dorp St.Odilienberg

Laatst gewijzigd: 06-10-2016 © Jan Ruiten

ZONDVLOED
OVER St. ODILIENBERG
een 17e eeuwse dorpschets

De inwoners van het dorp Sint-Odiliënberg binnen de vier valderen vreesden het ergste. Het zou niet lang meer duren of de Roer zou het dorp overspoelen. Het water was al gekomen tot aan het kerkhof en weldra zou de rivier de berg met de kerk en de huizen in het dorp wegspoelen. Hoe het zover kon komen, wordt verderop beschreven in deze 17e eeuwse dorpschets. Onderstaande schildering is grotendeels gelijk aan een eerdere publicatie in Roerstreek 2003, een uitgave van de Heemkunde Vereniging Roerstreek, dl. 35.

Het gebeurde in 1679, dat plots de noodklok werd geluid om de boeren van 'Berg op te roepen. Ook Simon Corsten van Jongenhof had gehoor gegeven aan de clockenslagh. Samen met andere boeren is hij toen een stel wildschutters gaan opjagen. De stropers werden weliswaar opgepakt, maar de pachter uit Lerop werd daarbij gewond en heeft sindsdien een oog moeten missen. Hij is dienvolgens in behandeling geweest bij een barbier en een chirurgijn. Omdat hij geruime tijd niet heeft kunnen werken, bracht Simon de gemeente daarvoor 96 gulden in rekening. De stropers zijn twee dagen in het huis van Hencke Timmermans vastgezet onder bewaking van enkele schutten. De herbergier woonde onder in het dorp, ter hoogte van het latere raadhuis.

het valderen aan de Veestraat (tweede helft 18e eeuw)

binnen de vier valderen...
In maart 1680 kwam de bode van het Hof van Gelder met zijn assistent vanuit Roermond naar 'Berg om een achterstallige schuld van de gemeente op te halen. Zonder geld hoefde hij niet terug te keren. Maar na 9 dagen was hij nog niets opgeschoten. Toen heeft hij de koeien van de burgemeester, de schatbeurder en van de koster verbeurd en in de herberg ondergebracht.

Twee dagen later wilde hij de beesten ter markt brengen, om te verkopen. En ziedaar: de schuld werd alsnog voldaan. Daarbij bracht de bode nog 27 gulden in rekening voor de tijd dat de twee mannen noodgedwongen hun kwartier in het dorp hebben moeten houden.

Rond 1670 woonden in het dorp binnen de vier valderen zo'n twintig gezinnen. Daarbuiten lagen de pachtboerderijen. Aan de ene kant waren dat het leengoed Overen en de landerijen van Hoosden. Aan de andere kant van het dorp richting Paerlo, waren dat Sapshof en het edelmanshuis Frimersum met de voorhof van de pachter.

Op de ene berg stond een vervallen kerk met daarnaast de pastorie en de school. Op de heuvel ertegenover lag het dorp. Hier kwamen de wegen bijeen op de Kruisstraat. De veestraat liep naar de Berger heide, die zich achter het hagelkruis uitstrekte richting Montfort. Door de heide slingerde de Gulickerweg richting Munnichsbosch. Tegenwoordig loopt deze veldweg vanaf de Tintelenberg bij Lerop in rechte lijn naar het zuiden. Dat is niet de oorspronkelijke route. Zeker tot midden 18e eeuw boog de postweg af richting Ravensboom, liep via het landgoed Hoosden -langs de Postberg- naar de Maxsteeg en doorkruiste een eind verderop de Veestraat.

Op 't Endt bij de splitsing van de Veestraat en de Montforterweg stond een valderen. Tot zover hebben hier tot halverwege de 17e eeuw nog enkele huizen gestaan, maar die waren in de loop van de tijd afgebroken. Bij de hoeve op Saps stonden ook twee van dergelijke valhekken, de ene ter afsluiting van de kerkweg van Paarlo en de andere aan het begin van de Postertweg.

