............DE ADELAAR

Laatst gewijzigd: 03-10-2017 © Jan Ruiten

IN DEN GULDEN ADELAER
Brugstraat 23

Het pand Den Gulden Adelaar komt in enkele akten voor in de tweede helft van de 17e eeuw. Het huis heeft als nachtherberg gediend. Dat blijkt uit de getuigen-verklaringen, gemaakt na de rel in de Brugstraat in mei 1671 en naderhand in enkele processen. De herberg stond op naam van de weduwe Lockermans. Een vluchtige blik in het gastenboek wekt al gauw de indruk, dat er vooral gegoede passanten hun inkwartiering hadden genomen.

Nachtherberg Den Gulden Adelaer zal geen derderangs etablissement geweest zijn. Het huis lag in de Brugstraat, maar kwam met de stalling en de opvaart uit achter de stadsmuur, nu Roerkade. Het opstootje op die druilerige zondagmiddag in mei 1671 trok de aandacht van baron De Jonge, die op de eerste verdieping zijn verblijf had. Op veilige afstand van het tumult, riep hij de mensen op straat toe, om vooral kalmte te bewaren. Hij zou de volgende dag wel met tekst en uitleg komen. Tevergeefs...

herbouw na de stadsbrand...
De gang tussen de panden 21 en 23 wordt al genoemd kort na de stadsbrand. Johan van Lom heeft er dan twee huizen naast elkaar. In juli 1555 verkoopt hij de plaats met het muurwerk en de kamer "totten uytersten bandt under der schoresteyn pylre" rechts naast zijn eigen erf, onder voorwaarde dat tussen beide panden een gang van 4 voet naast zijn muur blijft lopen tot aan het privaat. Hij is dan zelf ook nog druk met de nieuwbouw bezig, die door de nieuwe buurman wordt uitgevoerd. Het verdiende loon wordt van de koopsom in mindering gebracht. (HGR inv.nr. 311-f.78; G..vBree regest 2895.)

Twintig jaar later is opnieuw sprake van "den gangk van Johan van Loms huyß".

De nieuwe eigenaars van het pand (rechts naast de gang) waren Gerardt Laewe(?) en vrouw Bele. Op de koopsom van 450 rijksdaalders werd een erfrente in mindering gebracht. Naderhand, in 1637 zou de plaats met het nieuwgebouwde huis door de buurman worden beschud. Een volgende stap was uiteindelijk het samenvoegen van beide huizen.

Tegenwoordig oogt het pand als twee afzonderlijke huizen. Of dat nog een rechtstreeks gevolg is van de toestand rond 1600, is niet duidelijk. Dat het pand als een geheel staat ingetekend op de kadasterkaart begin 19e eeuw, is niet relevant. Dat zien we o.a. ook bij de twee panden, samen Brugstraat 7, die van oudsher wel als afzonderlijke panden beschouwd kunnen worden.

Rond 1600 bestond het huidige pand Brugstraat 23 nog uit twee afzonderlijke huizen. Links het huis van Frans van Lin, gelegen tegen de gang van buurman Van der Smytzen (nr. 21) en rechts het huis van Johan de Laet. Hierin zouden de kinderen van Frans van Lin en Stofferke Pauwels naderhand mede gerechtigd zijn via hun moeder.

 

De familie Lockermans...

In de familie Lockermans kwamen begin 17e eeuw meerdere verbintenissen met Swalmen voor. De eerste van die naam was Dirick Lockermans, rond 1600 nog getrouwd met Beel Pauwels. In 1617 blijkt de vrouw als weduwe te zijn hertrouwd met Willem van Hingen. In mei van dat jaar verkopen zij, ook namens de kinderen Lockermans, een huis schuin tegenover het Munsterkerkhof (aan de Leliestraat) aan Willem Beeck en consorten. Deze was pachter op de Beeckerhof te Swalmen.

Tien jaar later worden de kinderen Lockermans met naam genoemd, de twee broers Stoffer en Gillis en hun minderjarige zus Mettel. De oudste is dan getrouwd met Agnes van Susteren en zijn jongere broer met Itgen van Swamen.

Diercken van Swamen is nog minderjarig wanneer hij in april 1632 een aanvraag doet bij het Hoofdgerecht om zijn ouderlijk erfdeel te mogen belasten. Hij krijgt daarbij assistentie van zijn zwager Gielis Lockermans; naar zijn zeggen ouder dan 25 jaar. De jongeman beleent zijn onverdeelde helft in drie huizen met een kapitaal van 176 rijksdaalders. Het betreft o.a. het sterfhuis van zijn vader Jan van Swamen in de Schoenmakerstraat en een huis aan de Muurkenspoort. (Hoofdgerecht 315-f.56.)

