............ BROUWERIJ JAN COCX

Laatst gewijzigd: 22-02-2019 © Jan Ruiten

BROUWHUIS COCX
Brugstraat 10.

Het was het enige huis in de Brugstraat dat een uitgang had op de gats. Naast het huis lag een lege timmerplaats, waarschijnlijk nog een overblijfsel van de eerste stadsbrand in juli 1554. Gerardt Kocx besloot die lege plaats te verkopen. Ruim een halve eeuw later kocht Jan Cocx de plaats, inmiddels bebouwd. Een kwart eeuw later kocht hij ook het huis ernaast (nr. 12). Over die periodes overlappen de beide opstellen elkaar.

Midden 16e eeuw stond het huis met de plaats op naam van Johan Heijster en Catharina van Huckelhoven. Schepen Johan Heijster, stierf in 1591. Op 1 april 1593 verkochten hun zoons Hendrick Heister, Bruno Heister, voogd tot Sittard, en Gerhartt Heister, schout te Roermond, huis en stal met de lege timmerplaats voor 2700 gulden aan hun "neef" Johan Goltstein en vrouw Christine Graess. De huisplaats grensde van achteren deels tot de muur van Catharina Schoelmans en kwam via een smalle doorgang uit op de Spiesengats, tegenwoordig enkel nog bekend als kortweg De Gats (tussen Marktstraat en Roerkade). (HGR inv.nr. 312-f.17.)

"...ein huiß mit den stall und bieliggender timmerplaitzen... achter ain Spießengatze uitgainde..."

Aankopers hadden niet de bedoeling om het huis, zoals hierboven beschreven, te behouden. Nog diezelfde dag, meteen na de overdracht verkocht het echtpaar Goltstein huis en stal met de lege plaats en de gang voor hetzelfde bedrag door aan schoenmaker Dederich van Leeuwen en Anthonia van Hattem. Dat was dus tevoren zo afgesproken en bedisseld. (HGR inv.nr. 312-f.17.)

1593 aankoop huis, hof en timmerplaats door het echtpaar Cocx-Bordels.

Er was nog iemand die belangstelling had voor het huis in de Brugstraat. In de eerste meiweek, dus binnen de termijn van zes weken, maakten Gerard Koich en zijn vrouw Lysbeth Bordells, als naaste verwanten van de verkopers, gebruik van het beschudrecht. Voor een gelijk bedrag plus de bijkomende kosten en tevens volgens dezelfde afspraken als in de originele koopakte vermeld, trokken zij de koop naar zich toe. De aanvankelijke kopers mochten immers wegens het beschud geen financieel nadeel aan de verlopen transactie overhouden. Het was niet de eerste keer, dat het echtpaar Leeuwen de koop van een huis aan zich voorbij zag gaan. (HGR inv.nr. 312-f.17.)

Waarschijnlijk was de nieuwe aankoop prijziger dan het echtpaar Koichs zich toen kon veroorloven. Hij kwam er achter, dat de kopers nog pas 500 gulden van de koopsom had aanbetaald. Dat gaf de beschudder nog enige ruimte.

Augusus 1593: doorverkoop van de lege timmerplaats aan echtpaar Truitwein-Maessen.

Drie maanden later, in augustus 1593, verkocht het echtpaar Koich de lege timmerplaats (met resten van een muur) naast het huis vervolgens aan Michiel Truitwein en Beel Maessen (alias Grommers) voor de prijs van 1575 gulden. Deze timmerplaats liep door tot aan de muur van Marie van Cruchten. De koopsom geeft al aan, dat deze nog onbebouwde perceel groter dan de huisplaats was.

De stal achter de plaats met de kamer daarboven bleven onderdeel uitmaken van het huis. Vanuit de stal liep een gang van 4 voet binnenwerk tot aan de Spiesengats en mocht door beide partijen gebruikt worden. De waterlopen zouden blijven zoals vanouds. Het heimelijk gemak achter de stal was eveneens voor beiderzijds gebruik. Cocx zou op zijn erf een pomp in de grond van de put steken en "het waeter tot seins huisgesins geryff und gemack dairuit pompen moegen". (Anderhalve eeuw later bestond dit recht van doorgang nog steeds.) (HGR inv.nr. 312-f.22.)

