Den Halven Maen in de Neerstraat voor de duur van 15 jaar, om als zijn eigen woning en zonder huurprijs te gebruiken. Daartoe kreeg hij nog een zegelbrief van 400 gulden mee. De bruid kreeg van haar ouders een kapitaal van 300 rijksdaalders mee in het huwelijk.

Willem van Loosen was in november 1660 getrouwd met Maria Bartmans, jongedochter van Anthon Bartmans, koopman te Susteren, en Elisabeth Moors. De huwelijks-overeenkomst werd opgemaakt in het ouderlijk huis van de bruid, genoemd Der Behr te Susteren. Willem zou 200 Albertusdaalders mee in het huwelijk brengen, waartegen de bruid o.a. een huis aan de Limburgerstraat te Sittard als bruidschat meekreeg. Aanvankelijk woonde het gezin (tot ongeveer 1668) in Susteren, waar de oudste kinderen geboren werden. In april 1671 hertrouwde Leonardt met Helena Bontius. (GAR Hoofdgerecht inv.nr. 199-2158.)

Verdeling der goederen onder de kinderen

Midden december 1682 werd een erfdeling gehouden onder de zoons Willem en Hubert en de zoon en dochter van wijlen Lenardt van Loosen. Hieruit blijkt dat zoon Matthevis bij eerdere gelegenheid het huis, moestuin en brouwerij De Karre van zijn ouders had overgenomen. Ook Hubert van Loosen, die ongehuwd is gebleven, heeft van zijn ouders enkele goederen vooraf toebedeeld gekregen, ter compensatie van de huwelijksgiften die zijn broers hadden meegekregen. Hiertoe behoorde o.a. de grote baand te Maasbracht (in 1680 nog op naam van zijn vader, volgens het meetboek uit dat jaar.)

Uit het bunderboek van Linne, opgemeten eind 1661 blijkt dat Jan van Loosen aldaar een niet gering aantal stukken land en heide had liggen, bij elkaar ruim 16 bunder. Daartoe behoorde ook een kempke met huis en moeshof, 18 morgen groot, ergens nabij het Hobert. Naderhand blijkt zoon Hubert zich in Linne te hebben gevestigd. Dat we nog steeds met dezelfde familie Loosen te maken hebben, blijkt uit een van de stukken, waarin Hubert genoemd wordt, samen met zijn schoonzuster Helena Bontius. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne inv.nr. 10; GAR Hoofdgerecht inv.nr. 175-1698.)

Oud van jaren had Jan van Loosen intrek genomen in het huis naast De Karre, afkomstig van de erven Van den Eertwegh. In het andere huis (nr. 9) woonde zoon Willem. Dit huis viel toe aan de kinderen van Lenardt. Hubert erfde het huis en brouwerij Den Halven Maen aan de Ploeghsput in de Neerstraat. Willem erfde het sterfhuis van zijn vader (nr. 13).

Dit eerste huis, bekend als Den Helm, was beduidend minder waard: vermits slechter als d'andere. Bij dit erfdeel werden derhalve nog andere goederen toegevoegd. Ten eerste een zegelbrief van 300 gulden, staande op het huis In den Ancker achter de Muur, twee percelen land, een huisplaats aan Swartbroeck en een moeshof buiten de Brugpoort. Naderhand werd nog besloten, dat Hubert uit uit zijn huis aan de twee anderen elk binnen jaar en dag 50 gulden zou uitkeren. (GAR Hoofdgerecht inv.nr. 199-2158.)

In een visitatielijst van omstreeks 1677 staat naast het huis van de weduwe Kindt het gezin van Willem Loosen vermeld. Hij was brouwer, evenals zijn broer en buurman Mattheuwis en de derde op rij Jan van Loosen. Willem en zijn vrouw hadden zes kinderen. Verder hadden zij een inwonende meid in dienst. Het pand kende een groot voorhuis met daarachter een keuken en een kleine kamer met schouw. Op de verdieping werden vier kamers genoteerd, waarvan een met schouw en daarboven de zolder. Achterlangs werden geen plaats, hofke of schuur vermeld. (GAR, Oud-Archief inv.nr. 965, visitatie van huizen ca. 1677.)

In juni 1684 zag Helena Bontius, de weduwe Loosen zich genoodzaakt om het huisje achter de Leuff namens haar kinderen te verkopen, om daarmee gemaakte schulden af te lossen. Het Hoofdgerecht van de stad gaf toestemming om het aandeel van wijlen Lenardt van Loosen zaliger aan de overige erfgenamen te verkopen. (Hoofdgerecht 319-f.93v.)