Stoffer Lockermans en zijn vrouw Neeske van Susteren beleenden in mei 1631 hun onlangs gekocht huis in de Brugstraat met 350 gulden. De belening werd pas anderhalf jaar later, in december 1632, in het gichtboek opgenomen. Stoffer blijkt dan gestorven te zijn. Het huis werd toen gesitueerd naast het huis van de kinderen van wijlen Frans van Lin en aan de andere kant op de hoek van de straat aan de Brugpoort! (Hoofdgerecht 315-f.64.)

Het was niet de enige keer, dat het huis als laatste in de rij werd genoemd. Het zou nog enige decennia duren voordat er een nieuw huis op gemeentegrond aan toe werd gevoegd, tegen betaling van een cijns aan de gemeente.

Het huis van buurman Frans van Lin en Stofferke Pauwels was overgegaan op hun zoon Dirck van Lin, in huwelijk met Catharina Spee. Zij verkochten het huis met de schuur, hof en de plaats daarachter in april 1637 aan het echtpaar Meijer. (Het linker deel van Brugstraat 23, naast de gang.)

Kort daarop deed Gielis Lockermans, ondertussen hertrouwd met Dillie Schotten alias van Asselt, van zich horen. Hij was namelijk nauw verwant aan de verkopers en maakte derhalve gebruik van het beschudrecht. Om de zaken goed af te wikkelen vroeg hij om een kopie van de koopakte, zodat hij wist waar hij aan toe was betreffende de koopsom en eventuele bijzonderheden. Als symbolische geste telde hij naar goed gebruik een gouden en zilveren munt neer, om te laten zien dat hij bemiddeld was om het huis te kopen. Uiteindelijk hebben de kopers het beschud aangenomen en het huis geruimd. (Hoofdgerecht 315-f.129.)

Het huis naast de woning van secretaris Bossman ging over op Gielis Lockermans. Gielis en zijn vrouw Dillie namen enkele jaren later, in april 1640, een lening op van 1200 gulden bij Jenneke Grouwels, met het aangekochte huis als onderpand. Tien jaar later liet de vrouw weten, dat de lening was afgelost. (HGR 315-f.174.)

Uit zijn eerste huwelijk met Idtgen van Swalmen, had Gielis een dochter, met name Catharina. Namens zijn dochter verkocht hij hun huis in de Steegstraat, waarvan de halve opbrengst aan Catharina toekwam. Na aftrek van de kosten resteerde voor het meisje nog een bedrag van 232 gulden.

Toch stond het huis toen nog niet helemaal op hun naam. Het laatste vierde deel behoorde toe aan Meth Hansen, de weduwe Jan de Laet te Venlo. Haar zoon Jan, de derde generatie in de familie met die naam, verkocht dit deel in april 1655 voor 250 gulden aan Agnes van Susteren, weduwe van Stoffer Lockermans. (HGR inv.nr. 316-f.236.)


Deze stamboom is deels (vetgedrukte namen) een reconstructie, samengesteld uit getuigenverklaringen anno 1657, betreffende de naaste verwanten van wijlen Marie Glaudi, alias Arnoldi. De vetgedrukte namen komen in dat proces voor, met als hun woordvoerder Gillis Lockerman. Itgen Ceunincx, de weduwe Nunhem, ontkende de nauwe familiebanden. De zogenaamde erfgenamen hadden zich tijdens het leven van haar man zlgr. nauwelijks vertoond.
(proces HGR inv.nr. 140-968)

 

In Den Gulden Adler

Vanaf eind augustus 1676 had de weduwe Lockermans in Den Adeler dertien weken lang een kapitein met drie knechten op bezoek. Een zekere Johan Christoffer Eegens, geboortig van het stift Osnabrugge. Er was afgesproken dat het logement met de maaltijden 3 pattacons per dag zouden bedragen; naderhand 3½ rijksdaalder. Buiten de drank, met name Franse, Spaanse en Rijnse wijn en "stercke waeteren". Waarschijnlijk was het gezelschap via de Maas hier aangekomen, want de eerste dagen dronk de schipper nog meeop kosten van de legerkapitein.