"... ein gangk van vier voeten binnenwercx in Spießengatzen uitgainde, gehalden auch beijden erven gemein sein... ... ...und dat heimelicke gemaick beijden sijden gemein sein und blijven, in gestaltt dat soewail der vercoiper als coiper jeder van sijnen erven pijpen dairinne sollen steecken moegen..."

Michiel Truijtwijn kwam van elders, uit Keulen of omgeving. Beel Maessen wordt in de akten meestal Beel Grommers genoemd, verwijzend naar haar eerste echtgenoot. Zij woonde toen nog in de Steegstraat. Uit dit eerste huwelijk had zij kinderen, die naderhand niet meer werden genoemd. (HGR inv.nr. 311-f.308.)

1595: de lege huisplaats wordt betimmerd.

Voor het nieuw op te timmeren huis in de Brugstraat had het echtpaar Truitwijn bij de pastoor van de Nieuwenhof in Roermond 700 gulden opgenomen tegen de gebruikelijke rente. Tien jaar later bevestigde de weduwe Beel Maessen deze belening. Haar man was kort daarvoor (1595), onderweg naar Maaseik, door een bende vrijbuiters overvallen en omgebracht. Links van haar huis woonde Gerhart Koichs en rechts zekere Peter Kinckes. Deze belening werd in oktober 1636 door de nieuwe bewoners van het huis afgelost. (HGR inv.nr. 312-f.61.)

"... aver immittelst tusschen hier und Maeßeick op einen convoy van vrijbuteren onversehens umbkomen..."

Na de verkoop van de timmerplaats zouden beide erven afzonderlijk doorgaan, ook al stonden de twee buurhuizen decennia later tijdelijk weer op eenzelfde naam.

Geregeld werd de eindaflossing van een belening naderhand aan de oorspronkelijke inschrijving in het register toegevoegd. De akte uit 1597 is daar een goed voorbeeld van. Een latere toevoeging vermeldt, dat de 700 gulden plus rente in oktober 1636 waren afgelost door Johan Cocx, de brouwer. Dat geeft tevens aan wie dat jaar de nieuwe (mede-)eigenaar van het pand was. (HGR inv.nr. 312-f.61.)

Beel Maessen, de weduwe Grommers, trouwt een derde keer.

 

 

 

Beel Maessen trouwde in derde huwelijk met Stoffer Koichs, de jonge (+ ca.1612), jongste zoon van Stoffer Koichs en Anna Vissers, en volle neef van buurman Geraet Koichs in de Brugstraat. Ook haar derde man zou ze overleven. In de daaropvolgende jaren heeft Beel de wijnhandel voortgezet. Dat blijkt uit een schuldverklaring anno 1613 van de licentiaat Stephan Weims, doctor en professor aan de universiteit van Leuven, die wegens gedronken en afgehaalde wijnen, en overige kosten, aan de weduwe nog 500 gulden schuldig was gebleven. (HGR inv.nr. 313-f.136.)

Uit onderstaand proces blijkt eveneens dat Beel Coichs herberg aan huis hield. Maar dan wordt tevens duidelijk dat Stoffer en zijn vrouw niet in het groot huis in de Brugstraat hebben gewoond. En waarschijnlijk zijn voorganger in het ehebed ook niet.

