Genealogie Reinboom

 

















 


Laatst gewijzigd: 13-11-2013 © Jan Ruiten

WILKEN AYN GEN RINBOUM

- stamboom familie Reinboom in Midden-Limburg -

De originele versie van de genealogie Reinboom in de Roerstreek. Met enkele aanvullingen en verbeteringen. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in jaarboek 34 van de Heemkunde Vereniging Roerstreek. Mocht je elders op het internet overeenkomstige fragmenten uit onderstaande tekst tegenkomen, dan weet je nu waar de betreffende "auteur" zijn informatie vandaan heeft gehaald. Kwestie van knippen en plakken.

In februari 1723 werd aan de boeren van het Reutje gevraagd naar hun bevindingen omtrent het beheer van de Aerwinckel onder Posterholt. Vooral aan de uitspraken van Areth en Jan Rhinboom werd veel belang gehecht. De twee broers hadden hun kennis immers uit eerste hand, daar hun vader voorheen pachter op de bouhof was geweest. De overige getuigen konden hun woorden alleen maar bevestigen.

Areth telde toen 56 of 57 jaar, terwijl Jan omtrent de vijftig was. De eerste moet dan omstreeks 1667 geboren zijn. Jan was volgens eigen zeggen op de Aerwinckel geboren en getogen. Zijn geboorte werd in november 1673 in het doopregister van Vlodrop ingeschreven als zoon van Wilhelm Renboems en Maria Hummers. Zijn ouders waren in februari 1667 getrouwd. Het echtpaar kreeg vijf kinderen.

Van Areth is de doopinschrijving niet gevonden. Hij moet kort voor of na het huwelijk geboren zijn. Hoogstwaarschijnlijk was hij dan ook een volle broer van Jan.

een oude huisplaats

De stamboom van de familie Reijnboom gaat terug tot midden 16e eeuw. In 1551 werd in het ambt Montfort een register aangelegd over de cijnsplichtigen in de diverse gemeenten. Daarin komen we onder Sint-Odiliënberg ook 'Wilken ayn gen Rinbaum' tegen. Voor zijn haistatenn (boerderij) naast het broek betaalde hij een geldpacht van 4 oude Vlaams. Rond 1600 was zijn zoon Heinrich Renbaum actief in de dorpspolitiek. Het broek maakte deel uit van het landgoed Hoosden. De boerderij moet dan ergens aan de Veestraat gestaan hebben nabij een 'reynboom'. Met deze grensboom werd in elk geval niet het valderen aan de Montforterweg bedoeld, want daar 'ain gen Inde' lag immers Swegers goed.

In 1566 werden ook de erfcijnzen van de kerk beschreven, in aanwezigheid van de pastoor. En ook in deze lijst komen we hem tegen: 'Wilhelm Renboum von seinen haus ahm Renboum', belast met een kan olie aan de kerk. Daarbij stond vermeld, dat het huis afkomstig was van Moreels goed over de Roer (Schöndelen). Naast de boerderij lag een bendtgen (wei) van Ercken Dillen, belast met eenzelfde erfcijns.

In het hele dorp waren er slechts vier percelen waarop deze grondcijns geheven werd. De boerderij van Willem Renboum stond halverwege tussen het dorp en het valderen.

Volgens een overdracht uit 1639 stond hier toen een linde. Een echte grensboom is het dus niet geweest, want het was nog een stukje lopen tot aan het valderen op gen Endt. Niet alleen de stamvader is bekend, maar ook de plek waaraan de familienaam ontleend is.

Eenmaal de afkomst van de familie Reinboom gevonden, moeten we tevens opmerken, dat de naam rond 1900 niet meer voorkomt. In mannelijke lijn was de familie toen uitgestorven. Toch zal de naam nog in menige kwartierstaat voorkomen. Via de dochters werd de familie Reijnboom aan andere stambomen gekoppeld. Reden genoeg om de uitkomst van het onderzoek hier te plaatsen.

 

schepen Heindrich Renbaum

Het protocollenboek van de schepenbank van Sint-Odiliënberg begint in april 1588 met een beknopte handleiding over het opmaken van de akten. Als laatste van vijf schepenen werd in de aanhef ook Hein Renboem genoemd. Waarschijnlijk omdat hij de 'jongste' schepen in het gezelschap was, niet zozeer in leeftijd, maar wel in zittingsjaren. Om in aanmerking te komen voor een schepenstoel, werd o.a. gelet op het grondbezit. Hendrick moet dan al redelijk gegoed zijn geweest in de gemeente. En dat was hij zeker.

Eind 1602 waren Hendrick aen den Rinboem en zijn vrouw Trincken naar de Hamstraat in de stad getogen. Tegen betaling van 160 gulden hadden zij van Hendrick Byns van Melick en Encken Baerdscheerders een affbehanck (aanbouw) naast Byns groot huis in pandschap genomen. De overeenkomst gold voor telkens 6 jaar, net zo lang tot een der partijen de overeenkomst wilde beëindigen. Byns zou de uitbouw van ramen en deuren voorzien en tot aan het dak laten onderslaen. Verder zou hij een kelderke laten aanbrengen. Het echtpaar zou ook aan het putgeld meebetalen en mocht verder van de grote gang gebruik maken. Indien de huurders er een schuur bij lieten timmeren, zou Byns daarvan naderhand de kosten betalen, ofwel afbreken. Het was duidelijk, dat het echtpaar Rhenboems niet van plan was om er lang te blijven wonen. (Zie ook: Een huis in de stad.)

Naast zijn eigen erfgoederen in het dorp had ook zijn vrouw Trincken Beusers het nodige mee in het huwelijk gebracht. De vrouw stierf voor 1604, zonder lijfserven na te laten. Dat wil zeggen: kinderloos. Rond 1610 kwamen haar neven hun erfdeel opeisen. Dat was de helft van een huisplaats met moeshof, akkers en broek in het Reutje.

De erfdeling werd in der minne geschikt. Voor een jaarpacht van 2 malder rogge en 1 malder boekweit deed Hendrick ook afstand van de wederhelft der goederen.

Uiterlijk in 1604 was Heinrich Renbaum hertrouwd met Lisken van Pol. Het echtpaar kocht toen een half bunder land op de Knienerbosch aan Hoosden en nog een halve morgen aan 't Sittard. Verder verwierven Heindrich en zijn vrouw dat jaar van Lietgen Joosten -in 't dorp beter bekend als 't lang Lietgen- een half huis aan het Eind, naast juffrouw Baerles goed.

In september 1605 kwam daar nog eens een half huis bij. Acht jaar later verwierf het echtpaar Renbaum nog een stuk gras- en broekland. In 1614 werden beide laatste aankopen weer doorverkocht aan Dierick Paer, die eerder al de wederhelft van huis en erf had verworven. Een jaar later kochten Heinrich Renbaum en zijn vrouw Lisken van de gemeente 'mit dem uytgaen der kertzen' een stuk land, ongeveer drie vierdel morgen (ca. 25 are) groot. Ook elders in het dorp had Heinrich Renbaum twee stukken erf liggen, die uitkwamen op de Roer. Het is niet duidelijk of daarmee enkel twee moestuinen bedoeld zijn, of dat er ook een huis stond.

Volgens het cijnsboek van de kerk was de boerderij aan de 'renboum' op Henrich overgegaan. Ook de baand ernaast, afkomstig van Ercken Dillen, en diens Kinderkamp had hij verworven. En verder nog huis en hof van Gerckens kinderen in het dorp en de hoefstad van Jan van Kleinen Dasselraede. Elk perceel was belast met weer een andere erfcijns aan de kerk.