Daarna werden meerdere keren de barbier en de apotheker genoemd, die op rekening van de kapitein een glaasje hadden meegedronken. Kapitein Eegens had namelijk niet voor zijn plezier zolang in de herberg zijn onderkomen. J.C. Eegens (ook: Eegeren) had gediend in het leger van "de jonge prins" (van Oranje) en was bij het beleg van Maastricht ernstig gewond geraakt aan arm en been en moest daardoor het bed houden.

Elke dag had de herbergierster in Den Gulden Adler voor de open wonden wijn met kruiden "gesoden". Het "door vuiligheid" bedorven matras diende tussentijds vernieuwd te worden, evenals enkele lakens, servetten en slopen, die tot verband waren gescheurd. Uiteindelijk regelde Odiel Schotten ook de afhandeling voor de begrafenis, zoals het doodshemd, de kist, kaarsen enz. Ook dat volgt uit het rekenboek van de herbergierster. Tussentijds had zij al een rekening van 222 rijksdaalders aan drank gepresenteerd, waarop 200 pattacons werden afgelost.

De kapitein stierf aan zijn verwondingen eind november. De weduwe had toen nog 100 rijksdaalders te vorderen. De drie knechten hadden elk 40 gulden aan achterstallig loon ontvangen uit de nalatenschap en hadden deswege geen reden om het einde van het proces nog verder af te wachten. Hoewel het Hoofdgerecht instemde met de vordering van de weduwe Lockermans, zou het nog wel enige tijd duren voordat het geld werd uitgekeerd. (Hoofdgerecht 159-1354 en 1365, anno 1676)

 

schuld op schuld...

Er was zwaar weer op komst voor de kinderen, kleinkinderen en aangetrouwden als erfgenamen van wijlen Gielis Lockermans en Dille Schotten, genaamd van Asselt. In januari 1676 had de weduwe Lockermans een lening van 400 rijksdaalders afgesloten tegen een rente van 25. Het geld was afkomstig van Godefroid van Hoengen gnd. Wassenberg. In die tijd werden diens zaken alhier waargenomen door kerkmeester Beltgens. Tot onderpand werd hun huis in de Brugstraat met de opvaart en de stalling achter de stadsmuur ingezet. Naderhand bleven de erfgenamen de renten schuldig tot een totaal van 191 pattacons.

"...hun huijs mit alle ap- ende dependentien in de Brughstraete gelegen mit opvaert ende stallinge achter de stadtsmuijr vuijtschietende, gesitueert tusschen de behuijsinge van wijlen den secr. Bosman ende wijlen Hubert Janssen ter een ende andere zijden..."

Omdat hij geen middelen zag om aan zijn geld te komen, liet rentmeester Beltgens beslag leggen op het huis in de Brugstraat. Den Gouden Adelaer werd bij openbare verkoop met de kaars in augustus 1692 verkocht aan het echtpaar Aemeren-Beuningen voor 765 rijksdaalders. Daarmee kon de lening met achterstallige rente en proceskosten worden afgelost.

De kinderen Lockermans hadden daarna nog acht maanden de tijd om het pand terug te kopen. Zij konden het benodigde geld echter niet zelf opbrengen. Door bemiddeling van goede vrienden en bekenden werd het echtpaar Seger Segers van Loon en Johanna Smits, kooplieden, bereid gevonden het benodigde geld voor te schieten. De nieuwe eigenaars wilden daar aanvankelijk niet op ingaan. Het opnieuw procederen dat daarop volgde, bracht de nodige onkosten met zich mee. Opnieuw sprong Segers van Loon bij. In totaal had hij toen al 1000 pattacons hieraan besteed. Daarmee waren alle oude leningen en de proceskosten betaald, evenals het timmerwerk dat de nieuwe eigenaars al hadden laten uitvoeren. (Hoofdgerecht 321-f.2.)

 

Segers van Loon

In 1700 blijkt het huis dan toch op naam te staan van de geldschieters Seger Segers van Loon (1651-1718) en Johanna Smets. Inderdaad was het huis alsnog in maart 1694 door Theodorus en Catharina Lockermans, mede uit naam van hun zuster Mechteld, voor 1000 gulden verkocht aan genoemde geldschieters. Aanvankelijk werd het huis aan verkopers verhuurd. Daarna is het gezin Segers van Loon zelf in het huis gaan wonen. In maart 1718 stierf Segers in zijn huis nabij de Brugpoort (prope portam portis). (RHCL te Maastricht 16.0674: archief Michiels van kessenich inv.nr. 957.)