Het vierde valderen heeft onder aan de kerkberg gestaan. In 1687 kreeg de schoolmeester, die daar in de buurt woonde, een vergoeding van 2 pattacons "voor het open- en toedoen van de slagboom".

Aan de markt onder in het dorp lag het pontveer over de Roer. Aan de overkant van de rivier liep het pad via de Melicker Ohe verder naar het Gulickse dorp. Die weg volgde men ook, wanneer men naar de Kapel int Zand ging. In 1700 was er sprake van een slaande ruzie aan het veerhuis. Zeventien jaar later komt de ligging van het veer terloops ter sprake in een getuigenverslag van een straatrumoer.

De ruzie was begonnen aan het huis van Peter Cloudt. Een groepje jongelui werd vandaar "weggedreven tot aen de Roer op 't vehr". De rivier stroomde toen nog dichter langs het dorp, direct achter de huisplaatsen.

De Roer was hier tevens een grensrivier. Sint-Odiliënberg maakte deel uit van het Overkwartier van Gelder, onderdeel van de Spaanse kroon. Melick lag in het land van Gulick, Pruissisch gebied. Bij inkwartieringen van vreemde legertroepen werden dus uitgerekend aan het veer wachtposten opgesteld. Herbergier Timmermans voorzag hen dan van kost en drank. In die dagen kwam er geregeld een bode van elders waarschuwen voor naderende legertroepen. Dan werd de gerichtsbode erop uitgestuurd, om de zaak te verkennen.

Aan de overkant van de Roer lag de Tonedenhof, in die tijd eigendom van jonker Hollonien. De "ritmeester van Melick" was ijverig bezig de rivier aan zijn kant in bedwang te houden. Misschien wel wat te ijverig.

Door het voortdurend batten van de oever langs zijn landerijen, schuurde de Roer steeds meer land aan Gelderse zijde weg. Bomen langs de rivier werden door de sterke stroom ontworteld. De ritmeester was zelfs zover gegaan de watertuin* (lees: waterkering) aan Gelderse zijde, die de inwoners van het dorp hadden aangelegd, af te breken.

De stroom van de rivier was ondertussen opgerukt tot vlak achter de huizen onder in het dorp en tot aan de voet van het kerkhof, waarop de kerk stond. De bewoners binnen de vier valderen wisten zich geen raad. Het had geen zin om de ritmeester voor het gerecht te dagen. Van Gulikse zijde zouden ze zeker geen gehoor krijgen in deze kwestie.

In december 1672 richtten de inwoners van de kerspel zich tot de Rekenkamer in Roermond om in te grijpen, met het argument dat het grondgebied van Zijne Majesteit in gevaar was. Dat argument zou meer effect hebben dan particuliere huizen in nood. Men besloot dan ook er een grenskwestie van te maken.

Niet alleen de doorgaande weg was weggespoeld, maar ook de huizen onder in het dorp dreigden door de sterke stroom meegesleept te worden. Het was al zo ver dat het water "onderwaerts tegens die kercke oock al inbreeckt ende soude den vaerwegh tot aen den bergh, waerop de parochiekercke is gebouwt al voorlanghs hebben weghgenomen".

Hoewel de inwoners van het dorp enkele jaren daarvoor de oever met kribben en batten hadden voorzien, werden deze versterkingen door de stroom van de Roer "met geweldt van de Gulycksche daerop uyt- ende aenvallende" weerom zijn afgespoeld. Nu dreigde ook "de kercke affgedreven te worden ende te vergaen".

Uit verklaring van Jan Beurskens en Peter Knoops volgt, dat de ritmeester op Maria Boodschap 1666, toen de pastoor met zijn parochianen naar de Kapel van O.L.Vrouw int Zand in devote processie ter bedevaart was gegaan, door vier of vijf man genoemde watertuin had laten afbreken, met als gevolg dat de kribben door het onstuimige water waren losgeraakt en weggespoeld. Onderwijl stonden drie andere personen aan de overkant klaar, gewapend met geweren ("roers").