In het onkostenboek van Christopher Cochs de jonge staat op folio 255 een reeks uitgaven die hij gemaakt had ten laste van de stad Erkelenz in de jaren 1605 en 1606. Niet bij alle posten staat voor welke diensten. De eerste post betreft een voorschot op verzoek van de burgemeester, ad 23 philipsdaalders en 1 reaal, uitgegeven aan de soldaten te Diest.
In oktober was hij zo'n tien dagen in Erkelenz geweest, waar hij gelogeerd was bij zekere Augustijn: aan mondkosten en voor het paard bijna 18 gulden. In februari daaropvolgend een soortgelijke post. Bij de inname van de stad in 1607 had men zijn paard ontvreemd met zadel en toom. Kosten 6 dubbele dukaten ofwel 50 gulden 8 stuivers. Voor zijn pistool en geweer nog eens 15 gulden. Bij diezelfde gelegenheid was ook zijn zwarte mantel gestolen, ad 37 gulden.
In oktober was hij opnieuw in Erkelenz. Op de terugweg werd hij o.a. vergezeld door de burgemeester in eigen persoon, die ook in Roermond moest zijn.
De volgende post stamt uit juli 1608, toen hij andermaal in Erkelenz verbleef, ten dienste van de stad.
Op folio 256 stonden onkosten betreffende een afvaardiging van de stad bij hem thuis in de herberg, te weten de twee burgemeesters met de wethouder. Ook tijdens het proces voor het Hof van Gelder, door die van Erkelenz tegen Roermond aangespannen, bleven de heren bij Stoffer Kochs logeren.
Dat was nog niet al. Christoffer had ook borg gestaan betreffende de fouragie en service die de stad in 1605 nog schuldig was aan de luitenant Jan Iseren en aan de fourier; naderhand door de tegenpartij als muiteniers genoemd.
Het proces mondde uit in een welles nietes spelletje. In mei 1609, liet Beel Coichs weten dat haar buurman Peter Silvernaegel 50 gulden in bewaring had gekregen van zekere Geret van Gollickraey namens die van Erkelenz. Zelf had zij van zekere Peter van Erbus nog 23 gulden ontvangen.
Deze Peter Silvernaegel woonde evenwel op het eind van de Swalmerstraat in de Steeg. Als zijn buren in 1592 werden genoemd Jan Coix en vrouw Lenartgen en aan de andere kant Lenard Grommers, die zijn huis toen verkocht aan Beel Maessen en haar tweede man Giel Truytwein.
(HGR inv.nr. 110-213, proces anno 1608-1611; inv.nr. 312-f.1 en f.7.)


Christoffer Koichs was in Erkelenz toen de stad door Frederik Hendrik werd ingenomen en geplunderd.
Daarbij raakte hij zijn paard, met zadel en toom, pistool, geweer en mantel kwijt.
Hij is weer heelhuids in zijn geboortestad teruggekeerd.

Zij overleefde ook haar derde man nog vele jaren.

Beel Maessen is kort voor november 1631 gestorven. Toen waren het Jan Cocx en zijn vouw Adriana Catt alias Graes, samen met het echtpaar Martels, die het huis in de Brugstraat hadden gekocht. Reiner Martels was getrouwd met Elisabeth Paulen. Hij was een halfbroer van Adriana uit het eerste huwelijk van hun moeder Eva Grommers met Reiner Martels sr.

Het huwelijk van Beel en Michiel was kinderloos gebleven. Dat zou inhouden dat de halve eigendom van het huis aan de naaste verwanten van Michiel toekwam. Dat volgt uit een schrijven uit november 1631. Zij hadden gehoord de weduwe enkele dagen voordien het huis ihres lieben Vetteren binnen Ruremundt had verkocht aan Reiner Martels en Johan Kaiks, hun neef (oomzegger) en hun zwager. (Waarschijnlijk andersom.) Het huis werd nu gesitueerd links naast Neesgen van Dulcken en aan de andere kant naast Johan van Oest, voorheen Kinckes erf. De lct. Mathias Maroyen werd in geschakeld om als tussenpersoon in deze zaak naar rechten te handelen. (HGR inv.nr. 315-f.45.)

"...weil dan zu dießmall zu reisen gar gefarlich auch daselber personlich zu erscheinen, unnd gewoonlichen verziegh und ausgangh vor Gericht zu thun..."

De erfgenamen Truitwein laten van zich horen.

Zij waren niet de enigen die van zich lieten horen. Ook mr. Johan Truytwijn was met zijn vrouw kort daarvoor al naar het betreffende huis getogen. Als rechtmatige eigenaar zou hij bezit nemen van het halve huis met de stal en tuin, namelijk het deel van de overleden Michiel Truijtwein. Dat deed hij op de gebruikelijke wijze met het openen en dichtdoen der deuren, met vuur stoken, met eten en drinken en met graven in de tuin. Dit alles in aanwezigheid van getuigen. Hij verwees daarbij naar de aktie van zijn vader, de barbier Truijtwein zlgr. in september 1615 betreffende diens aanspraken. (HGR inv.nr.315-f.44.)