Naderhand ging het huis in gemeenschappelijk bezit over op hun kinderen. De oudste zoon, Segerus Segers van Loon (1676-1747), secretaris van de stad Wessem, was aan Minderbroeders gaan wonen. Zijn weduwe Helena Jacobi volgde hem twee jaar later in het graf, nabij het st. Jozef-altaar in de parochiekerk Daar werden de meeste leden van de familie begraven.

De tweede zoon, de raadsverwant Willem Segers (1678-1746) bleef in het ouderlijk huis in de Brugstraat wonen. Hij bleef ongehuwd. Daarna was het huis voor korte tijd door een van zijn erfgenamen bewoond. Waarschijnlijk zijn eveneens ongehuwde neef raadsheer Hendrick Segers van Loon (ca.1705-1749). In die jaren was het woonhuis van Segers al geruime tijd niet langer meer het hoekhuis aan de Brugpoort.

"...het huijs tegenwoordig bewoont door den hr. Segers..."

Met instemming van de weduwe Segers-Jacobi dragen Hendrick sr. en zijn neef raadsheer Hendrick jr. het huis in oktober 1748 over aan het echtpaar Jan Boudewijn (ook: Jean Boudoin) en Johanna Zayers, voor het lieve bedrag van 2000 pattacons. Ruim een jaar later rest nog een bedrag van 950 pattacons te betalen aan de verkopers. Het geld blijft als lening op het huis staan. Hendrick Segers van Loon was in 1731 getrouwd met Maria Catharina van der Renne (1710-1772). Met zijn overlijden in 1763 kwam een einde aan (deze tak van) de familie Segers van Loon. (HGR inv.nr. 332-109v.)

Hun herkomst ligt uiterlijk rond 1600, o.a. met Jacob Segers en Seger Jacobs. Meestal werd de naam Segers aangehouden. Na het midden van de 17e eeuw komt voor en na de toevoeging "van Loon" in de akten voor, en soms ook alleen "van Loon" zonder het patroniem Segers. Als huurvaarders en maasschippers verdienden zij hun geld. Zij waren een tijdlang de geldschieters bij uitstek. De kindersterfte binnen de familie was groot. Naderhand gaan de bezittingen over op aanverwante families.


= kwartierstaat Willem Segers van Loon, bewoner van het pand De Adelaer =

Hendrick Smits en zijn tweede vrouw Alet waren doopgetuige bij respectievelijk het eerste en tweede kind van Peter Smets. Alet was een dochter van Jacob Segers en Fijcken Cremers. Na haar overlijden in 1680 werd Alet begraven bij haar eerste man Ruth van Baixen. Haar volledige naam is dan Alitien Zegers van Loon. De verwantschap met de andere tak, nakomelingen van Seger Jacobs en Catharina Steijnen, blijkt bijvoorbeeld wanneer in 1681 het huis van Alet wordt verkocht. Hendrick Segers tekent als naast verwant aan verkopers beschud aan.

Henrick Segers jr. was tijdens zijn leven raadsheer aan het Hof van Gelder te Roermond. Na zijn overlijden werd hij als zodanig opgevolgd door zijn oom! In twee documenten noemt hij respectievelijk Willem Segers en vervolgens Hendrick Segers "zijn oom".

Hendrick Segers, zoon van Seger Jacobs en Catharina Stijnen, had een broer, met name Jacob Segers in huwelijk met Henrica vn Reij. Uit dit huwelijk ook kinderen. Hun zuster Elisabeth Segers was getrouwd met Geurt Cruijsberg, broer van Bertina.

Het echtpaar Boudewijn dreef een winkel in hun huis. Dat blijkt uit een grote schuldenlast anno 1756 aan maasschipper Lambert Painsmay. Vier jaar na dato resteerde nog een fikse schuld wegens geleverde winkelwaren en geleend geld een bedrag van liefst 3.769 gulden. Ondanks meerdere pogingen, gelukte het de geldschieter niet om Boudewijn te doen betalen. Derhalve zocht hij zijn gelijk bij het Hoofdgerecht. (HGR inv.nr. 227-2784.)

Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) tussen Oostenrijk en Pruisen waren de Hannoverse troepen in Roermond gelegerd. Voor meerdere kooplieden in de stad een gunstige gelegenheid om hierop hun zaken te richten, met name de fouragie voor manschappen en paarden. Daar waren grote kapitalen mee gemoeid. Sommige inwoners sloten een tijdelijk compagnonschap af, om het risico samen te dragen. Wilhelm deVeth en Johan Boudewijn vonden elkaar als handelspartners. Uiteindelijk liep dit mis, beiden werden het oneens over de financiële afwikkeling en de zaak werd voor het Hoofdgerecht uitgevochten.