De naburen uit het dorp waren niet te spreken over de drost van het ambt Montfort, die dit alles ongestraft had gelaten en niets daartegen had ondernomen. Daarom deden zij het dringend verzoek, dat de Gelderse officier de veroorzaker van dit onheil niet alleen zou bestraffen, maar hem ook zou verplichten tot herstel der batten en dat hij zou opdraaien voor de ontstane kosten.

Halverwege januari kwam een afgezant van het Hof poolshoogte nemen. Vervolgens ging het verslag naar dhr. Bloemarts, substituut momber van Zijne Majesteit. Hierop volgde in februari een aanbeveling om in elk geval beslag te leggen op de veldvruchten, die de ritmeester in de stad had opgeslagen. Het is niet bekend wat er van hogerhand nog meer is ondernomen. (RHCL te Maastricht 01.002A: archief Gelderse Rekenkamer Roermond, archief Rekenkamer inv.nr. 1882.)

Met dank aan dr. G. Venner voor de vriendelijke informatie.

* "tuin" of "toen" betekende oorspronkelijk: omheining. Het woord is vervolgens overgegaan op het gebied binnen deze omheining. Vergelijk het Engelse woord "town", ommuurde plaats. (Uitdrukking: men springt het makkelijkst over de tuin, waar die het laagst is. Betekenis: het is gemakkelijk procederen tegen mensen die weinig te verteren hebben.)

 

openbare werken...
Aan de overkant van de markt lagen enkele moestuinen en boomgaarden. Mochten hier al huizen hebben gestaan, dan toch niet meer dan twee. Op de heuvel stond de dorpsput, waar men water kon kon gaan halen. Het onderhoud gebeurde uiteraard op kosten van de gemeenschap. Sommige boeren hadden toen al een eigen put op hun erf. Schepen Jan Everts maakte in 1715 in zijn huis aan het wintergaet een kelder met waterput. Dat hij met de uitbouw over de rooilijn ging, was voor de drie medeschepenen geen bezwaar, omdat de straat hier toch de breedte van een roede (ruim 4 meter) behield.

Het mistpad vanaf dit huis over de Kemp komen we al in 1639 tegen onder de naam winterweg en liep evenwijdig met de Veestraat. Het zou erop kunnen wijzen, dat de veeweg met zijn vele kuilen en modderpoelen 's winters slecht begaanbaar was en men in die maanden het voetpad over de Kemp verkoos.

Het onderhoud van de wegen werd door de inwoners zelf ter hand genomen De toestand van de wegen was slecht, met slijk bedekt wanneer het geregend had, en stoffig in droge periodes. De zogenaamde Keutelstraat was een open riool.

Geregeld werden de peerdtslieden (meestal pachters) ingezet bij transporten van vreemde legers. Dan waren zij met paard en kar enkele dagen op weg naar vreemde en verre streken, tot in Brussel toe. Hiervoor werden zij uit de gemeentekas vergoed. Zij zorgden er ook voor dat de materialen voor de nieuwbouw van de kerk (1679-1686) werden aangevoerd.

schatlijsten...
De gemeente had toen nog geen raadhuis. Wanneer de schepenen bij elkaar kwamen om te vergaderen, gebeurde dat in een van de grotere herbergen. In die tijd was dat meestal bij Hencke Timmermans. Dan werden bijvoorbeeld de schatlijsten opgesteld. De landschat ging over het akkerland. De eigenaars van de grond werden geërfden genoemd. De grootste geërfden waren uiteraard de eigenaars van de pachthoeven buiten het dorp.

De meeste boeren zelf hadden niet meer dan enkele morgen eigen land, maar konden natuurlijk grond pachten van burgers uit de stad, die hier gegoed waren. Sommige boeren in het dorp (rondom de dorpsput) hadden grenzend aan hun huis een grote moestuin en een boomgaard. Zeker in de eerste helft van de 17e eeuw. Naderhand werden deze percelen onder de kinderen meer en meer opgedeeld.

