OSSENKOP


Laatst gewijzigd: 21-09-2022 © Jan Ruiten

HET HUIS MET
DE OSSENKOP

Brugstraat 14

Het huis Den Ossencop* lag vlak om de hoek. Of er toen ook zo'n stevige kop aan de gevel hing? Van sommige panden is bekend dat de beeltenis op de een of andere manier daadwerkelijk aan de gevel hing, via een gevelsteen of een uithangbord. Zonder zo'n herkenbare afbeelding had een aparte naam ook weinig zin. Wie het zich kon veroorloven, had de zin om te pronken met het uiterlijk van zijn huis. Dat was hier duidelijk het geval. Tegenwoordig moet het allemaal strakker en zakelijker.

*Maart 1739: "seecker huys alhier aen de Coolporte gelegen, ter eenre het schildt van de dry mollen ende ter andere sijde het schildt met van den ossencop." (HGR inv.nr. 341-f.146.)

Voor en na verwierven het echtpaar Janssens-Eynigh en hun aanhang begin 19e eeuw liefst zeven panden op hun naam: de even-nrs. 6 t/m 14 en twee huizen aan de overkant.

Rond 1800 woonde hier de adjoint municipal, de loco-burgemeester van de stad. David Daenen was tevens ambtenaar van de Burgerlijke Stand en overlegde geregeld in vergadering met ambtsgenoten in de omgeving. Hij was geboortig van Maastricht. Het huis was afkomstig van zijn schoonouders, die zelf aan de overkant van de straat woonden.

In de huizenlijst van 1779 stond het huis nog op naam van de weduwe Specken, Anna E. Galliot, en het huis ernaast (nu nr. 16) op naam van Henri Janssens. Kort daarop, in maart 1783 zijn beiden een erfbuiting aangegaan, een ruiling van onroerend goed. Janssens en zijn vrouw verwierven daarbij het huidige pand nr. 14 en de weduwe het huis ernaast. Omdat haar eigen huis groter was, legde Janssens er nog 250 pattacons op toe. (HGR inv.nr. 341-f.146.)

De panden rechts (6-8-10-12) stonden op naam van zijn zwager, de brouwer Seipgens, die getrouwd was met de zus van vrouw Daenen, en schuin aan de overkant woonde de broer van vrouw Daenen (13). Het ouderlijk huis ging over op de oudste zoon. Liefst zeven huizen naast en tegenover elkaar in dezelfde straat stonden begin 19e eeuw op naam van de twee zussen en twee broers, alle vier kinderen van koolschipper Hendrick Janssens en Anna Maria Eysingh. (Zie schema onderaan pagina.) Hierbij opgeteld het tussenpand (nr. 14), door hun tante Margriet Painsmay, weduwe van Mathis Seipgens, aangekocht, maakt het zevental compleet.

Voorheen was het de brouwersfamilie Loosen die vier of vijf huizen in de Brugstraat te verdelen had. Ook de familie Schoncken met aanverwanten hadden hier in de 18e eeuw meerdere huizen in bezit.


De kraagstenen onder het dak getuigen van een oudere datum dan de voorpui op de begane grond.

foto's Jos Cox Maasniel

... een straat in puin en as

1553: Thijs van Osen
De geschiedenis van het huis is in doorlopende lijn terug te voeren tot midden 16e eeuw, ruim een jaar voor de eerste grote stadsbrand in Roermond. In januari 1553 stond het tochtrecht op naam van Katrijn Seycken, weduwe van Tijss van Oesen. Zij droeg het vruchtgebruik toen over aan haar kinderen, te weten Gaert van den Ertwech, in huwelijk met haar dochter Barbara, en Arndt die Peiss en vrouw Naele van Oesen. Zij verkochten het huis meteen door aan hun (schoon)broer Stoffer van Oesen en vrouw Hille. Het huis werd toen gesitueerd in de Brugstraat tussen enerzijds Reiner Vostermans en aan de andere kant Merten Schomeckers. (HGR inv.nr. 311-f.42.)
1553: Dirck Dorpmans
Enkele maanden later in juni 1553 verkochten Stoffer en Naele het vierde deel van hun huis door aan Dederich Dorpmans en vrouw Liesbeth. Dorpmans belastte de aankoop met een erfpacht van 2½ gouden gelderse rijders. Af te lossen met 50 gelijke rijders. (De rijder was toen 23 stuivers waard, tegen 20 stuivers voor een gulden.) (HGR inv.nr. 311-f.45.)
1560: Nijs van Dilsen