Bij een overdracht in september 1618 blijkt, dat schepen Renbaum dan gestorven is. Nog geregeld is zijdelings sprake van zijn erfgoederen, zoals een stuk land in het Bergerveld en een akker nabij het valderen (aan de Montforterweg). Jaren later in 1633 bevestigde Lisken van Pol, dat wijlen haar eerste man een huisplaats had verkocht aan Peter Peys. Dat was dus meer dan vijftien jaar geleden. 't Is maar goed, dat de vrouw zo'n helder geheugen had, want in het protocollenboek komt de overdracht niet voor. Het was zeker niet de eerste keer, dat men wegens een gebrekkige boekhouding moest terugvallen op een dergelijke getuigenverklaring.

Het huis van Peys was belast met 5 stuivers en een halve kan olie. Dit is evenwel geen oorspronkelijke cijns, maar samengesteld uit twee grondlasten, staande op de boerderij van Jan van Dasselray en op de halve huisplaats van Gerckens kinderen. Huis en hof waren gelegen nabij de markt. Het geld was ondertussen gebruikt voor de aankoop van land in de Linnerweerd ten behoeve van Liskens kinderen; een eeuw later nog steeds op naam van de erfgenamen Reijnbooms.

De bijnaam die men in het dorp aan Wilken had gegeven werd via Heinrich voortgezet als familienaam. De schrijfwijze liep naderhand uiteen van Renbaum tot Reemboums en van Reynboom tot Rinbouts en alle variaties daartussen.

Lisken was in tweede huwelijk hertrouwd met Thiss Keupers. Hij had niet alleen het beheer van de erfgoederen overgenomen, maar ook de beslommeringen die zijn voorganger had nagelaten. Heinrich Renbaum had voordien voor 32 daalders een paard verkocht aan Aredt in gen Dael. In plaats van het geld had deze aan Heinrich twee morgen land in bruikleen gegeven. Aredt was er ondertussen achtergekomen, dat de opbrengst van het land meer was dan de rente op de lening. In 1621 werd na enig beraad overeengekomen, dat hij nog maar 22 daalders hoefde af te lossen. In de zomer van 1631 trouwde Lisken Pols andermaal, nu met Linardt Henckens. Deze kwam naderhand tot tweemaal toe nog voor als getuige bij de doop van Liskens kleinkinderen.

Voor zover bekend liet Hendrick drie kinderen na: de dochters Mercken en Trincken en zoon Willem. De eerste trouwde in mei 1629 met Simon Brentgens. In 1636 nam Simon zitting in de schepenbank op de plaats van wijlen Jan Peikens. Uit de goederen van zijn schoonouders was o.a. de huisplaats aan de 'renboum' op hem overgegaan en zo'n drie morgen land in Linne. Mercken stierf enkele jaren later: begin 1640 hertrouwde Simon met Catharina van Wilderath. Na het overlijden van schepen Simon in 1672 werd door de pastoor arrest op zijn goederen aangevraagd, wegens openstaande schulden. Dat kan de aanleiding zijn geweest om de huisplaats aan de veestraat te verkopen. Naar het schijnt was de boerderij ondertussen afgebroken.

Thrincken Rijnbooms trouwde in februari 1630 met Willem Janssen. Zij stonden op goede voet met jonkvrouwe Anna van Baerlo, die in december 1632 aanwezig was op het doopfeest van hun zoontje Christiaen. Meestal kan men daaruit een pachtverhouding afleiden. In dit geval zouden we er (voorzichtig) van kunnen uitgaan, dat Willem het land van Klein-Hoosden beakkerde. Begin dat jaar woonde daar evenwel nog het gezin van Hendrick Bossenbeck. Of was de adellijke dame bij de doop aanwezig, omdat de vader koster was in de dorpskerk? Sinds 1635 komt het echtpaar Janssen in het dorp niet meer voor. Heeft de pestepedemie van afgelopen winter daar iets mee te maken gehad, of was het gezin naar elders verhuisd? We weten het niet.

 

de vlek Montfort

Van de erfgoederen van wijlen schepen Reinbaum was een deel overgegaan op zijn zoon Willem. In 1643 deed Willem Renboems afstand van enkele stukken land, die hij deelde met zijn zwager, schepen Brendtgens. Hij woonde toen sinds kort met zijn vrouw Marie in de parochie Montfort. Daar lieten zij tussen 1640 en 1658 achtereenvolgens vijf kinderen dopen, te weten Corst (1641-1702), Jan (1644-1671), Hendrick (1648-1678), Mechteld (1653) en Willem (1657-1693). Maar als eerste in rij noemen we hier dochter Liesbeth (ca. 1637-1676), zo genoemd naar haar grootmoeder Lisken van Poll. Elisabeth Rijnboem trouwde in november 1661 te Montfort met Andries Cuijpers (1637-1670), zoon van Jan.

Vervolgens ging het jonge paar in Posterholt wonen. Daar werden hun kinderen Jan en Maria geboren en in de kerk van Vlodrop gedoopt. Vervolgens keerde het gezin terug naar Montfort. Nog eens twee kinderen werden daar in het doopregister bijgeschreven: Michiel en Petronella Cuijpers. De laatste werd enkele maanden na het overlijden van haar vader geboren. Andries stierf in januari 1670, ongeveer 33 jaar oud. Elisabeth hertrouwde in september met Martin Knops. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Andries, vernoemd naar de overleden echtgenoot, Hendrick en Anna Knops. Elisabeth Rijnboem stierf in november 1676.

Haar vader was (na het overlijden van zijn vrouw) met de kinderen naar Posterholt verhuisd. In september 1662 was Gulielmus Rendeboems daar al aanwezig op het doopfeest bij de familie Ramaeckers. Twee jaar later werd hij eveneens als peter genoemd bij de doop van een dochter van Hubert Nijssen in Montfort. (Indien zijn vrouw daar inderdaad gestorven is, dan komt alleen Maria Pollarts (+ febr. 1663) daarvoor in aanmerking.)

op de Aerwinckel

Willem hertrouwde in februari 1667 in de kerk van Vlodrop met Maria Homs (1641-1708). Zijn schoonzoon Andries was huwelijksgetuige. Willem en zijn tweede vrouw scheelden zo'n dertig jaar in leeftijd. Marie werd in maart 1641 te Montfort gedoopt als dochter van Willem Homs en diens tweede vrouw, Marie Simons uit St. Joost. Haar moeder stierf in maart 1657. Haar vader overleed vijf jaar later in februari 1662 in de leeftijd van 80 jaar. Willem was dus omstreeks 1580 geboren. Sedert geruime tijd is hij tabellarius (gerichtsbode) van Montfort geweest. Als zodanig was hij Hubert Pollarts opgevolgd.

Willem Renboems ging boeren op de Aerwinckel. De pachthoeve telde toen zo'n 60 morgen akkerland aan beide zijden van de scheidslinie met Berg. Met de beemden, broeken, hei en bomen komen we al gauw uit op het drievoudige. Juffrouw Maria Cox (1631-1678) had het landgoed uit erfenis van haar ouders verworven en in 1661 samen met andere goederen mee in haar huwelijk gebracht. Zij was getrouwd met Johan van der Heyden, drossaard van het ambt Montfort. Na beider overlijden ging de Aerwinckel over op dhr. advocaat Judocus Meijer, hun schoonzoon. De hoeve kende toen al haar vierkante bouw rondom het erf. Daarin was ook het 'herenhuis' opgenomen als buitenverblijf van de eigenaar. Evenals de aanpalende hof Aen gen Eycke was de grond hier 'de slechtste van geheel Postert, als bestaende in scherpachtigen sandt, werinne geene gerst, nocht mouren, reuben, vlas ofte clee en waschen'. Het broekland stond een groot deel van het jaar onder water, zodat elke nieuwe aanplant vergeefs was.

Op de Aerwinckel werden vijf kinderen geboren: Areth (ca. 1667-1744), Maria (1669-1704), Willem jr. (1671), Jan (1673-1729) en Derick (1675). Bij zijn overlijden in januari 1678 moet Wulm Renboom om en nabij de 65 jaar oud geweest zijn. Marie Hummers hertrouwde in november met Jan Gerits uit het Reutje: de nieuwe pachter op de Aerwinckel. Marie stierf in april 1708.