De hoofden- en beestenschat werd betaald over de "volwassen" personen in huis (man, vrouw, meid en knecht) en over de beesten in de stal (koeien, runderen, schapen en bijenkorven). Uit deze dorpsmiddelen werd o.a. de koster betaald voor het lesgeven aan de kinderen uit het dorp. In die tijd ontving Gelis Cloudt (1638-1719) hiervoor een jaarwedde van 6 rijksdaalders. Bij zijn overlijden in 1719 vermeldde de pastoor dat Clout liefst 65 jaar lang koster was geweest. Dat zou best wel eens kunnen, want als zodanig komen we hem al in 1656 tegen als huwelijksgetuige.

Het lesgeven was toen aan zekere Hendrick Vaessen uitbesteed. Maar niet voor lang meer. Waarschijnlijk is Clout in 1664 met het onderricht aan de dorpsjeugd begonnen. En het moet gezegd worden, de schoolmeester had een mooi handschrift. Het onderwijs vond toen plaats in het huis van de custerije boven op de berg.

 

gemeenterekeningen...
De schepenen werden vooral voorgedragen vanwege hun sociale status in de gemeente. Lezen en schrijven waren nog geen vereiste. Later was dat welzeker een voorwaarde. Toen Jan Tegels tot schepen werd benoemd, heeft hij een naamstempeltje laten maken, zodat hij niet langer met een kruisje hoefde te tekenen.

Zo gebeurde het in 1661, dat de bode van Roermond in het dorp aankwam met een brief van het stadhuis. Omdat "er niemand bij de hand was om de brief te lezen", heeft hij zijn tijd maar in de herberg verdronken. Steevast ondertekenden de vier schepenen in die jaren de officiële stukken topen nog met een handmerk. Dus niet met hun naam.

De verkoop van huis, hof en land gebeurde toen niet via een handtekening bij de notaris. Weinigen waren het lezen en schrijven immers machtig. Sedert aloude tijden vond de overdracht van huis en hof plaats middels een vast ritueel in aanwezigheid van naburen en overheidspersonen. Dat gebeurde met het openen en dichtdoen van de deur, het ontsteken van het vuur, met eten en drinken en met het snoeien van een tak in de tuin. De aankoper voorzag de aanwezigen van het nodige bier, de zogenaamde lycoop. Mocht hem naderhand de eigendom betwist worden, dan wist hij zich immers verzekerd van de nodige getuigen.

Het kwam inderdaad nog geregeld voor, dat de verkoop niet in het gerichtsboek werd opgetekend. En dan kon het ook gebeuren, dat men vele jaren later naar getuigen zocht, omdat de aanwezige schepenen ondertussen gestorven waren. Verder betaalde de aankoper nog de Godtsheller. Dat was het honderdste deel van de koopsom en bestemd voor de armenkas, derhalve ook wel armengeld genoemd.

Elk jaar werd een andere inwoner tot armenmeester aangesteld, die de kas beheerde en kleinere leningen uitschreef. Dat wil niet zeggen, dat de keuters die dergelijke leningen aangingen zelf ook behoeftig waren.

In de schatlijsten komen we geregeld inwoners tegen, die "om Gods wille" ontzien werden. Wanneer de nood hoog was, kon men een beroep doen op bijstand uit de armenkas. Bijvoorbeeld wanneer het gezinshoofd lange tijd ziek was geweest en dus niet in staat was voor zijn kroost te zorgen. De armenmeester zorgde dan voor rogge en kleding en soms voor een klein bedrag om zelf eten te kopen. Men hoefde daartoe niet eerst tot de bedelstaf te geraken om een beroep te kunnen doen op de armenkas.

De afbeeldingen op deze pagina zijn details van een kaart uit de Atlas der Domeinen uit 1743.

Meiboom en vastenavondspelen...
Onder de bevolking was het vanoudsher gebruikelijk om de meodag te vieren met het plaatsen van de meiboom. En bij die gelegenheid hoorde natuurlijk ook een uitgebreid drinkgelag. Maar dat werd de mensen in het Land van Montfort sedert 1684 niet meer gegund. Hendrick Reuten, knecht op Desselray, werd kort daarop door de schout aangeklaagd en door het gericht beboet met een goudgulden voor het houden van het meyspeel. Hendrick, die toch al geen brave was, werd als voorbeeld voor anderen gesteld, want daar waren er meer die zich tegen het verbod hadden verstout. Die anderen werd kort daarop eenzelfde boete opgelegd.