De procureur Lamberts was door deVeth als boekhouder aangesteld, maar concrete gegevens komen in de stukken niet voor. De zaak speelde nog in 1768, tien jaar na dato. De verslagen maken vooral gewag van de schermutselingen tussen de raadsheren over en weer. Het zogenaamde compagnie-boek komt wel enkele keren ter sprake, maar blijft verder gesloten. De bedienden van deVeth waren ondertussen overleden, dus van die kant was geen getuigenis meer te verwachten.

Seger Winckelmeulen en Dirck van Neer werden als getuigen opgeroepen. Zij zouden in 1758 door Wilhelm deVeth verzocht zijn om zoveel karren te organiseren als mogelijk, om in Weert haver in te slaan voor de Hannoverse troepen. Zij hadden te Buggenum tot wel 20 karren kunnen regelen. Samen met de ingehuurde voerlieden waren zij volgeladen vanuit Weert weer terug in Roermond. Het verwijt van Boudewijn was, dat hij bij dit alles niet betrokken was geweest; noch bij de opdracht door deVeth, noch bij de aflevering aan de Hannoversen en de uitbetaling van het loon. (HGR inv.nr. 227-2772.)

In oktober 1766 is het dan uiteindelijk zover. Waarschijnlijk uit geldnood gedwongen verkocht Jean Boudoin het huis terug aan Maria Catharina van der Renne, weduwe van raadsheer J.H. Zegers van Loon*. Het huis aan de Brugpoort was nog belast met 750 pattacons, met daarop nog 266 pattacons aan achterstallige rente-aflossingen. (*Bij hun huwelijk dd. 24-8-1731: Henricus Segers, scabinus)

Boudoin mocht voorlopig als huurder in het huis blijven wonen tegen 19 pattacons. Vanaf st. Remigius (31 okt.) stond het de weduwe vrij om het huis aan anderen te verhuren.

Het huis De Sonne in de Brugstraat
v/h Den Gulden Adelaer

In de tweede helft van de 18e eeuw wordt enkele keren het huis De Zonne* genoemd, gelegen in de Brugstraat. Waarschijnlijk was dit pand de opvolger van het huis van Lockermans aan de Brugpoort. Het boek met de overdrachten tussen 1702 en 1708 is verloren gegaan. De mutaties uit die jaren zijn dus niet meer te achterhalen en moeten op een andere manier geklaard worden. Hieronder het verhaal dat ons naar De Zon leidt.

 

Anderhalf jaar na dato werd in het gichtboek van het Hoofdgerecht de verkoop van het huis De Sonne ingeschreven. De erfgenamen van de weduwe Segers van Loon lieten weten dat zij in oktober 1773 het huis genaamd De Sonne in de Brugstraat voor 1225 pattacons hadden verkocht. De nieuwe eigenaars waren de koopman Gerardus W. Specken en Maria C. van Wylick. Zij betaalden met twee zegelbrieven van respectievelijk 500 en 200 pattacons en aan geld het resterende bedrag met 210 Hollandse gerande ducaten (ad 20 schillingen), t.w.v. 525 pattacons. Daarmee was de koopsom meteen geheel afgelost. Verkopers waren de kinderen van C.J. van der Renne-van Rijswijck en hun aanhang, die het huis hadden uit erfenis van hun tante. (HGR 340-f.146 e.v.)

De 525 pattacons waren afkomstig van de voorkinderen uit eerste huwelijk van Gerard Specken met Maria Verthuijsen. In oktober 1774 werd een lening van 400 pattacons opgenomen bij de erfgenamen van syndicus Meijer. In de eerste plaats ging het om de erfgoederen van de weduwe Wylick, de schoonmoder van Specken. Mede-gegadigden waren zijn zwagers Johan van Wylick en de vicarius Reiner van Wylick. Specken stelde als bijpand zijn onlangs aangekocht huis. (HGR 340-f.123.)

* Ruim voor en na 1600 werd een huis op de Swalmerstraat tegenover het kartuiserklooster Die Sonne genoemd.

.
= In oktober 1691 werd het huis beschreven met daarachter de stalling en de opvaart, uitkomend achter de stadsmuur. =.
 

1779: nr. 136 Gradus Specken, kremer; 1801: huisnr. 172 wed. Gerardt Specken, koopvrouw, huis met poortweg; 1812: huisnr. 175 wed. Lijsterman; 1821: D.866 W.Herwig; 1843: D.695 Herwigh-Specken, huis en tuin, stal en koetshuis.