Jan Janssen Truijtwijn, barbier uit Keulen, was ondertussen getrouwd met Irm Maessen en woonde met vrouw en kinderen aan het begin van de straat. Hij maakte in oktober 1607 alvast een overeenkomst met Peter Snijders te Andernacht, getrouwd met Catharina, zus van Michiel Truitwijn zlgr. Snijders zou na het overlijden van Beel zijn aandeel in haar goederen te Roermond en omgeving aan Janssen overmaken, in ruil voor diens erfenis afkomstig van wijlen Caspar Truytwein nabij Mertz. (HGR inv.nr. 312-f.221.)

Om zijn vorige aktie kracht bij te zetten, besloot hij om de wederhelft van het huis in handen te krijgen middels het beschudrecht. Hij toonde het gerecht goud en zilver, een symbolische handeling, om te tonen dat hij de middelen had om de aankoop over te nemen. Teven verzocht hij inzicht in de papieren om de voorwaarden in te zien. (HGR inv.nr. 315-f.47.)

We schrijven ondertussen mei 1637 wanneer de beschudder opnieuw aanspraken maakt om het huis te naasten. Jan Cocx kreeg daarbij steun van Sibert de Groot, als echtgenoot van Margriet Martels. Zij verwierpen de aktie van Truijtwijn, naar zij beweerden omdat hij noch bloedsverwant noch buurman was. Bovendien was de termijn van beschudden verlopen. (HGR inv.nr. 315-f.133.)

1640: de voormalige timmerplaats staat nu volledig op naam van het echtpaar Cocx-Graess.
Uiteindelijk, in november 1640 verkopen Jan Janssen Truijtwijn en zijn vrouw alsnog hun helft van het huis voor 560 rijksdaalders aan de bewoners: Johan Cocx en Adriana Graess. We hebben hier inderdaad te doen met de huisplaats, die Gerardt Koich kort na de aankoop in augustus 1593 had doorverkocht. In maart 1638 werd Jan Cocx inderdaad als eigenaar genoemd. Ook het huis ernaast (nr. 12) was ondertussen op anderen overgegaan. (HGR inv.nr. 315-f.181.)
Wat er aan vooraf ging.

... brouwermeester Jan Cocx

Jan Cocks was omstreeks 1625 in tweede huwelijk getrouwd met Adriana Graess, alias Katt (1605-ca.1680), dochter van Johan Katt en Eva Grommers. Via zijn schoonmoeder was hij dus verwant aan Beel Maessen, de weduwe Grommers.

Jan Cocx (1600-ca.1680) was een zoon van Jan Cocx in de Steeg en vrouw Geertruy. Het ouderlijk huis stond op het eind van de Swalmerstraat, overgaand in de Steegstraat. Jan en Geertuy werden hier november 1593 voor het eerst genoemd. Zij zijn kort voordien getrouwd. Ruim een jaar daarvoor in februari 1592 woonden hier Jan Cocx en vrouw Lenartgen. Eerste huwelijk, of waren dit de ouders van Jan sr.? Jan en Lenartgen verwierven het huis in oktober 1576. Zij zijn dus een generatie ouder. (HGR inv.nr. 311-f.298, 312-f.1 en f.7, 313-f.87 en 314-f.44.).

Dat het steeds om hetzelfde huis handelde, blijkt aan de buren links en rechts, die telkens vernoemd werden. Het huis was in 1592 belast met een erflast van 2 gulden aan het Munster. In 1623 was sprake van een daalder. Let wel: de daalder was toen twee gulden waard! (HGR inv.nr. 312-f.1 en 314-f.44.)

Metgen Nijssen was een dochter van Johan Nijssen van Herkenbosch, wonende te Roer. Hij had een huis in de Hamstraat tegenover de put en naast de kruisheren. Hij was bloedverwant aan pastoor Walrami te Maasniel. In maart 1622 verkochten zijn kinderen het huis. Dat waren de zoons Jan en Jacob, Metgen, de weduwe van Herman Simons, met haar zes kinderen, en de weduwe van Werner Nijssen van Roer. Dat alleen de drie oudste kinderen van Metgen en Herman in het doopregister staan vermeld, heeft alles te maken met hun verblijf te Roer. (HGR inv.nr. 314-f.4 en 175.)

In 1617 vestigde het stel zich in de stad, waar zij een huis kochten op de Swalmerstraat, schuin tegenover de St. Jansstraat, voorheen De Catt genoemd en bewoond door Jan en Yffken in die Katt, de toekomstige schoonouders van Jan Cocx, de brouwer. (HGR inv.nr. 311-f.319 en 313-f.255.)