Dat de schout hiertegen streng was opgetreden, had nog een andere reden. Op die dag werd uiteraard rijkelijk het meibier geschonken. En dat was danig uit de hand gelopen. Tijdens een ruzie werd Hencken Gerits, knecht bij schepen nelissen op Sapshof, danig op slaag getrakteerd. Dat ze hem daarbij het hemd van zijn lijf hadden gescheurd, was misschien het minst erge. Door de wond in zijn gezicht zou hij waarschijnlijk ten dele niet meer kunnen zien. Ook kon hij sindsdien moeilijk lopen. Naderhand presenteerde Hencken zijn belagers de rekening voor ongemak en onkosten die hij had gemaakt. Overigens kreeg hijzelf ook een boete: voor zijn aanwezigheid op het meispel...

De bestuurders in de Staatse landen moesten blijkbaar niets hebben van al dat ruwe volksvermaak. En er volgde dan ook een reeks van verboden omtrent allerlei feestdagen.

In 1689 werd zo'n algemeen verbod afgekondigd betreffende het vieren van de vastenavond. Geen "speelluyden" mochten meer bij die gelegenheden in de herbergen, of op straat muziek maken. Het zou enkel aanleiding geven tot allerhande "dertelheden" en andere excessen. Daartegen werd evenwel niet altijd even streng opgetreden, met als gevolg, dat een eeuw later opnieuw de oude plakkaten uit de kast werden gehaald.

Ook het gansrijden viel onder deze verboden. Een behendigheidsspel voor ruiters tijdens de vastenavond. Degene die het uiteindelijk lukte de kop van de opgehangen vogel af te trekken, was de winnaar. In andere gevallen was ook sprake van de gans knuppelen. Of daarvoor een nog levende gans gebruikt werd, staat er niet bij vermeld. Waarschijnlijk waren er toen meerdere kermissen gedurende het jaar, o.a. tijdens de naamfeesten van de drie dorpsheiligen, terwijl naderhand ook sprake was van de "kroetwien kermis" half augustus.

erfcijnzen aan de pastoor...
Het huis van Hencke Timmermans heeft gestaan omtrent de plaats van het latere raadhuis. In die tijd kwamen de schepenen hier geregeld in vergadering bijeen. Later was dat bijvoorbeeld in de herberg op de heuvel. De boerderij van Timmermans brandde in 1713 af. Huis en hof waren afkomstig van Henckes schonouders.

In mei 1637 kochten Stoffer Winairtz en zijn vrouw Angenes voor 200 gulden huis en hof in het dorp en een morgen akkerland. Het huis was belast met 5 stuivers aan de kerk. Die erfpacht komen we anderhalve eeuw later nog tegen in de boeken van de pastoor.De verkoop in 1637 geschiedde door de burchtgraaf Gerhardt van Hinsberg uit naam van graaf Herman van den Bergh. Zes jaar later kocht het echtpaar Timmermans van de gemeente nog een heel klein stukje grond vlak voor hun huis voor 3 gulden. Waarschijnlijk om de herberg verder uit te breiden.

Onder het toeziend oog van mijnheer pastoor werd in 1566 het cijnsboek van de kerk nieuw opgesteld, om te voorkomen dat de inkomsten van erfcijnzen verloren zouden gaan. Aan de parochieherder dus de taak erop toe te zien, dat de cijnzen daadwerkelijk elk jaar geleverd werden.

De ene huiseigenaar leverde aldus een kan olie aan de kerk, een ander bracht de pastoor een hoeveelheid rogge. Dan waren er weer huisplaatsen met de last van een cijns in geld. Aanvankelijk werd nog bijgehouden op wie deze cijnzen ondertussen waren overgegaan.