Bij de stadsbrand in 1554 gingen alle huizen in de Brugstraat verloren. Jaren later waren er nog lege plekken in de straat. Op Sint Remeis, 1 oktober 1560 werd de halve bouwplaats met de aldaar begonnen timmer verkocht aan Nijss van Dilsen, zoon van Korst, en zijn vrouw Nese. Zij namen een lening van 200 gulden op het nieuw te bouwen huis. (HGR inv.nr. 311-f.153.)


j tymmerplaitz mit die helfft van etzlicher [huidige] tym-
mer dair op staende ende suis iuriby
[zijn gerechtigheden] gelegen in de Brugstraete
[de j -i met streep erdoor- staat voor half]

Twee decennia later, in juni 1575, was sprake van een erfcijns van 5 hornse guldens (ad 12 stuivers) die Stoffer te vorderen had uit het huis van zijn buurman. Daarmee stond Stoffer van Osen garant voor zijn aandeel in een huis te Hecx (B.), aangekocht door pastoor Ververs. (HGR 311-f.283.)

Naderhand blijkt Nijss van Dilsen te zijn hertrouwd met Immel. In december 1596 worden zij genoemd, samen met hun vier kinderen Johan, Willem, Hendrick en Claerke. Nijs en Immel verkopen dan het huis in de Brugstraat door aan Merten Hacken en Else Koich, ook namens de drie kinderen uit het eerste huwelijk van Merten. Verkopers woonden toen met de kinderen in Dordrecht, blijkens de getekende volmacht uit februari 1591.

Het echtpaar Hacken bezit dan al het huis aan het begin van de straat op de hoek van de Marktstraat. Binnen de termijn van zes weken tekent Matthijs Vinckenbosch, als naast verwant aan verkopers, het beschud aan. Dat betekent, dat Hacken het huis moet afstaan. De nieuwe eigenaar verwierf het huis tegen dezelfde voorwaarden als vernoemd in de oorspronkelijke koopakte. (HGR inv.nr. 312-f.55 en f.57.)

In september 1586 zou Immel voornoemde lening van 200 gulden aflossen, maar de rechthebbenden waren "niet inlandig". Johan Hacken stelde zich borg voor het geld, dat bestemd was voor Lysken Hacken. Enkele jaren later, in september 1589 liet Lysken weten dat het geld was afgelost en dat haar kinderen elk hun deel hadden gekregen. (HGR inv.nr. 311-f.153.)

De nieuwe eigenaar komt in de akten meestal voor als Mathijs Schrijvers van Wessem, zaakwaarnemer. Toch blijkt deze overdracht niet door te gaan. Na een minnelijke schikking droeg hij het huis weer over aan zijn zwager Nijss van Dilsen en vrouw. Daarbij beloofde Goetse Rijcken, dat hij Schrijvers schadeloos zou stellen. Nijss moet kort voordien gestorven zijn. Vijf jaar later blijkt het huis nog op naam van de kinderen Dilsen te staan. Een akte anno 1607 geeft aan, dat diezelfde bemiddelaar Goetse Rijcken was getrouwd met Ummele, de weduwe Nijss. (HGR inv.nr. 312-f.60 en f.75 en f.143.)

1607: Dirck Royen erfg.