Zolang de kinderen thuis woonden, hielpen zij uiteraard mee op de boerderij. Er was daar veel werk te doen. Voor en na keerden de kinderen Renbooms terug naar 'Berg, met name naar het Reutje. Van daaruit verspreidde de familie zich naar naburige plaatsen.

Rond 1700 woonde in het Reutje het gezin Wijnen. Cornelis was in maart 1696 getrouwd met Marie Renbooms (1669-1704), nadochter van de pachter op de Aerwinckel. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: Windel en Willem. Al vroeg raakten zij verweesd. Hun moeder stierf eind januari 1704 en Nelis drie jaar later. Beide keren werd zijn vrouw Maria Gerets genoemd. De pastoor heeft zich vergist en de naam van haar stiefvader gebruikt. Het echtpaar Wijnen had in het Reutje een huis aan de steeg gekocht (nu: begin St. Petrusstraat), afkomstig van de erven Daemen. Uit de armenkas werden 12 pattacons opgenomen, waarschijnlijk voor het onderhoud van Windel Wijnen. Nog lang nadien werd over deze lening op huis en hof een jaarlijkse rente van 1 gulden en 18 stuivers betaald. Maar ook het huis van timmerman Heiligers in het dorp was belast met een erfrente afkomstig van Windel.

 

tak I: CORST RIMBOUTS

Corst Rimbouts (1641-1702) trouwde eind januari 1679 in de kerk van Vlodrop met Fijcken Pachtlants, dochter van Daswijlershof in het Reutje. Het echtpaar ging aanvankelijk in Posterholt boeren op de Wijerhof van advocaat Thomas Bordels. Liefst 21 jaar woonden zij als 'halfluijdens' op de boerderij. Daar werden ook hun vijf kinderen geboren. In maart 1686 was de weduwe Ida Spee aanwezig bij de doop van de kleine Hendrick. Het echtpaar Bordels had in Posterholt ook nog de Eyckerhof verworven, evenals de Speenhof in Asenray, afkomstig van Ida's ouders. Omstreeks 1700 nam Corst de pacht op de boerderij in het Reutje over van zijn zwager Dries Lutters. Maar reeds kort daarop stierf de boer op Daswijlershof in oktober 1702.

De weduwe Reijnbooms zette de pacht voort met behulp van haar zoon Willem. Fijcken Pachtlants had drie knechten en een meid in dienst. In de beestenschat van 1710 werd de vrouw aangeslagen voor 10 koeien en 40 schapen. Dat was zelfs meer dan bij Beckers op Munnichsbosch.

De boerderij was via vererving overgegaan op Beel Cox, echtgenote van Henri Florentin Maréchal, heer van Monceau. Daswijlerhof telde toen zo'n 23 morgen akkerland en mogelijk nog de 16 morgen land, heide en gras te Posterholt.

In 1737 verwierf Florens Joseph Cox (1729-1754) de boerderij als pillegift van zijn peettante. Een verlaat doopgeschenk dus.

 

Daswijlershof in gen Reutje

Fijcken Pachtlandts komen we geregeld als peettante tegen in het doopregister; ook buiten de eigen familie. De pachterse stierf in februari 1721. De pacht in het Reutje was ondertussen overgegaan op haar zoon Willem Rinboom (1679-1739). Hij was in april 1704 getrouwd met Maria Beeck. Vijf kinderen werden uit dit huwelijk geboren. Naderhand komen we hier nog hun dochter Christina en zoon Plechelmus tegen. De kleine Isabella Odilia werd enerzijds vernoemd naar mevrouw de Monceau, terwijl de pastoor namens de parochie als peetvader aanwezig was. Rond 1710 (we zitten dan midden in de Spaanse Successie-oorlog, waarvan deze streken eveneens hun deel kregen) werden meerdere boeren van Berg gelast tot karrendiensten voor de vreemde legers. Ook Wulm Renbooms is toen in december 1709 samen met andere boeren uit de gemeente op last van het Nieuwborgse leger (Pfalz-Neuburg) vier dagen onderweg geweest. Voor de 'swaere dienst' naar Geleen had hij twee paarden ingezet. Vlak voor de kerst was hij weer thuis.

In 1734 werd Willem aangeslagen voor 13 koeien en 55 schapen. Ook hield hij enkele bijenkorven. Verder had Reynboom drie knechten en twee meiden in dienst. Er was dus blijkbaar veel werk te verzetten. Christina Reinboom (1705-1760) trouwde in oktober 1729 met Hendrick Cremers. Ook zij lieten hun dochtertje Sibilla Josepha vernoemen naar Anna Sibilla de Monceau. De vrouw was ook deze keer niet persoonlijk bij de doop aanwezig. Het echtpaar Cremers woonde toen nog in het Reutje, waar zij werkten als knecht en meid op de bouwhof. Omstreeks 1735 verhuisde Hendrick met vrouw en kinderen naar de Vorst onder Posterholt (T.J.). Daar gingen zij boeren op de Oudenhoff.

Na Willems dood bleef de weduwe Rijnbooms nog geruime tijd op de boerderij wonen, evenals haar schoonmoeder voordien. In 1740 werkten op Daswijlerhof twee knechten en meiden. Dat waren o.a. de zoons Gerard (1716-na 1739) en Plechelmus (1710-1748). De laatste was in oktober 1738 getrouwd met Margaretha Haaren (1713-1754), dochter van Hanss Goddart Haaren en Helena Kleef uit Randerath achter Heinsberg. Na het overlijden van van de schepenen Corsten en Everts werd Plechelmus in april 1745 als een van de mogelijke opvolgers genoemd. Daar is het bij gebleven: twee andere kandidaten werden benoemd. Zij konden wel lezen en zelfs hun naam schrijven. Verder had Plechelmus geen goederen van z'n eigen. Naast zijn moeder was hij de man in huis, maar de pacht stond nog steeds op naam van de weduwe Rijnboom. Plechelmus stierf in april 1748, een maand na het overlijden van zijn moeder die begin dat jaar nog als gezinshoofd werd vermeld.

Margaretha bleef achter met de vier kinderen. Zij hertrouwde daarop in juli 1748 met Jan Paulissen, de nieuwe pachter op Daswijlershof. De boerin stierf in januari 1754. Van haar voorkinderen komen we dochter Elisabeth (1741-1788) en zoon Willem (1744-1789) naderhand nog tegen in Randerath (Pr.).

Willem Reinbaum trouwde aldaar in februari 1784 met Catharina Vossen of Vaassen. Kinderen uit dit huwelijk zijn niet bekend. Elisabeth Rheinbaum was in september 1764 te Randerath in eerste huwelijk getrouwd met Jan Diderick Wilms. In mei 1774 hertrouwde de weduwe met Leonard Loys. Uit beide huwelijken samen zijn vijf kinderen bekend.

op gen Vorst te Posterholt

Jan Rintboom (1682-1742) was in oktober 1682 geboren als zoon van Christiani op den Wijer en Soffia Pachtlants. Hij trouwde in juni 1722 met Margaretha van Kessel. Als huwelijksgetuigen traden zijn broer en zus op: Hendrick en Joanna Rintboom. Het echtpaar verhuisde naar Posterholt. Daar werd in april 1724 hun dochtertje geboren. Kort na het overlijden van haar man in februari 1742 hertrouwde Margaretha (ca.1700-1751) met Jan Cuypers. Enkele jaren later verhuisden zij naar de Aerwinkelsweg in het Reutje.