Het huis werd dus al enige tijd bewoond door het gezin Cocx-Graess. Daarvoor hadden zij sinds hun huwelijk op de Swalmerstraat gewoond. Een kwart eeuw later kochten Johan en zijn vrouw ook het huis ernaast in de Brugstraat. Het was ook in die tijd, voor het eerst in 1659, dat dit buurhuis onder het teken van De Sterre vermeld stond. Niet te verwarren met het huis De Ster, achter de Leuff op de hoek van de Koolstraat, dat die naam al van oudsher droeg. (HGR inv.nr. 317-f.71.)

Jan Cocx koopt ook het huis De Sterre ernaast.

Johan Cocx bezat in die tijd aldus twee huizen naast elkaar in de Brugstraat: het huis waar hierboven in 1593 sprake was, naderhand De Sterre genoemd (nr.12), en het huis op de voormalige timmerplaats Naderhand het groot huis genoemd. (Het huidige pand nr.10 moet toen dubbel zo groot geweest zijn!) Ondanks dat Johan Cocx beide panden in eigendom had, bleven beide huizen afzonderlijk naast elkaar fungeren, ook na zijn overlijden.

Het was ook Johan Cocx, de brouwer, die de belening, door Beel Maessen in 1597 afgesloten, te weten 700 gulden plus rente, in oktober 1636 heeft afgelost. Voor en na waren Jan Cox en Adriana bezig met de aankoop van percelen land buiten de stadsmuren. Verder hadden zij het aandeel van Adriana in de zogenaamde Catten-boomgaard over de Maas.

Het voormalige huis
Die Catt op de Swalmerstraat.

Jan Cocx (1600-ca.1680), zoon van Jan Cox in de Steeg en Gertrudis, trouwde in eerste huwelijk kort na 1620 met Metgen Nijsen, de weduwe Simons op de Swalmerstraat, moeder van zes kinderen. Uit dit voor haar tweede huwelijk werden een meisje en een jongen geboren. Beiden zijn op jonge leeftijd gestorven. Mogelijk is de moeder in het kraambed van de jongste eind 1624 gestorven. Niet lang daarna immers hertrouwde Johan Cox met Adriana Graes, alias Catte, jongedochter van Johan Graess en Eva Grommers. Haar familie stond vooral bekend als eigenaars van herberg en brouwerij De Kat (schuin) tegenover de St. Jansstraat. In 1617 woonde hier nog de weduwe Iffken In die Catte. Daar was ook Katten-boomgaard in de Roermondse Weerd naar vernoemd.

Het echtpaar Cocx-Graes kreeg tussen 1626 en 1653 tien kinderen. In 1632 werd Jan Cocx nog genoemd als eigenaar/bewoner van het huis in de Swalmerstraat. Voorheen stond dit huis (De Kat) op naam van Herman Simons zlgr.

In 1677 werden lijsten opgesteld van opeenvolgende huizen in de stad. De lijst van het eerste kwartier, te beginnen bij de Kraanpoort, is bewaard gebleven. Halverwege de Brugstraat wordt het huis van brouwer Jan Cox beschreven. De kinderen waren ondertussen het huis uit. Hij woonde in het zogenaamde "groot huis" (nr.10) met zijn vrouw en een bedaegde (oudere) dochter en inwonende meid. Beneden was het pand ingedeeld in een groot voorhuis met daarachter een grote keuken, verder een kamer met schouw en een dito achterkamer. Boven waren drie kamers waarvan twee met schouw. Daarboven drie doorgaande zolders. Verder werden genoemd het brouwhuis en een stal die plaats bood aan 6 koeien. Het andere huis was verhuurd aan de weduwe Peter Coolen, winkelierster. (GAR, Oud-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

Of Jan Cox zelf nog het bier brouwde is maar de vraag. Hij was al oud van jaren. Zijn oudste zoon Jan Cox, in huwelijk met Catharina Tobben, toch ook al tegen de vijftig was eveneens als brouwer werkzaam. Het gezin van Jan Cox de jonge woonde in de Koolstraat. Maar hij had geen eigen brouwhuis. Mogelijk dus, dat hij bij zijn vader in dienst was.