Zodoende kunnen we met dit verhaal nog eens zestig jaar verder in de tijd teruggaan. De hoefstadt van Kaal Karis was belast met een cijns van 5 stuivers, evenals het huis ernaast, in 1566 op naam van zijn zwager Jan van Kleinen Dasselray.

Oorspronkelijk vormden huis en hof één geheel met de last van 10 stuivers aan de kerk. De familie Karis was vooral gegoed in Lerop, maar ook in het dorp hadden zij enkele huizen, zo blijkt. In 1609 verkocht Hendrick Karis de boerderij "tegen der linden" aan Jan en Oetgen Paer. De andere huisplaats stond toen al naam van schepen Renboum. Daarachter lag een boomgaard van jonker Baerle, eigenaar van klein Hoosden. Bij de overdracht was tevens een morgen land buiten het dorp begrepen.

Met de aankoop had het echtpaar schulden gemaakt bij Peter Daelman, burger te Roermond. Drie jaar later beloofde Jan uiterlijk na de oogst het geld in handen van Peter terug te betalen. Hij heeft woord gehouden.

Begin 1624 heeft Jan Paer het ambt van gerichtsbode overgenomen van Gerardt van Karken. In die functie komen we hem dan geregeld tegen tot zijn overlijden in 1633. Bij afwezigheid van de schout -wat nogal vaak voorkwam- nam de gerichtsbode diens plaats in wanneer de schepenbank zitting hield. Jan Paer heeft vaker schulden gemaakt en de aflossing ervan verliep niet altijd zo soepel als hiervoor beschreven. Oude schulden werden met nieuwe leningen afgelost.

 

Na zijn overlijden werden eventuele erfgenamen opgeroepen zich te melden en wel voordat de tijd van twee keer drie weken om was. Edoch zonder resultaat. Daarop werd op de nalatenschap beslag gelegd en verkocht. Waarschijnlijk is de huisplaats bij die gelegenheid overgegaan op graaf Herman van den Bergh als stadhouder.

herberg met brouwhuis...
Stoffer Winands was afkomstig van Maaseik. In juni 1634 trouwde hij met Willemke Caris. Een jaar later werd hun zoontje Mathis geboren. Van hem hebben we niets meer vernomen. Niet lang daarna moet de vrouw gestorven zijn en Stoffer hertrouwde vervolgens met Agnes Linnerts. Uit dit tweede huwelijk werd vervolgens de kleine Marie geboren. Christoffer komen we voor het laatst in 1654 in het kerkregister tegen als doopgetuige.

Waarschijnlijk hield hij zelf al bij zijn leven herberg in zijn huis, maar de eerste vermelding stamt eerst van vijf jaar later en toen was hij al gestorven. Toen stond het huis van Agnes Winands open als logement. In mei 1659 was het garnizoen van Gulick opgebroken en had zich in Sint-Odiliënberg neergelaten. Voor de luitenant was moeilijk een onderkomen te vinden, omdat hij maar niet tevreden wilde zijn.

"Soo hebben wij hem in eene herberge moeten losieren met twee knechter ende met hunne perden." Met de kost en drank kwam dat voor de geemtekas neer op 6 gulden. Twee maanden later, "doen den Prins hier tot Groet Paerle op die maltit is geweest", werden drie soldaten bij de weduwe Wynandts ondergebracht. Kort daarop heeft de vrouw de herberg overgelaten aan haar dochter en schoonzoon. Marie Wijnants (1638-1666) was in mei 1659 getrouwd met Hencke Timmermans. Kort nadien schreef Henderick de rekeningen uit wegens verteringen aan zijn huis. Hier kwamen geregeld de schepenen bijeen om te vergaderen. Een eigen gerechtshuis kende de gemeente toen nog niet. Dan blijkt dat er nog een oude rekening te vereffenen was, o.a. vanwege een maaltijd van de schout.