Hendrick Rinbooms (1686-1741) trouwde eerst in april 1725 te Vlodrop met Sybilla Frencken. Het echtpaar ging wonen op 'gen Vorst' onder Posterholt (T.J.). Bij de doopinschrijving van hun zoontje Christiaen in juni 1726 werd een kruisje gezet: een aanduiding, dat het kind kort daarop gestorven was? Er zouden geen andere kinderen meer volgen. Toen Hendrick in april 1741 stierf, werd vermeld dat hij uit 'Rostera' afkomstig was. De latijnse benaming van Roosteren, of toch gewoon van het Reutje?

Dan was er nog Joanna Rijnboom (1689-na 1728). De vrouw trouwde in november 1722 met Gerard Jeurissen. Nog geen drie jaar later stierf haar man. In de tussentijd werden twee meisjes geboren. Beiden werden vernoemd naar grootmoeder Suffia Pachtlandt. Posterholt viel toen nog onder de parochie van Vlodrop. Toch mogen we aannemen, dat ook het gezin Jeurissen in Posterholt heeft gewoond. Suffia Jeurissen was nog in 1746 op het doopfeest op Daswijlerhof. Haar jeugd heeft zij in Karken doorgebracht. Haar moeder was namelijk hertrouwd met Herman Thijssen. Uit dit tweede huwelijk werd in 1728 dochtertje Maria geboren.

(T.J.) Na uitgebreide correspondentie met Ted Jongerius uit Posterholt zijn op meerdere plaatsen in de tekst correcties aangebracht. Met dank voor de vriendelijke informatie.

 

tak II: WILLEM RENBOOMS

Willem Renbooms (1657-1693) trouwde in april 1684 met de 19-jarige Agnes Timmermans uit Sint-Odiliënberg. Zij gingen in het dorp wonen. Agnes was de dochter van bierbrouwer Hencke Timmermans. Aanvankelijk hielp Willem zijn schoonvader in de brouwerij. In januari 1687 immers betaalde hij aan de schatmeester Peter Jeucken twee pattacons aan bieraccijns. Nadat Hencke in september 1692 was gestorven, behield zijn weduwe het tochtrecht op het onroerend goed, terwijl zij over de rest naar eigen welgevallen kon beschikken. Neulke Herstraeten was de derde vrouw van Hencke.

Er waren nog meerdere schulden te betalen. Willem was erachter gekomen, dat de vrouw heimelijk bij nacht het 'brouwgetouw' naar Roermond had laten vervoeren om de ketel aldaar te verkopen. Hij was van mening dat de brouwketel -en wat daar bij hoorde- als onroerend goed beschouwd moest worden. En dat mocht de weduwe Timmermans dus niet zomaar van de hand doen. De kwestie rekte zich geruime tijd voort. Er was zelfs sprake van om de zaak aan het hoofdgerecht in Roermond voor te leggen. Tot zolang diende Neulke een borg te stellen. Indien Willem zelf van zins was geweest om als brouwer de kost te gaan verdienen, dan is hem dat niet gelukt. Willem Rinbooms stierf immers in oktober 1693, dus nog geen jaar nadat hij de zaak aanhangig had gemaakt. Vreemd genoeg had hij anderzijds helemaal geen bezwaar tegen de verkoop van enkele stukken land.

Tot dien waren achtereenvolgens -met een tussentijd van telkens twee jaar- hun vier kinderen in het doopregister ingeschreven, te weten: zoon Willem en de drie dochters, die jong gestorven zijn.

Agnes Timmermans hertrouwde eerst in november 1700 met Mevis Timmermans. Uit dit tweede huwelijk werden drie zoons geboren. Naderhand zien we, dat haar voorzoon Wilm Rinboom nog geregeld contact hield met zijn halfbroers. Aanvankelijk heeft het echtpaar Timmermans de genoemde woning beneden in het dorp aangehouden tot de brand van 1713, waarbij liefst elf huizen verloren gingen. In maart 1714 kocht Mevis van de pastoor een pootplaats ter grootte van een halve morgen (ca. 16 are) in gen Dael. In ruil daarvoor betaalde het echtpaar een erfpacht van een halve malder rogge, jaarlijks af te leveren op de zolder van de pastorie. Verder werd overeengekomen, dat op de grond een huis getimmerd zou worden, met de verplichting van herbouw na brand. De wilgebomen op de voorslag (een strook gemeentegrond) bleven tot profijt van de pastoor, die de bomen mocht snoeien, kappen en herplanten. En dat ook nog op kosten van de aankopers! Huis en hof zijn daarna nog enkele generaties in de familie gebeven.

Onder de kinderen Rijnboom komt de naam van dochter Margriet (ca.1690-1721) niet voor. Ook elders werd haar doop niet ingeschreven. Margaretha Rinbouts trouwde in mei 1716 in Roermond met Jan Claessens. Onder de huwelijksgetuigen werd haar oom(?) Lennerd Timmermans genoemd. Vijf maanden later al werd hun eerste kind geboren. Het meisje werd vernoemd naar haar grootmoeder Agnes, die als peettante bij de doop aanwezig was. Jan en Margriet woonden voordien reeds als paartje (in huize Timmermans). Dat het huwelijk elders werd gesloten had dus zijn reden. Al gauw kwamen in het dorp de tongen los. Het gedrag van beiden had nogal voor beroering gezorgd. In november werd het echtpaar aangeklaagd vanwege zijn misdragingen, daar zij tweeën nog voor hun huwelijk hadden geleefd 'in vleselicke conversaties', waardoor Margriet voortijdig 'beswangert' raakte. Daarop stond een straf van 6 gulden, en dat was in die tijd een aardig bedrag.

Enkele maanden later deed de vrouw haar beklag over Marie Peys naar aanleiding van een heftige scheldpartij. Daarop volgde een proces, dat zich nog wekenlang voortsleepte. Om zichzelf niet teveel op kosten te jagen, aanvaardde vrouw Peys de schuld van een goudgulden. Het jaar daarop werd Jan Claessen opnieuw aangeklaagd. Deze keer had hij een der buren lastig gevallen. Voor het schelden en slaan werd hem de gangbare boete van twee goudgulden opgelegd. Of dit allemaal de oorzaak van hun vertrek uit het dorp was?

Jan Claessen was dus zeker geen goed voorbeeld voor de schooljeugd die hij moest onderwijzen. Hij was sinds kort aangesteld tot schoolmeester in het dorp. Maar al in 1719 verhuisde het gezin Claessen naar Melick. Daar stierf Margaretha Rehnbaum op kerstdag 1721 in het kraambed. Jan Classen hertrouwde het jaar daarop met Agnetis Peggen. Uit dit tweede huwelijk werd o.a. dochter Gertrudis (1727-1792) geboren. In februari 1749 trouwde de jonge vrouw met Jan Pelsers. Kort daarop gingen zij in het dorp 'Berg wonen aan de markt. Dat was in het halve huis, afkomstig van Agnes Timmermans. De overdracht kan evenwel niet via erfenis hebben plaatsgevonden. Ook wanneer de voor- en nakinderen van Jan Claessen gelijkberechtigd waren, lijkt deze erfdeling onwaarschijnlijk. De rademaker zal voor de huisplaats wel met klinkende munt betaald hebben. Omdat hij de erfpacht van vijf stuivers deelde met Willem Renboom, weten we dat beide huizen samen voorheen deel uitmaakten van de herberg van Hendrick Timmerans.

de Frimersommer-erfpacht

Willem Renbooms (1685-1767) was pas acht toen hij zijn vader verloor. Op vrij jonge leeftijd trouwde hij in oktober 1704 te Karken met Maria Cruchten (1682-1718), jongedochter van Peter Cruchten en Noelcken Reutten. Wilm woonde met zijn gezin in het dorp aan de markt. Het akkerland deelde hij voorlopig met zijn stiefvader. Twee jaar na het overlijden van zijn vrouw Marie hertrouwde Willem Rheynboom in november 1720 met Maria Storms en tegen 1730 met Maria Gijsen. Uit zijn drie huwelijken werden tien kinderen geboren. Slechts drie van hen zien we later nog terug.