Jan Cox (schrijfwijze anno 1675) en Adriana Graes hadden tijdens hun huwelijk meerdere akkers buiten de stadsmuren aangekocht. Achter bisschops-hof hadden zij een timmer- of schuur-plaats, die zij kort na de tweede stadsbrand aan het bisdom verkochten tot uitbreiding van de hof. Brouwermeester Cox stierf op de hoge leeftijd van 80 jaar. Zoon Hendrick had het werk in de brouwerij al eerder van hem overgenomen.


vetgedrukt de opvolgende eigenaars (Brugstraat 10-12) binnen de familie Cox

1681: deling van de erfenis onder de kinderen.

Bij de erfdeling in maart 1681 waren nog meerdere rentebrieven, tesamen tegen een geldwaarde van ruin 3000 gulden: o.a. een zegelbrief uit 1653 van 200 pattacons ten laste van het kerspel Swalmen, een lening van 100 pattacons, uitgeschreven in 1661 op het dorp Posterholt, en twee rentebrieven van respectievelijk 100 en 200 pattacons op naam van het dorp Sint-Odilienberg.

Dan waren er nog de stukken land, die het echtpaar Cox-Graes in de loop der tijd had gekocht, her en der buiten de stadsmuren, maar ook buiten de gemeente. Tevens had Johan Cox nog een huis op de Schuitenberg, dat door het echtpaar in november 1675 voor 450 gulden werd verkocht aan het echtpaar Buskens-van Borren. (HGR inv.nr. 318-f.98.)

bierbrouwer Hendrick Cocx in de Brugstraat

Hendrick Cox was in oktober 1667 getrouwd met Margriet van der Heijden, mede-erfgename van de kleine Spick te Asenray. Zijn vader stierf op hoge leeftijd van 80 jaar. Hendrick had het werk in de brouwerij al kort daarvoor van hem overgenomen.

Erfdelingen onder de kinderen werden zelden vermeld in de gightboeken. In dit geval krijgen we dan ook slechts een fragment te zien van de totale nalatenschap. Het huis De Sterre ging over op dochter Gertrudis Cox, in huwelijk met Hendrick van Vlodrop, brouwer in De Marienborgh in de Neerstraat. Het zogenaamd Groot Huis (nr. 10) was vererfd op dochter Eva Cox, weduwe van landschrijver François Lin.

Dit huis was aanvankelijk verhuurd aan haar broer Hendrick Cox, in oktober 1667 getrouwd met Margriet van der Heijden, mede-erfgename van de kleine Spick te Asenray. Voorheen had Hendrick de brouwerij in de Brugstraat overgenomen. Dat blijkt o.a. uit twee processen voor het Hoofdgerecht. In 1685 spande Herman Louys, maasschipper, proces tegen hem aan. Ondanks meerdere aanmaningen voor openstaande leveringen van steenkool, bleef de brouwer in gebreke. De maasschipper had nauwkeurig bijgehouden het aantal "gangen groot coolen" ad 3 schillingen per gang. Dat kwam uiteindelijk te staan op 69 gulden over drie jaar. (HGR inv.nr.176-1727, anno 1685.)

Dat was nog niets vergeleken met hetgene Hendrick nog te vorderen had van Jacob Vissers over de jaren 1677-1682, wegens geleverd bier. Bij elkaar 117 ahmen bier. Hoewel tussentijds enkele keren aanbetalingen waren gedaan in geld en gerst, bleef Vissers bij slot van rekening nog 234 rijksdaalders schuldig, bovenop een andere schuld van 90 rijksdaalders. (HGR inv.nr.170-103, anno 1682.)

april 1671: erfbuiting tussen broer en zus; zoon Hendrick verwerft het groot huis.

De weduwe Lin was met Hendrick overeengekomen om een erfbuiting aan te gaan, een ruil van goederen. In april 1681 vond de overdracht plaats. Het huis was bij de erfdeling getaxeerd op 1800 pattacons, ofwel 5.580 gulden. Hiertegen zette Hendrick zijn erfdeel in, te weten voornoemde rentebrieven, samen ter waarde van 3.010 gulden. Van het ontbrekende bedrag werd alvast een aanbetaling van 329 pattacons gedaan. De rest bleef als lening op het huis staan en wel met 400 pattacons bij de erven Breugel.