Met kerstmis 1662 hebben de geërfden, schepenen en burgemeesters hier nog gegeten en gedronken, samen met enkele naburen. Geregeld kwam ook de jager van de prins bij hem logeren, wanneer hij met vrienden in de buurt was. (Het ambt Montfort was ondertussen overgegaan op de Prins van Oranje.)

Vier jaar later kreeg Hencke Timmermans concurrentie van Peter Knops op de Heuvel. Die bewoonde het grootste huis in het dorp. In 1679 werd het huis van de weduwe Knops voor liefst 6 rijksdaalders aangeslagen, tegen de 4½ rijksdaalders die Hendrick betaalde. Dat was dan toch nog evenveel als de boerderij op Groot Hemken.

Agnes Linnaerts stierf in februari 1665. Hencke Tinmmermans hertrouwde in september 166 met Margriet Daemen uit Montfort. Van de zes kinderen uit zijn eerste huwelijk komen we naderhand alleen dochter Agnes nog tegen. Uit dit tweede huwelijk werden eveneens zes kinderen geboren. Hencke zou ook zijn tweede vrouw overleven. Margriet Daemen stierf in augustus 1681. In januari daaropvolgend hertrouwde de herbergier met Neulke Herstraeten uit Kirchoven. Zij schonk hem og drie kinderen.

 

onder den clockenslagh...
Hendrick Timmermans heeft ook zijn eigen bier gebrouwen. Naast de herberg stond het brouwhuis met de brouwketel en andere spullen. En verder had hij nog tijd om het gepachte land te beakkeren. Zo had hij van meneer pastoor de Biesencamp met de moestuin daar tegenover gepacht voor 10 vat rogge. Dat was niet veel, maar het was dan ook een kleine akker. Meer werk had hij met de landerijen van burgemeester Mouts van Venlo.

In 1685 probeerde de grondeigenaar tevergeefs de achterstallige pacht te innen. Timmermans was hem ruim 8 malder gerst en boekweit en enige rogge schuldig gebleven. Eerst door tussenkomst van het gerecht kon de herbergier tot betaling gedwongen worden. Daarmee waren nog niet alle schulden van de gewezen schepen voldaan. Inderdaad is Hencke Timmermans zo'n zeven of acht jaar schepen geweest tussen 177 en 1685. Waarom hij er toen mee gestoptis, komt nergens ter sprake. Deze functie gold immers voor het leven. Mogelijk had de volgende zaak daar mee te maken.

In Sint-Odiliënberg was het sedert onheuglijke tijden gebruikelijk, dat de boeren in het dorp hun aandeel hadden in "het onderhouden van de heerdt". Aldus beweerde rotmeester Thijs Poelmans op het voogdgeding van 1683. Namens de overige naburen klaagde hij, dat Timmermans hiertoe in gebreke was gebleven. Hij had er slechts tien van de veertig dagen opzitten en de overige bleef hij pertinent weigeren. Poelmans stelde derhalve dat Hencken verplicht moest worden "de heert dertich daegen -die hij alnoch resteert- t'onderhouden", op straffe van een boete. De zaak sleepte zich nog een tijd voort. Hencken zou al eerder zijn aandeel bij schepen Cuypers hebben afgekocht, maar getuigen in deze kwestie spraken elkaar tegen.

Nadere toelichting geeft het gedingenregister ons niet. Mogelijk ging het hier om het onderhouden van de wacht terwijl het dorp sliep, in een tijd dat vreemde legers in de buurt waren. Een groepje van twee of drie boeren liep daarbij een vaste route om bij onraad alarm te slaan. Waarschijnlijk had Timmermans het laten afweten vanwege zijn drukke werkzaamheden. Hij verdiende de kost als akkerman, herbergier en brouwer. Daarnaast was hij toen nog schepen.

 

In die jaren werd de kerk nieuw opgebouwd. Hencken voorzag de arbeiders geregeld van bier en ook de bouwmeesters kwamen tussendoor bij hem eten. Om niemand tegen het hoofd te stoten werd ook bier gehaald bij Catrien op de Heuvel en bij Merten Berg, overbuurman van brouwer Henderick.