Voor de schepenbank van Linne werd rond 1720 een geding uitgevochten tussen schepen Coolen uit Roermond en de erfgenamen Reynbooms. Drie jaar eerder al werd de familie aangesproken vanwege een erfpacht, de zogenaamde Frimersommerpacht te Linne.

Vooralsnog werd beslag gelegd op het hooi van de Vonderenbaand. Om te voorkomen dat het gras zou blijven liggen en bederven, werd het hooi dan toch maar verkocht. Zolang de kwestie niet was opgelost, hield het gericht de opbrengst in bewaring. De kwestie was, of deze baand in de Linnerweerd wel of niet met een erfpacht was belast. Schriftelijke bewijzen waren niet meer voorhanden. Willem Reynboom had sinds jaren geen pacht meer betaald. En nu werd hij geconfronteerd met een uitspraak van zijn moeder, dat de baand wel degelijk deel uitmaakte van genoemde erfpacht. Ondertussen was de grond verkocht en de nieuwe eigenaars beweerden niet beter te weten, dan dat de baand lastenvrij was. Zes jaar heeft het geduurd alvorens de zaak in oktober 1723 werd gesloten. Jan Claessen als mede-erfgenaam had al eerder laten weten, dat hij er niets mee van doen had. Zijn zwager had de nodige kosten gemaakt en een jaar later werd Willem Reijnbooms gelast een lening van 13 pattacons af te lossen.

Uit de procesrollen blijkt, dat de grond afkomstig was van Lisken (van Poll) en via haar zoon Willem vererfd op diens zoon Corst Reynbooms in het Reutje en op Willem Renbooms in het dorp. En inderdaad: al in 1633 heeft Lisken laten weten, dat de verkoop van haar huis aan de markt (te Linne) 'tott behove van haere kinderen tot Lynne aengelagt sijn'. Met het geld was dus land in Linne gekocht. Bij elkaar moet dat ongeveer 10 tot 12 morgen geweest zijn, merendeels in de Linnerweerd gelegen. Andere stukken lagen in het Vrijveld en het Craevelt. Twee derde deel van de grond stond rond 1680 op naam van Willem Reijnbooms sr. en het overige was aan Sijmen Brenties toegevallen. Aldus het bunderboek van Linne uit dat jaar.

strodekker?

Het was zeker geen vetpot in het gezin Rijnbooms. Het weinige grondbezit was afkomstig van Willems moeder. In mei 1720 had Marie Storms met twee naburen besloten om 'indt kapperen te gaen plucken'. Het tijdstip was niet goed gekozen, namelijk tijdens de misviering op een feestdag, wanneer werken verboden was. En daarop stond een boete van een goudgulden. Maar de drie overtreders beloofden 'het nooit meer te zullen doen'. En vanwege hun onvermogendheid werd de straf omgezet in het bijwonen van een zielenmis.

Dochter Elisabeth (1707-1744) was al in verwachting van haar eerste kind, toen zij in augustus 1733 in de kerk van Herten trouwde met Paul Soetermans. Daarop gingen zij in Linne wonen. Haar moeder was al in december 1718 gestorven en haar vader was ondertussen alweer voor de derde keer getrouwd.

Jan Reynboom (1722-1746) stierf reeds op 24-jarige leeftijd. Kort daarvoor is hij nog twee keer getrouwd geweest. In eerste huwelijk trouwde Jan in januari 1745 met Catharina Slijpen. De vrouw stierf nog diezelfde maand in het kraambed na de geboorte van hun dochtertje Catharina. Jan hertrouwde in oktober met Gertrudis Beuckers. Hij stierf evenwel in juni 1746, drie maanden voor de geboorte van de kleine Anna Maria. Gertrudis hertrouwde in september 1747 met Dirck Janssen. Van de twee meisjes is verder niets meer vernomen.

Sedert 1750 ongeveer, deelde de strodekker Willem Reinboom de huisplaats afkomstig van Agnes Timmermans met rademaker Jan Pelsers. Of Willem werkelijk stroeydecker is geweest, is niet helemaal duidelijk. Zijn naam werd wel genoemd, toen de dorpsschool een nieuw strooien dak kreeg. Maar deze Wilm Rinboom kan ook zijn zoon geweest zijn. Die was toen nog niet te oud om bovenop het dak te kruipen. Drie dagen heeft hij nodig gehad om de dekgeerden en latten te timmeren en de 400 schoven te leggen. Voor het werk werd hij betaald met kost en drank, bij elkaar voor anderhalve gulden.

Naderhand komen alleen nog de kinderen Soetermans en Willem Rinboom jr. als erfgenamen van hun (groot)vader in aanmerking. Kort voor zijn overlijden had Willem 5 vierdel akkerland in het Sittarderveld voor 40 paattacons beleend bij schepen Heyligers. Om van deze schuld af te komen, deden de kleinkinderen afstand van de akker, waarvoor Heyligers enkel nog een kroon hoefde te betalen en een ton bier voor de overdracht. Datzelfde was ook het geval met de verkoop van een halve morgen akkerland op de Berger Kemp aan het echtpaar van der Borgh voor een pattacon en een ton bier voor de naburen die bij de overdracht aanwezig waren.

Een deel van zijn huis had Willem verhuurd aan de weduwe Cloudt. De huur van 6 gulden werd door de armenkas betaald. De vrouw leefde onder behoeftige omstandigheden.

de timmerman

Willem jr. (1709-1770) was op meidag 1737 getrouwd met Catharina Heyligers (1711-1746), dochter van Jan Heyligers en Catharina Jeucken. Haar vader was in 1718 hertrouwd met Elisabeth Janssen. Begin 1738 werd een overeenkomst gesloten tussen het jonge paar en Catharina's vader en stiefmoeder. Heyligers had het aandeel van Catharina's oom Jacob Jeucken in huis en hof overgenomen, te weten de kamer met de plaats en de halve moestuin. In ruil daarvoor timmerde Heyligers voor het jonge stel een eigen huis met drie gebinten. De keuken en de kamer werden overzolderd en voor de schouw werd een half blad stenen gebruikt. Het huis stond aan de veestraaat op het Eindt. Dat was dus (schuin) tegenover het stamhuis aan de reinboom uit de 16e eeuw.

Naderhand zouden huis, erf en moeshof en een akker aan de Reutjesweg overgaan op hun kinderen Maria en Jan Rinboom. De vrouw deed in mei 1772 voor 29 pattacons afstand van haar aandeel in de erfenis ten gunste van haar halfoom schepen Heyligers. Dirck Heyligers, evenals zijn vader voordien timmerman van beroep, wist tot grote welstand te geraken en was een van de vooraanstaande personen in de gemeente. (Er werd zelfs gezegd, dat niets in de gemeente zou gebeuren zonder zijn inmenging.) De wederhelft van huis, hof en akker bleef in bezit van Jan Reijnboom.

Wilm Rijnboom de jonge hertrouwde in februari 1747 met Amilia Linnaerts (1725-1786) uit Vlodrop. Uit dit tweede huwelijk werden nog eens zeven kinderen geboren, vier dochters en drie zoons. Ook nu was de kindersterfte groot. We noemen hier alleen de dochters Catharina (1748-1795) en Maria (1764-1818). De oudste was in mei 1772 getrouwd met Michiel Theunissen (1743-1806). Marie trouwde in november 1786 met de schoenmakerszoon Chretien Patty of Botté (1757-1811). Hun moeder was in februari 1773 nog hertrouwd met Frans Girmans en is toen ook bij hem ingetrokken. Huis en tuin aan de markt onder in het dorp werden voorlopig gedeeld en eerst later (na het overlijden van de moeder?) tussen beide partijen opgedeeld.