Het huis was na meerdere overdrachten dan toch in de familie gebleven. In september 1607 wordt het huis voor 2260 gulden verkocht aan de kinderen van wijlen Dirck Royen uit diens huwelijk met Jenne van Dilsen. Hun moeder zou haar leven lang het weduwenrecht op het huis genieten. Verkopers zijn haar broers Willem en Hendrick met hun aanhang, de kinderen van wijlen Johan en het kind van wijlen Clara van Dilsen. Willem van Dilsen woonde in die tijd met zijn vrouw Else in Dordrecht. (HGR inv.nr.312 f.217.)

Jenneke, ondertussen hertrouwd met Albert Vostermans, draagt haar tochtrecht als weduwe over op haar kinderen Jenneke, Derick en Nijss Roijen. Gelijk met haar rechten op zekere tuin met de heggen en staketsels op de Eempsel. Huis en tuin worden vervolgens door haar kinderen belast met 1600 gulden tegen de penning 16 (is 6¼ %) bij de freulin Anna gravin van den Bergh te Stevensweert. (HGR inv.nr. 313-f.142.)

1625: Gerardt Haesen

In februari 1625 verkopen Dierick Roijen en Lennart Soetermans de blote eigendom van het huis in de Brugstraat aan Albert Vosterman en Jenneke van Dilsen. Het echtpaar verkoopt vervolgens het huis aan Gerardt Haesen en vrouw Gerbrecht Ewalts. Middels erfwisseling draagt het echtpaar Haesen zijn huis over de brug over aan de verkopers Derick en Lennart en daar bovenop nog 100 gulden. Dirck en Lenart nemen tevens een lening van 1200 gulden op bij Haesen met hun huis in de voorstad als onderpand. Het geld werd gebruikt om de lening bij de gravin af te lossen. (HGR inv.nr 314-f.103.)

Het volgende proces speelde zich af toen het gezin Haesen nog over de brug woonde. Aan Otto van Hinsberg was het werk gegund op de ticheloven van de stad. Deze had bij Haesen aangeklopt voor brood, kaas, boter en andere etenswaren, voor hem zelf en zijn arbeiders gedurende de tijd dat zij op de steenoven werkten. Wanneer zij op de betaaldag van de burgemeester het geld zouden krijgen, zou afgerekend worden.

De kosten waren al opgelopen tot 80 gulden en Gerardt Haesen had nog geen geld gezien. Daar sprak hij vervolgens Peter Roeijen, de peijburgemeester op aan. Deze liet weten, dat hij zelf ook had geconstateerd, dat er nog geen steen gebakken was, maar hij zou de zaak wel regelen. Naderhand, Haesen had ondertussen nog voor eens voor 115 gulden aan rantsoen geleverd, schakelde de winkelier het gerecht in. Alles goed en wel, maar de burgemeester had een andere uitleg. Hij had als goed nabuur beloofd te helpen waar hij kon, maar hij ontkende dat hij voor de gemaakte kosten garant zou staan. De afspraak was immers niet met hem maar met de tegelbakker gemaakt. (HGR invnr. 121-513.)

Om de hoek (schuin) tegenover de Koolpoort woonde Seger van Hingen en vrouw Marie. In februari 1630 verkochten zij een stal of achterhuis met een deel van de plaats aan Gerard Haesen voor 400 gulden. Enkele weken later beleende Hingen zijn huis bij genoemde achterbuurman met nog eens 425 gulden.

Nog in april 1640 werd Gerardt Haesen zijdelings genoemd als eigenaar van het huis. Kinderen uit hun huwelijk zijn niet bekend. Toch wel een hele poos daarna in maart 1657 was hier zijdelings sprake van de weduwe van Gerardt van Hingen, toen de hoefstad van de buren verkocht werd. Uit meerdere stukken blijkt, dat zowel Haesen als ook laatstgenoemde oorspronkelijk van over de brug kwamen, waar hun ouderlijk huis stond. (HGR inv.nr.314-f.172 en 317-f.10.)