 

Het huis Den Helm wordt gesplitst in twee woningen

In juli 1687 vond verdeling plaats van het huis genoemd Den Helm, in twee afzonderlijke woningen. Het halve huis naast de weduwe Kindt, viel toe aan Marie, dochter uit tweede huwelijk van Leonardt van Loosen en Helena Bontius. De andere helft naast De Karre ging over op Matthijs van Loosen jr., getrouwd met Petronella Nabels. Uit het eerste huis zouden 115 gulden worden uitgezet aan Matthijs tegen een rente van 5%. Er was rekening gehouden met enkele aanpassingen aan de twee huizen op aanwijzingen van de ingehuurde meester-timmerlieden en de meester-metselaars. Tussen beide percelen zou tot aan de put een muur gemetseld worden. De put bleef overigens tot gbruik van beide woningen. Het oude houtwerk diende vernieuwd te worden. (Hoofdgerecht 320-f.291v.)

Het linker deel draagt geen goot en het ander heeft deels een slechte goot.
De "onderslag" van onder de kelder moet tot bovenaan gelijkelijk worden opgemaakt, op beider kosten.
De balken in de achtergevel, die ondeugdelijk en verrot zijn, moeten vervangen worden.
Achter tevens een muurtje of staketsel maken door beide partijen tot aan de put, door beiden te gebruiken en te vegen. Ketting en ander getuig en deur enz. ook door beide partijen te dragen.
Het hemelwater moet lopen door het huis van weduwe Kindt, zoals nu al is, met ijzeren traliewerk om vuiligheid buiten te houden.
Het muurtje in de keuken wordt in het midden opgesteld.
Elke partij zal de glazen (ramen) in het voorhuis voor de helft hebben.
De bestee aan de goede zijde zal blijven staan.
De ijzeren heelboom zal gedeeld worden of door de een aan de ander gelaten.
De gebarsten watersteen zal gebroken worden en tussen beiden gedeeld. De andere steen op het slechte deel zal blijven staan, evenals de kast boven de kamer.
De stenen banken aan de deur zullen indifferentelijk gebruikt worden.
Beide partijen moeten zich vergelijken betreffende het rad aan het luik. De reparaties aan de kelder zullen gedeeld worden. De onderslag van beide woningen tot aan het dak zal ook door beide partijen gedragen worden.

De familie Loosen had ook nog bezittingen onder Wassenberg en Roggel. In juli 1697 komen Matthijs van Loosen en zijn vrouw Petronella Nabels overeen met zijn schoonbroer de drukker F.M. Ophoven en Maria van Loosen, om financiële zaken, o.a. wegens verkochte landerijen in genoemde plaatsen onderling te vergelijken. Ook werd daarbij afgesproken ieders aandeel in de aflossingen, afkomstig van geleend kapitaal door hun ouders Jan van Loosen en Margriet van den Ancker. (Hoofdgerecht 321-f.169.)

Bartholomeus Gebels had voor het gericht te Echt beslag laten leggen op de helft van 320 gulden, het aandeel van Leonardt van Loosen de jonge in genoemd kapitaal. De zaak dreigde doorverwezen te worden naar het Hof van Gelder. In december 1699 stelde Leonardt van Loosen daartoe als onderpand zijn achtste deel in de brouwerij De Halve Maen en zijn aandeel in het huis De Karre, in de Brugstraat, namelijk het zevende deel uit de nalatenschap van zijn vader. Verder stond Leonardt borg met zijn aandeel in de overige huizen en landerijen binnen het stadsgebied van Roermond. (Hoofdgerecht 321-f.368.)

 

Marie van Loosen (1673-1710) had uit erfenis van haar ouders de helft van Den Helm, naast het gotische huis. Zij trouwde omstreeks 1695 met Francis Maximilianus Ophoven (1676-1749). Hij was het zesde kind uit een gezin van acht, kinderen van Lenard Ophoven en Anna Cuypers; niet verwant met de familie Soetermans van Ophoven. In maart 1697 namen zij een lening op van 100 rijksdaalders bij het echtpaar Strijdthaegen-Cox. Het huis was al belast met 116 rijksdaalders sinds de opdeling van het huis. Francois Ophoven werkte zich op tot gezworen drukker. Spoedig (ca. 1700) opende hij een eigen drukkerij op de Neerstraat.

Ophoven hertrouwde juni 1711 met Henrica Jonckers en in februari 1721 met Anna Maria Ramaeckers, de weduwe Vallen. Lange tijd stond het huis Den Helm nog op naam van de drukker. Naderhand (1759) stond het huis op naam van diens zoon Johan Gerard Ophoven.

In 1779 stond het huis op naam van Johan Lefeber, getrouwd met Maria Gertrudis Cranssen.

 

Na de opdeling van De Helm in twee afzonderlijke huizen, was het pand naast De Karre overgegaan op Matthijs van Loosen, zoon uit eerste huwelijk van Lenardt van Loosen en diens eerste vrouw Thysken van Straelen (ook: Verstraelen). In september 1697 maken de twee geburen een nieuwe overeenkomst betreffende de overige goederen en gelden, die zij van elkaar te vorderen hebben. Het betrof de verkoop van de landerijen te Wassenberg en Roggel en de 40 pattacons die Loosen aan zijn buurman nog schuldig was. (HGR 321-f.167.)