Hongerkamp

Uit het eerste huwelijk van Wilm Rijnboom met Catharina Heyligers volgde zoon Jan Rijnboom (1741-1792), knecht bij zijn halfoom, schepen Heijligers. Hij trouwde in 1779 met Catharina Rinboom uit het Reutje. Het echtpaar ging wonen op de Hongerkamp in Posterholt. Jan en Catharina gingen al langer met elkaar om en dat was ook bekend. Maar de vermeende verwantschap heeft het huwelijk enige jaren opgeschort.

Volgens Jans stiefmoeder, Emilia Leenders, waren beider grootvaders halve neven van elkaar. Zij wist het ook maar van horen zeggen, zoals ze zelf beweerde. De juiste verhouding ligt iets anders. Haar schoonvader was een halve neef van Areth Rinboom in het Reutje. Maar andersom was Areth een halve oom van Willem sr. Daaruit volgt tevens, dat Areth een zoon is uit het tweede bed van de pachter op Aerwinkelshof. In elk geval stond nu niets meer een echtverbintenis tussen beiden in de weg. Toch heeft de vrijage langer geduurd dan hun huwelijk. Kort na de geboorte van de kleine Peter stierven moeder en zoon. Een maand later hertrouwde Jan in novemer 1781 met Marie Tegels (1752-1835) uit Lerop. De vrouw had daar enkele akkers en een wei uit erfenis van haar ouders, ruim 95 are, verdeeld over zes stukken. Daarbij kwamen nu drie percelen aan 't Sittard.

Sedert oktober 1779 had het huis aan het Eind in de Veestraat leeggestaan. Ook mede-eigenaar Heyligers had waarsschijnlijk geen huurder kunnen vinden. Zo'n drie maanden later, het was toen hartje winter, liep Jan Evers aan 't Stepke naar de schuur om hout te halen. In de verte zag hij een licht 'gelijck aen eene brandende fakkel'. Hij is toen naar binnen gegaan, om het zijn vrouw te vertellen. Die meende, dat het vuur brandde in het huis van schepen Heyligers. "Dat dunkt mij ook", antwoordde Jan nog. Terstond is hij toen naar de woning van Heyligers (aan de dorpsput) gelopen en met een paar man zijn ze derwaarts gesneld om de brand te blussen. Achteraf viel de schade nogal mee.

straatgerucht

Tegen 1785 keerde Jan met zijn gezin terug in zijn geboortedorp. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. Twee jaar later, in september 1757, vond hier een ordinaire straatruzie plaats.

De vrouw van Rijnboom was tegen de avond nog water gaan halen in de dorpsput. Onderweg werd zij door twee vreemdelingen uit de buurt van Waldfeucht aangesproken om met hen mee te gaan naar de herberg aan de Roskam. Marie antwoordde hen, dat zij de weg wel alleen konden vinden. Daarop riep een der mannen (vergeef me): "Dan lik mig de maers". Gerard Hommen is toen van zijn mesthof gekomen en heeft de vreemdeling vermaand: "Schaemt uw, dese leelijke woorden te spreken." Daarop werd hij door het groepje Gulickers aangevallen en mishandeld. Gelukkig kwam er snel hulp opdagen, want toen Gerard op de grond lag, werd er duchtig op hem ingeslagen. Twee Gulickers werden opgepakt.

Het groepje was die maandag op de Merummermarkt geweest. Vandaar zijn ze naar Overen gelopen en hebben daar wat gegeten, nadat een van hen van de pachter een koe had gekocht. Vervolgens gingen ze naar het dorp. Daar hielden zij een kroegentocht, om tegen de avond nog bij 'de witte schepen' binnen te gaan. Ook hier wilden ze een koe kopen.

Omdat de vrouw van Beurskens zag, dat de mannen toen al danig beschonken waren, is ze daar niet op ingegaan. Zij heeft ook geweigerd, om eten voor hen klaar te maken.

Buiten gekomen, heeft een van de mannen als dank aldaar zijn behoefte gedaan: "So gij mij de koi niet wilt verkopen, dan schijt ik uw wat."

Jan van Cruchten stond die avond met zijn kind op de arm in de huisdeur. Toen hij iemand om hulp hoorde roepen, heeft hij een stuk hout gepakt en is hij op het straatgerucht afgegaan. Ook Peter Beurskens kwam aanzetten om het slachtoffer te ontzetten.

Naderhand kwam Marie Tegels terug van het water halen en bemerkte toen pas dat de straat vol volk was. Van wat er zich ondertussen had afgespeeld, had zij niets meegekregen.

Jan Rijnboom stierf in augustus 1792, ruim zeven maanden voor de geboorte van de jongste dochter. De weduwe Rijnboom bleef achter met vier kinderen. Eerst acht jaar later hertrouwde Marie Tegels met Jan Beurskens.

Beesel

In het kort volgt hier het relaas van de drie nagebleven kinderen Rijnboom-Tegels. Joanna (1782-1828) , de oudste, trouwde in oktober 1808 met Nicolaus van Cruchten. Een tijdlang hebben zij ook in Beesel gewoond. Tussen 1815 en 1823 werden daar vier kinderen geboren. Of zij daar geboerd hebben als pachters van Michiel van Kessenich? In elk geval wel na hun terugkeer in de buurtschap Roer. Daar stierf Joanna in mei 1828. Kort voordien moeten zij het huis Op het Eind verkocht hebben. Haar man bleef met zes kinderen achter. Het dienstverband met de grootgrondbezitters zou nog generaties lang van vader op zoon worden voortgezet.

Johan Rijnboom (1789-1844), de enige zoon onder vier kinderen, trouwde in oktober 1821 in Beesel met de werkmeid Gertrudis Geulen uit Mulbracht. Aanvankelijk verdiende Johan daar de kost als akkerman, later als 'opzichter'. De kleine Jan (1835) hield het slechts twee dagen uit. Andere kinderen uit dit huwelijk zijn niet bekend. Het akkerland van zijn ouders was grotendeels verkocht. Drie akkertjes in het Leropperveld waren van Johan gebleven. In zijn testament had hij de grond aan zijn vrouw vermaakt. Andere goederen had hij niet. De grond werd in 1859 doorverkocht.

Met hem eindigt ook deze tak van de familie Rijnboom. Zijn jongste zus Marie (1793-1856) trouwde in november 1822 met Hendrik Wijck, hoefsmid in het dorp 'Berg. Daar had het echtpaar aan de markt onder in het dorp een huis met tuin. (Een eeuw later was dat café Smeets.) Het akkerland bedroeg bij elkaar zo'n 2 ha. Terwijl Jacob zijn vader in de smidse hielp, werkte zijn broer Jan op het land. Nog in maart 1834 werd een akte opgemaakt, waarin een grondrente werd verschreven op Hendrik Wijck, als hoofd van de familie. De akker aan de Reutjesweg was evenwel nog in gebruik bij het echtpaar Beurskens. De smid trad daarbij ook op namens de kinderen van Nicolaus van Kruchten en namens zijn zwager Jan Rijnboom te Beesel.

Terugblikkend was Marie Rijnboom de laatst levende persoon uit deze tak van de familie. Genealogisch gaat de lijn dan verder via haar zoons Jan en Jacob en via de kinderen van het echtpaar van Cruchten in Roer. Andere namen zijn de erven Soetermans te Linne, de kinderen van Michiel Theunissen en van Christiaan Botty.

 

 

 

foto: Har Senssen Posterholt

tak III: ARETH RINBOOMS

'Wij ondergess. Areth Rhinboom, oudt omtrent ses- ofte sevenenvijftigh jaeren, ende Jan Rhinbom, oudt omtrent de vijfftigh jaeren, geboren ende getogen op den hoff den Aerwinckel onder Posterholt, op welcken hoff onsen vader salr. Willem Rhinboom is halffman geweest, ende wij tegenwordigh sijn wonende in het Berger Reutien, ....'