 

1661: Claes Ramakers

... een huis met schulden beladen

Waarschijnlijk had de vrouw nog veel schulden openstaan, o.a. vanwege de aankoop van het huis. Mede op last van Gerardt Haesen te Roermond en zijn naamgenoot te Utrecht, te weten vader en zoon, vond in augustus 1661 de gedwongen verkoop plaats. Dat gebeurde door de schout als executeur, ook namens de overige schuldeisers zoals Hendrick Smits, Mathijs Becx en de weduwe Kindt. De openbare verkoop bij opbod met de kaars vond plaats in herberg Het Crenske achter de Muur. Na drie zittingsdagen mocht Claes Ramaeckers als laatste hoger voor 2435 gulden* zich de nieuwe eigenaar van het pand noemen. (*Afgaande van het aantal hoogsels na de eerste inzet van 1900 gulden.) (HGR inv.nr. 317-f.71.)

Claes was getrouwd met Mettel Scherers. Het echtpaar had al eerder, in februari 1650 een huis in de Brugstraat gekocht. Toen verwierven zij voor 2400 gulden de woning van het echtpaar Vorstermans richting Brugpoort. Tussen de twee huizen in woonde nog het gezin van Jan Claessen.

Volgens de huizenlijst uit 1677 blijkt, dat hij toen reeds overleden was. Als hoofdbewoner werd genoemd de weduwe Ramaeckers, winkelierster, met twee nichten, een meid en een klein kind. Het voorhuis was ingedeeld in drie kamers en een winkel. Daarachter lag de keuken en de bijkeuken, en nog een kamer met schouw. Halverwege de verdieping bevond zich een hangkamer en vervolgens nog een grote slaapkamer met schouw; het geheel overzolderd. Achter het huis stond nog een paardenstal, groot genoeg voor twee paarden. (OAR inv.nr.965.)

Het huis blijft nog wel een tijd in de familie en wordt vererfd op peiburgemeester Ramaeckers (1741). Aanvankelijk werd hier als eigenaar genoemd Seger Ramaeckers. Hij was (1677) getrouwd met Anna E. Offermans. De enige Seger die hiervoor in aanmerking kwam was de zoon van Jan Ramaeckers en Maria Peuss aan de overkant van de straat. Zij komen eveneens als doopgetuigen voor. Uit het huwelijk van Claes en Mechteld zijn geen kinderen bekend.

In mei 1705 stond procureur Ramaeckers borg met zijn bezittingen in een zaak tegen drost Van der Heijden. Dat was zijn aandeel in de twee huizen in de Brugstraat. Het ene huis voor 2/6 deel en het hier beschreven huis naast buurman Vlodrop voor 1/7 deel. Er waren dus nog mede-erfgenamen van voornoemd echtpaar. (HGR inv.nr. 322-f.78.)

In oktober 1741 wordt als eigenaar genoemd peiburgemr. Wilhelm Ramaeckers. Mogelijk de jongste zoon van de procureur en zijn vrouw. Eerder dat jaar stond het huis gedeeld op naam van enerzijds Gerard Vostermans en vrouw en hun (schoon)broer de kruisheer Johan Daemen en voor de andere helft op peiburgemeester J.M. Ramaeckers. Het schijnt dat brouwermeester Peter van Loosen na openbare verkoop als laatste hoger de nieuwe eigenaar was. (HGR inv.nr. 330-f.183.)

Een akte, opgemaakt in juli 1759 spreekt dit tegen. Dan staat het huis op naam van de erfgenamen Eloy. Dat waren de kinderen van Jan Eloy en Marij van Loosen. (HGR inv.nr.336-f.42.)

1773 Anna Galiiot, weduwe Specken

... een huis voor levensonderhoud

In februari 1773 beweerde eveneens Peter van Loosen dat Michiel Eloy (1692-1781) zijn huis aan hem had overgedragen. In werkelijkheid echter blijkt al gauw, dat Michiel wegens zijn blindheid het huis had vermaakt aan Anna Galliot, de weduwe Specken, in ruil voor levensonderhoud. Joes Langer kon de koopakte tonen, gedateerd op 31 januari en ondertekend door dhr. R. Backers namens de verkoper.