Mathis van Loosen was evenals zijn voorzaten brouwer van beroep. Het gebeurde begin 1709 toen de brouwers op het raadhuis bijeen waren wegens een kwestie betreffende achterstalige betalingen van sommige leden. Bij die gelegenheid gebeurde het, dat Mathis tegen Jacques Conrardt pochte wekelijks op zijn getouw wel 40 malder maldt wist te brouwen, waaraan hij 40 gangen kolen verstookte. Conrardt liet duidelijk merken, dat hij daar weinig geloof aan hechtte, Loosens brouwgetouw kennende. Toen Loosen stampij maakte, werd hij door Crompvoet, meester van het brouwersgilde, buiten gezet.

Kort daarop viel Loosen opnieuw uit. Deze keer tegen Crompvoet, nota bene zijn leermeester in het brouwersvak, en Conrardt, met de woorden: "Als gij dat niet en condt, soo compt bij mij. Ick sal U leeren brouwen." Crompvoet vond het welletjes. "Wat solst douw 40 malder per weecke op dyn getouw brouwen? Eenen strondt solst douw brouwen!"

Mathis van Loosen kreeg achteraf een boete van 2 goudgulden opgelegd. Naderhand zou Mathis op de gaffel opnieuw hierover gedreigd hebben, terwijl hij Crompvoet voor schelm uitmaakte en dat hij eenen strondtbrouwer was. (HGR inv.nr. 209-2363.)

Naderhand staat het huis van het echtpaar Loosen op naam van de kinderen Joosten. Peter Joosten was getrouwd met Christina, dochter van Willem van Loosen. De vrouw hertrouwde in september 1697 met Matthijs Crompvoet, zelf ook weduwnaar. Hoe en wanneer de overdracht heeft plaatsgevonden is niet bekend. Het gichtboek over de jaren 1702-1708 is verloren gegaan. In september 1713 werd het huis van Matthijs van Loosen zijdelings genoemd, met de opmerking: aangekocht door Matthijs Crompvoet.

Tijdens dit voor beiden tweede huwelijk heeft het echtpaar Crompvoet meerdere panden verworven. Het huis Den Croon aan Minderbroeders had hij aangekocht van de verwanten uit zijn eerste huwelijk. Waarschijnlijk was de afspraak dat de kinderen uit eerste en tweede huwelijk gelijk zouden delen. Zo kon het gebeuren dat de erfenis van de kinderen Joosten afkomstig waren uit het tweede huwelijk van hun moeder.

Het huis, voorheen door Matthijs Crompvoet en Christina van Loosen aangekocht, ging naderhand over op de voorkinderen van Christina uit haar eerste huwelijk met Peter Joosten. Dat gold tevens voor het pand twee huizen verderop (nr. 13) en het huis De Swaen in de voorstad, door het echtpaar aangekocht. Ook de helft in het huis De Croon werd bij de erfdeling in juli 1743 betrokken.

De erfgenamen Joosten, dat was vooreerst Anthoin Joosten, in huwelijk met Anna Margaretha Rossum. Verder J. Smackers en Lysbeth Joosten, tenslotte de kinderen van wijlen Willem Joosten en Anna Maria van Ameren. Daarbij verwierf Anthoin het huis De Helm naast de erfgenamen de Bor. Nog datzelfde jaar beleent hij zijn huis met 200 pattacons bij het echtpaar Lemmen-Mollenicx.

In april 1759 is het de meerderjarige dochter Petronella Joosten die, met assistentie van haar zwager Hubert Schreurs, het huis verkoopt aan Matthijs Schoncken (ca. 1722-1812), zadelmaker, en Petronella Syberich uit Waldfeucht. Naderhand hertrouwde hij in oktober 1778 met Helena Valkenborgh (1728-1809). Hunn laatste levensjaren woonden zij in hun huis in de Neerstraat nabij het Ezelstraatje. Het huis in de Brugstraat was toen verhuurd aan zekere N. Bloem.

..
= De opsplitsing van De Helm in 1687 in twee afzonderlijke huizen is nu alleen nog te herkennen aan het dakbeschot. =.
 

--- 1779: nr. 144 Joh. leFeber, bakker; 1801: huisnr. 180 Jac. van Ool, bakker; 1812: huisnr. 183 L. Vermeulen 1821: D.854 Laurent Vermeulen 1843: D.685 H. Heijnen, hoedenmaker.
--- 1779: nr. 143 Math. Schoncken, zadelmaker; 1801: huisnr. 179 Math. Schoncken 1812: huisnr. 182 M Schoncken 1821: D.855 Laurent Vermeulen 1843: D.686 P.J. Seelen, koopman.