Van Areth Rinbooms (ca.1667-1744) ontbreekt tot nog toe de doopinschrijving. Zoals voorheen al aangegeven, is hij geboren kort voor of na de huwelijksinzegening van zijn ouders, Willem Renboom en Maria Hommen. In tegenstelling tot bovenstaand citaat werd in 1779 beweerd, dat Arnold een zoon was van zekere Jan Rinboom, een halfbroer van Willem. We zijn dan enkele generaties verder. Ik ga uit van bovenstaande verklaring, die Areth zelf in 1723 aflegde.

Areth Rinbooms trouwde in oktober 1693 met de jonge Ida Daemen (1675-1693) uit het Reutje. Zijn vrouw stierf reeds een maand later. In mei 1695 hertrouwde Areth met zijn achternicht Anna (1670-1727), dochter van Jan Helvigen en Euckel Sloetmaeckers. Hoe de verwantschap in elkaar zit, staat nergens aangegeven en blijkt ook niet uit bijgaande kwartierstaat. Met een van de kwartieren zitten we dus fout.

Omdat zijn schoonouders overleden waren, nam Areth meteen het werk over op de boerderij aan de Aerwinkelsweg in het Reutje. Ook nadat zijn zwager Peter Helvigen in april 1701 was getrouwd, deelden beiden broederlijk huis, hof en land. En dat bleef voorlopig zo. Volgens het bunderboek van 1717 was dat ruim 10 morgen land, heide en broek. De akkers aan het Sittard waren belast met een erfpacht van 4 vat, half rogge, half boekweit, elk jaar te leveren aan de armenkas.

Naderhand stonden aan het eind van de Aerwinkelsweg twee huizen. Terwijl de een de ouderlijke woning had overgenomen, bouwde de ander in de naastgelegen moestuin zijn eigen huis. Beiden hadden twee koeieen in de stal staan. Areth beschikte tevens over een paard om het land te beakkeren. Rond 1710 werden de 'peerdtslieden' van 'Berg verplicht tot militaire diensten. In december trok een colonne met de Nieuwborgse troepen naar Sittard. Ook Areth werd met zijn paard bij het transport ingezet. Een jaar later volgde hij met meer andere boeren het legervolk vanuit Posterholot naar Wickray. Het was zeker geen vrijwilligerswerk.

In 1734 had Reynboom liefst zeven koebeesten in de stal staan, terwijl Peter het met één minder deed. het is duidelijk, dat beiden nu ook ander land onder de ploeg hadden.

Na het overlijden van zijn vader gingen huis en hof over op zoon Willem Rijnboom. Zijn zus Marie (1696-1780) was in november 1729 getrouwd met Martin Meyers uit Roermond. In de stad werden hun vijf kinderen geboren. Jan en Mechteld Rinboom waren naar Posterholt verhuisd. Hun jongste zus Elisabeth (1708-1744) zien we naderhand in het Reutje terug. Daar woonde de vrouw sedert 1740 met haar man Jacob Wolters, in het huis aan de overkant van de Aerwinkelsweg.

naar Posterholt

Jan Rinboom (1703-1778) trouwde in september 1727 te Vlodrop met Elisabeth Segers. (1731: Elzbeta van den Borgh!) Het echtpaar ging wonen op de Vorst in Posterholt. Hier werden hun acht kinderen geboren. Van de meesten kon hun verdere levenslop achterhaald worden. Ieder ging zijn eigen weg.

Mechteld Reinbaums (1734-1779) trouwde in september 1764 te Melick met Caspar van der Felden (1719-1806). Haar man was al twee keer eerder getrouwd geweest, in 1743 met Elisabeth Willems en naderhand met Elisabeth Cleefs. Al die tijd boerde hij als pachter op Klein Schöndeln. Uit dit derde huwelijk werden nog eens vier kinderen geboren. De familie Schillings komen we geregeld op de doopfeesten tegen. Dat onderstreept nog eens de goede verstandhouding tussen de pachter en zijn 'heerschap'.

Catharina Reynboom (1737-1786) ging als dienstmeid in Roermond wonen. Daar trouwde zij in oktober 1778 met Andries Hasselweyler, meester kleermaker. Uit dit huwelijk werd een jaar later een dochter geboren. Na Catharina's overlijden hertrouwde Andries andermaal.

Jan Rienboom (1740-1860) trouwde in januari 1765 in de kerk van Vlodrop met Agatha Vissers. (Vlodrop en Posterholt vormden zamen één parochie. Ik weet niet, of toen al in de kapel van Posterholt getrouwd werd.) Jan verdiende de kost voornamelijk als wever. Het echtpaar kreeg vier kinderen.

Zoon Anton (1766-1809) werkte als knecht op Groot Paerlo. Daar kreeg hij kennis met de dienstmeid Mechteld Wolters (1762-1818). Hun relatie bleef niet zonder gevolgen. Het jonge stel trouwde daarop in juli 1787. Of het vertrek naar hun geboortedorp vrijwillig was, is niet duidelijk. In Posterholt verdiende Anton de kost als dagloner. Hij woonde met zijn gezin niet ver van zijn ouderlijk huis. Hun kinderen stierven telkens kort na de geboorte. Alleen hun dochter Maria Catharina (1791-1852) overleefde haar ouders. (NB. In de akten komt zij ook voor als Elisabeth!) Het meisje trouwde in november 1816 met Leonard Storms uit St.-Jans Cluys (D.). Het echtpaar ging naderhand in Echt wonen. Daar kochten zij een huis te Putbroek met ruim 170 are land en hei. Leonard stierf in maart 1837. Anderhalf jaar later hertrouwde Marie Rhijnboom met de 55-jarige Peter Janssen uit Brunsrath. Het huwelijk werd in november 1838 op het raadhuis in Echt gesloten. Peter was toen zelf weduwnaar van Petronella Jacobs. (Foto boven: Oudenhof te Posterholt. Met dank aan Ted Jongerius.)

Bij haar overlijden in januari 1852 werd de weduwe Storms als Elisabeth ingeschreven. Dat moet een vergissing zijn, omdat bij haar huwelijk duidelijk de echte naam en afkomst werden vermeld. Een andere Elisabeth Rijnboom kreeg in 1800 een dochtertje, met name Mechteld (1800-1814). Deze Elisabeth was vermoedelijk de oudste dochter van het echtpaar Rienboom-Vissers.

Gerard Rijnbom (1743-1775), de jongste zoon van Jan Rinboom en Elisabeth Seegers, had in Roermond werk gevonden. Van daaruit kreeg hij in mei 1773 een 'losbrief' om in Heinsberg te trouwen met Catharina Schmits. Hun huwelijksgeluk was echter van korte duur: Gerard stierf in mei 1775 in zijn (ouderlijk) huis op de Vorst. Het echtpaar bleef kinderloos.

Leen Rienboom (1751-na 1805) trouwde in februari 1773 te Posterholt met Jan Pas. Daar werden hun kinderen Wolter en Liesbeth geboren. Nadderhand woonde het gezin vlak over de grens in Haaserdriesch nabij Haaren, waar hun zoon Jan Pas (1805-1830) geboren werd. Andere kinderen uit dit huwelijk zijn mij niet bekend.

Tenslotte was er nog het huwelijk van Joannes Petrus Rheinbaum uit Posterholt die in september 1832 te Ratheim trouwde met Maria Christina Sybertz. Kinderen uit dit huwelijk zijn evenwel niet bekend.

aan de Aerwinkelsweg

Willem Rinboom (1699-1775) uit het Reutje was op meidag 1737 getrouwd met Marie Coenen. Ook zijn 'achterneef' Willem trouwde die dag. Het was dus een dubbele bruiloft, die de familie Rinboom onder de meiboom vierde. Een week later trouwde zijn zus Mechteld (1706-1768) met Willem Heynen. Ruim tien jaar later verhuisde het gezin Heynen naar Beesel. Na het overlijden van haar man hertrouwde Mechteld renboom in januari 1752 met Lambert Lamers, widman. Uit dit tweede huwelijk werden geen kinderen meer geboren. Mechteld \ou ook haar tweede man overleven. De vrouw stierf in september 1768, waarna ze in Asselt werd begraven.