Toen de geldschieters vernamen dat het huis tevens was belast met 500 pattacons bij de weduwe Lin, en dat het echtpaar Cox-van der Heijden het bijpand, een bos op de Spick, ondertussen had verkocht, werd besloten om snel op te treden. Claes van der Heijden zou de halve schuld van 200 pattacons op zich nemen en het ander deel kwam van het verkochte bijpand. In september 1688 werd de lening aan de erven Breugel afgelost. (RHCL Maastricht: 14.D048A archief jesuieten i.n. 3046-157.)

Het was namelijk op last van de weduwe van schout Fabritius dat het huis verkocht zou worden, om gemaakte schulden af te lossen. Eva Cox, de weduwe Lin, had haar huis aan de Kraanpoort eveneens met leningen belast. Tot onderpand stelde zij een rentebrief van 500 rijksdaalders, staande op het huis van haar broer in de Brugstraat.

Uiteindelijk kiest het echtpaar Cox-van der Heijden eieren voor hun geld. In juli 1688 verkopen Hendrick en Margriet het huis voor 1100 rijksdaalders aan Jan Cox en Lysbeth Segers van Loon. De kinderen van de verkopers krijgen elk een rijksdaalder als verteergeld. Mogelijk dat de last van 500 rijksdaalders op de koompsom werd verminderd. Het huis links (nr.12) stond toen op naam van Hendrick van Vlodrop en Gertrui Cox. (HGR inv.nr. 320-f.31.)

Veel bleef er niet over van de koopsom. Boven de voornoemde lening van de weduwe Lin zelf, waren verkopers nog een kapitaal van 400 rijksdaalders schuldig aan de erfgenamen van raadsheer Breugel. De kinderen Cox hielden er elk wel een souverein en een rijksdaalder speelgeld aan over.


Dit pand werd bij de erfdeling in 1681 "het groot huis" genoemd. Daatoe hoorde nog de helft van pand 8 ter rechter zijde.
Dat blijkt ook uit de lijst van ramen en deuren uit 1801. Het huis, hier beschreven, werd voor meer dan het dubbele aangeslagen dan de (toen nog) twee huisjes rechts. Alle drie zouden daarna als magazijn gebruikt worden.

... van brouwhuis tot magazijn

Rond 1800 werd het huis van de erven Cox bewoond door Johan Josef Seipkens (1782-1860) als huurder en zoon van het echtpaar Seipgens-Painsmay. Hij was koopman van beroep en in oktober 1808 te Stevensweert getrouwd met Gertrui E. Mouwens (1786-1810), dochter van Corst Mouwens en Marianne Crijns. Hij hertrouwde in 1812 met Maria Cecilia Schlosser.

Middels erfenis was het huis overgegaan op Anna Maria Cox (1755-1835), in november 1777 te Wessem getrouwd met advocaat Gerard C. van der Renne. In december 1810 verkochten zij het pand aan Johan Mathias Seipgens en Maria Agnes Janssens. De koopsom bedroeg 1625 francs. Het huis links stond op naam van hun schoonzus, Margriet Painsmay, de weduwe Seipgens. Het huis rechts hadden kopers al in bezit.* (GAR, archief not. Dirix 10.81-307.)

De lage verkoopprijs had waarschijnlijk te maken met de leegstand van het huis. De nieuwe eigenaar zou het pand gebruiken als magazijn. Eenzelfde lot was beschoren aan de huidige panden 6 en 8. In de omslag van deuren en ramen in 1812 werden deze panden niet meegerekend, als zijnde niet meer in gebruik als woning. (GAR, archief Kanton- en Gemeentebestuur I-5 inv.nr. 3625.)

De broers Joseph en Mathias Seipgens waren afkomstig uit Waldniel. Joannes Mathias (ca.1770-1817) trouwde in augustus 1794 te Roermond met Maria Agnes Janssens. Zij zouden gaan wonen in de Brugstraat (nr.4). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend, zoon Johan Henricus J.A.H. Seipgens en dochter Margaretha J.A. Seipgens.

Drie tot vier panden naast elkaar waren hier tot een geheel samengevoegd, bestaande uit huis, pakhuis, werkruimte binnenplaats en een smalle doorgang naar de gats. Brouwermeester Johan Henricus Seipgens verkocht in juni 1835 het linker gedeelte, waarvan het huidige pand nr. 10 deel uitmaakte. Voor 9000 ging dit deel over op het echtpaar Jan Lodewijk van den Eijnden en Laurence Lambermont. In september 1838 volgde het resterende deel, eveneens afkomstig van zijn ouders, voor 4000 franken, te betalen in vier termijnen telkens op 1 oktober ten huize en in handen van Seipgens. Hij was in november 1832 te Mook getrouwd met Maria Theresia van den Broek.