De vrouw zou hem tot zijn sterfdag in kost en drank houden, gelijk een kostganger, en verder met vuur en licht, wassen en plassen, en in geval van ziekte de kosten van de arts, chirurgijn en apotheek, zwartzuster (een augustijner ziekenzuster) enz. dragen. Mocht het zijn dat beiden elkaar niet meer zouden verdragen en hij aldus elders intrekken, dan zal zij in plaats van kost en drank hem jaarlijks 40 pattacons uitkeren tot zijn overlijden. (HGR inv.nr. 340-f.30.)

1783: koolschipper Hendrick Janssen

Anna Galliot was weduwe van Jan Joseph Specken. Het echtpaar kreeg tien kinderen, waarvan er meerdere jong stierven. Na het overlijden van haar medebewoner was het huis voor haar alleen te groot. In maart 1783 vond een erfbuiting plaats, een ruiling van onroerend goed, zoals bij de inleiding beschreven. De weduwe droeg haar huis over aan buurman Hendrick Janssen en Margaretha Eijsingen. Zij kreeg in ruil het huis van Janssen plus een bedrag van 250 pattacons. De kosten van overdracht werden gelijk verdeeld. (HGR inv.nr. 341-f.146.)

Koolschipper Hendrick Janssen was geboortig van Urmond. Hij was in 1747 getrouwd met Maria E. Eijsingen, elders ook Margaretha genoemd. Zelf had het echtpaar twee huizen in de straat in eigendom. Na de erfwisseling waren dat de nummers 14 en nummer 17 aan de overkant. Onder de kinderen was dat al snel uitgebreid tot liefst zeven panden! Enkele huizen waren in gebruik als bedrijfsruimte voor de brouwerij van kleinzoon Seipgens.

Eind 18e eeuw stond het huis op naam van David Daenen. Hij was gehuwd met Maria E. Janssen. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, drie jongens en twee meisjes. Het huis ging over op hun dochter Barbara in huwelijk met Derick Coenegracht. Het enig kind uit dit huwelijk stierf kort na de geboorte.

morning . . . . . . . . . . . . . . . . . noon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . evening . . . . . .. .. . . . . . . . . . night

Niet de vier jaargetijden worden hier afgebeeld, maar de vier dagdelen. Ook gezien de opkomende en ondergaande zon en de maansikkel

.

goudsmid Benedict

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gedwongen verkoop

... 19e eeuw: de ossenkop

Maria Barbara Daenen verkocht uiteindelijk het huidige pand Brugstraat 14 in november 1827 aan de goudsmid Johan Nicolas Benedict (1787-1867). De nieuwe eigenaar was afkomstig uit Sittard, maar woonde al enige tijd in de bisschopsstad. Naderhand blijkt, dat Benedict ook het pand ernaast (nu nr. 12) had gekocht en verhuurd aan slager Beekmans. In juni 1860 ging hij over tot verkoop, danwel verhuur van dat pand. De goudsmid Benedict was eind maart 1818 getrouwd met de Roermondse jongedochter Maria Helena Jambroers (1797-1866). Haar ouders Johan J. Jambroers en Maria B. Specken waren toen reeds overleden. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen bekend, de zoons Johan en Herman en dochter Johanna. Geen van hen zal het pand uiteindelijk overnemen.

Toch heeft het nog wel enige tijd geduurd voordat het gezin Benedict zelf zijn intrek nam in het huis waar hier sprake van is. Dat volgt uit de bevolkingslijsten van die tijd. Het gezin woonde aanvankelijk nog "aan de Markt" en daarna aangeduid als Marktstraat. Het zal kort na 1850 geweest zijn wanneer het gezin naar de Brugstraat verhuisde. Tot die tijd woonde hier zekere Jules Hypolite Lorient en vrouw. Hij was "vergulder" van beroep. Hoofdzakelijk schilderijramen en kerkornamenten. In 1866 verhuisde hij naar de overkant van de straat en nam intrek in het pand De Gouden Sleutel.