De verkoop uit 1835 werd omschreven als een woning met plaatsje en er achterliggend pakhuis, samen deel uitmakend van een groter geheel. Tussen de twee erven zou op wederzijds kosten een muur opgericht worden vanaf de zaal. Het geheel grensde enerzijds aan het erf van dhr. Pangels (nr.2) en aan de andere kant het resterende deel van de verkoper. De koopprijs bedroeg 9000 franken. Het heeft er alle schijn van dat ook huisnr. 4 hier onderdeel van uitmaakte.

De verkoop uit 1838 betrof resterende deel (vermodelijk nrs. 8 en 10) bestaande uit woning met opvaart en twee kamers gelijkvloers, ter rechter zijde, 2 zolders en achterplaats met pakhuis, in de Brugstraat, naast het erf van de koper en t.a.z. de weduwe Janssens (nr.12), achter tegen een doorgang op de brouwerij van dhr. Frencken en op het werkhuis van koperslager Perey, beiden in de Marktstraat. Het huis was belast met een erfdienstbaarheid van waterlozing, middels een goot, vanuit het huis van de weduwe, verder met uitloop via de doorgang in het getske en met een waterlozing middels een riool vanaf de achterplaatsen van de woningen van Lousberg en Perey, uitlopend op de achterplaats van het afgestane goed. (De aanpalende panden en erven van Lousberg (18), Perey (12) en Frencken (8) waren gelegen onder aan de Markt, nu: Marktstraat.) (GAR: not. H.A.Milliard inv.nr.12.156-nr.161 en 12.197-nr.294.)

De hierboven beschreven panden en binnenplaatsen waren voor beide partijen aanschouwbaar en een vast gegeven. Voor de onderzoeker na ruim anderhalve eeuw een vage verhandeling. Na de tweede aankoop was de toestand dus weer gelijk aan hoe het voor 1835 geweest moet zijn. Naderhand vond opnieuw verdeling plaats onder meerdere eigenaren. (wordt vervolgd)

In een notaris-akte uit 1834 werd dit gedeelte van het pand omschreven als "de remise van het groot huis". Met het groot huis werd bedoeld perceel D.154, nu de nrs. 6, 8 en 10. (GAR, archief not. Milliard 7.715, akte 33.)

Herbergier en koopman Jean Louis van den Eijnden was afkomstig van Maaseik. Zijn vrouw was weliswaar geboortig van Seraing (B), maar haar moeder Maria A.C. Janssens was in 1759 te Roermond geboren als dochter van Henri Janssen en Anna Eysingen, verderop in de Brugstraat! Haar ouders, het echtpaar Lambermont-Janssen, waren terug naar Roermond verhuisd. Brouwer Hendrik Seipgens was via zijn moeder een volle neef van Maria Lambermont.

Ook de huizenlijst uit 1801, genoemd portes et fenêtres, geeft duidelijk aan de grootte van het onderhavige pand. Het huis rechts, in de lijst nr.112, werd aangeslagen voor 3 d. en r., terwijl nr.113, op naam van de erfgenamen Cox voor liefst 15 d. en r. (NB. Hetzelfde gold voor de huidige nrs. 4 en 6. Op de tekening boven is het poorthuis duidelijk groter. Volgens voornoemde lijst juist andersom, nl. resp. voor 7 en voor 3 d. en r.) Gezien de genoemde bewoners, locataire, en de eigenaars, proprietaire, klopt de volgorde in de lijst. (GAR, I-5 archief Kanton- en Gemeentebestuur inv.nr. 3621,)

* Vriendelijke informatie van Jos Cox, Maasniel.

1779: nr. 127 sr. J.J. Cox (leeg); 1801: huisnr. 113 erfg. Cox, renteniers (bewoner J.J. Sipkens marchand ); 1812: huisnr. 115 wed. Siepgens magazijn; 1821: D.181 wed. J.Siepgens; 1843: deel van D.154 Jan Louis van den Eijnde.