Zaakwaarnemer en makelaar Benedict had meerdere huizen in de aanbieding in diezelfde Brugstraat. Die huizen werden in hun geheel verhuurd, danwel apart in onder- en bovenkwartier. Toch gingen de zaken niet goed. In november bood hij zijn huis te huur of te koop aan. Het pand was geschikt voor handel en bedrijf en voorzien van een pomp, van regenwater en van een "bleek" (grasveld om witte was te bleken). Er bleken evenwel geen geschikte kopers aan de deur te zijn geweest.

In de bevolkingslijsten uit de 19e eeuw, ook wel 10-jaar-lijsten genoemd, blijkt dat in meerdere panden, ook in de Brugstraat zowel twee en soms zelfs drie gezinnen afzonderlijk huis hielden. Zo ook in het pand 137. Onder dit numer werd vermeld het gezin van slager Henricus Beckman en vrouw Johanna Bongarts, terwijl de oorspronkelijke hoofdbewoners de gepensioneerde J.J.N. Benedict en zijn vrouw ingeschreven werden onder nr. 137a. (Zie ook bij de inleiding van de Brugstraat.)

In oktober 1866 bood Benedict opnieuw zijn woonhuis te koop aan. "Een voor alle bedrijf goed gelegen huis met achterbouw en tuin." Daarbij de naastgelegen blauwververij. De openbare verkoop vond plaats in het taphuis van de weduwe Heijnen aan de Kraanpoort en was het resultaat van een uitspraak van de Arrondissements-rechtbank in Roermond, ten laste van J.N. Benedict en zijn kinderen. Jan Nicolas Benedict stierf kort daarna, eind maart 1867, in de leeftijd van 79 jaar.

Midden april 1867 verhuisde J. Straus vanuit de Steegstraat naar Brugstraat, huisnr. 137. Nu Brugstraat 14. Hij was slager in kalfs-, schapen- en rundvlees. (Maas-en Roerbode dd. 17-4-1867.)

Volgens de bevolkingsregisters woonde hier toen al sedert juni 1865 Rosa Wolf, weduwe van wijlen Samuel Straus. Zij was zelf afkomstig van Gladbach. Inwonend waren haar vier kinderen Joseph (*1833), Helena (*1835), Sibilla (*1844) en Willem (*1848). In maart 1866 trok ook schoondochter Esther van Meer hier in. Zij was afkomstig uit Cuyck en getrouwd met de oudste zoon. Ondertussen had Joseph Straus de slagerij van zijn overleden vader overgenomen. Het gezin staat in de boeken aangeduid als Israelisch, in tegenstelling tot de overige bewoners in de straat als zijnde Rooms katholiek. In die tijd (1860) was het huis ernaast (nu nr. 12) eveneens een slagerij.

Waarschijnlijk stamt de ossenkop als opvallend "uithangbord" uit deze periode, zijnde een duidelijk teken dat hier een slagerij was gevestigd. Gelijk met de voorpui van de begane grond. De voorgevel van de verdieping is waarschijnlijk van oudere datum. Ook gezien de kraagstenen, de vier koppen onder het dak.

Het huis ging over op de jongste zoon Willem Straus, die tevens de slagerij overnam. Hij trouwde met Bertha Frank. Hun dochter Elsa bleek al vroeg een begenadigd klavierspeelster te zijn. Behalve haar eerste lessen bij dhr. Henri Thijssen, volgde zij ook een vierjarige studie te Antwerpen. Al op jonge leeftijd gaf zij concerten in Amsterdam. Daar trad zij op met het Hollandsch Strijkkwartet. Voorlopig had zij daar ook haar woning. (Meerdere publicaties in De Nieuwe Koerier uit die jaren)

1779: nr. 129 wed. J.Joseph Specken, kremer; 1801: huisnr. 115 Henri Janssen (bewoner David Daenen, koopman); 1812: huisnr. 117 D.Daenen; 1821: D.178 C.J. Coenegracht; 1843: D.152 J.N. Benedict, goudsmid. Vanaf 1865 Joseph Straus, slagter..