Maria Coenen (1709-1771) was een dochter van Anton Coenen en Catharina van der Biesen uit Montfort. Haar grootouders hebben eveneens in het Reutje gewoond. Daar werd haar vader in april 1768 geboren als zoon van Willem Coenen en Maria Segers van Neer. In het gezin Rinboom aan de Aerwinkelsweg werden zes kinderen geboren. Hoeveel grond Willem van zijn ouders heeft overgenomen is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk zo'n 3 à 4 morgen land. In de stal stonden 4 koeien. Later kwamen daar nog 6 schapen bij. Weinig keuters in het Reutje die het beter deden.

Naderhand zou schoonzoon Geel van Cruchten (1743-1802) de boerderij en het grondbezit flink uitbreiden tot ruim 5 bunders land. Hij was in mei 1767 getrouwd met hun dochter Anna Rijnboom (1740-1795). In 1781 kocht het echtpaar van de erfgenamen Leyendeckers drie akkers voor 36 pattacons. Evenwel wist brouwer Winckens op de Roskam de aankoop naar zich toe te trekken (beschudden). Daarop verkocht deze voor 18 pattacons de akker op de Koul terug aan geel. Uit de nalatenschap van wijlen pastoor Basel kocht het echtpaar van Cruchten in 1789 ruim 7 morgen land, alsmede de moestuin met bakoven aan de drenk op het eind van de Aerwinkelsweg.

Catharina Rijnboom (1745-1781) had al jaren verkering met Jan Rijnboom uit het dorp (zie tak II), vooraleer zij in 1779 toestemming kregen om te trouwen. Voor haar huwelijk woonde de vrouw als meid in de stad, maar beiden verloren elkaar niet uit het oog. Het echtpaar ging op de Hongerkamp in Posterholt wonen. Kort na de geboorte van hun zoontje, stierven moeder en kind.

op de Kinderkamp te Maasniel

Willem jr. (1743-1795), zoon van Willem Rijnbooms en Marie Coenen was naar Vlodrop vertrokken. Daar woonde hij nog toen hij in augustus 1781 in Maasniel trouwde met de weduwe Cox op de Spick. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren: Linnerd (1782-1858), Maria (1786-1829), Willem (1789-1816) en Catharina (1791-1792) Rienboom. Hun moeder Petronella van der Velden (1751-1831) was geboortig van Klein Schöndeln te Melick. Haar vader was in derde huwelijk getrouwd met Mechteld Reinbaums uit Posterholt. De boerderij op de Spick ging na Petronella's overlijden definitief over op de kinderen Cox. In 1832 werd de inboedel geveild. Haar eigen kinderen kochten ijverig mee. De opbrengst was fl.133,38. De koe werd verkocht voor 48 gulden. Daaruit blijkt wel, dat voor zo'n beest lang gespaard moest worden. De partij aardappelen ging in delen weg voor totaal 15 gulden. Men zou dus kunnen spreken van een goede oogst.

Linnerd Rindeboom trouwde in oktober 1813 te Melick met Mechteld Potting. Zij gingen aanvankelijk wonen aan het Melicker Gebroek. Nog datzelfde jaar kocht Linnerd 'une maisonnette avec potager et terre arrable', ruim 28 groot. Huis, tuin en akker waren gelegen naast zijn geboortehuis op de Kinderkamp aan de Spickerweg. De koop werd gesloten voor 280 francs. Daarbij kwamen nog het meubilair, huisraad en een koe, samen geschat op 100 francs.

Uit het huwelijk van Linnerd en Mechteld zijn vijf kinderen bekend. De tweeling Willem en Jan, Petronella, Elisabeth en Anna Maria Rijnboom. Na het overlijden van hun vader, beleenden de kinderen Rijnboom in maart 1858 hun goederen op de Spick (voor fl.325) bij juffrouw Schieffer van de Tegelarije. Petronella (1816-1897) overleefde haar twee zussen Anna en Elisabeth. De laatste werkte in 1875 nog als dienstmeid in Dulken (Pr.). Toen de vrouw ziek werd, keerde zij terug naar de ouderlijke woning op de Spick. Van het geld, dat Elisabeth gespaard had, voorzag zij in haar onderhoud en werd de dokter betaald. Oud van jaren stierf zij in augustus 1878.

Petronella Rijnboom was getrouwd met Peter Sanders. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend. De weduwe Sanders stierf op 80-jarige leeftijd in haar geboortehuis op de Kinderkamp. Huis, tuin en akker werden in 1897 berekend op fl.660. De huismeubels, het vee, akkergereedschap en de ingeschuurde oogst werden geschat op fl.320. Daar ging nog eens fl.277 van af aan geleend kapitaal en fl.58 aan pachtgeld. Petronella is de laatste uit de familie Rienboom, die we hebben kunnen volgen. Dochter Catharina woonde met haar man Hendrik Hodzelmans in Melick, terwijl Leon Sanders het ouderlijk huis op de Spick had overgenomen.

Dan was er nog Willem Rijnboom (1815-na 1878) de oudste zoon van Linnerd. Hij was na 1858 naar Waldniel vertrokken. Daar woonde hij twintig jaar later nog als akkerman. Of hij daar de naam Rijnboom heeft voortgezet, is mij niet bekend.

Nakomelingen van deze tak zijn terug te vinden in de families Smeyers en Hasselwijler te Roermond, van der Velden in Melick, Heynen, van Cruchten en tenslotte de kinderen Sanders op de Spick.

 

tak IV: JAN RINBOUTS

Jan Rinbouts (1673-1729) trouwde in juli 1703 met Hendrina Clout. Hij is de vierde op rij die zich in het Reutje zou vestigen. Jan was de jongste zoon van Willem Renboems, geboren en getogen op Aerwinkelshof van drost van der Heijden. Zijn vrouw Hendrina (1677-1729) was een dochter van de pachter op Klein Paerlo. Aanvankelijk woonde het gezin nog in Posterholt. Maar op het voogdgeding van 1708 was Jan Rinboom al aanwezig als inwoner van het Reutje. Het (halve) huis naast de werkplaats van rademaker Beulen was afkomstig van zijn zwager Nelis Wijnen, die kort daarvoor gestorven was.

In 1720 werden huis en hof geschat op 50 pattacons. Daarbij kwamen 3 morgen akkerland en houtgewas, beraamd op nog eens 27 pattacons. Met deze goederen stond het echtpaar Rijnboom borg voor Peter Cloudt en Elisabeth Hemels, die dat jaar de pacht op de Voorhof te Montfort waren aangegaan.

In die tijd kon men niet alleen tot nabuurdiensten verplicht worden. In november 1714 moest Jan met drie andere boeren een gevangene naar het kasteel brengen, hem insluiten en bewaken. Het was de gearresteerde evenwel gelukt uit te breken. De mannen werden aangesproken op hun plichtsverzuim, wat hen zwaar aangerekend werd. De drost van het ambt Montfort dreigde zelfs met gevangenisstraf ter vergelding van hun achteloosheid. De vier schutten verklaarden, dat nu niets te verwijten viel en de ontsnapping buiten hun schuld om gebeurd was. Zij waren zelfs bereid, dit onder ede te bevestigen. Toen dat gebeurd was, werd van verdere strafvervolging afgezien.

Hendrina Cloudt stierf begin 1729. Jan volgde haar in november in het graf.

van het dorp naar de stad

De kinderen bleven verweesd achter. Men zou verwachten, dat de familie in het Reutje zich over de minderjarigen zou ontfermen. Toch is het anders verlopen. Kort nadien immers komen we de kinderen Rimbouts in Herten tegen. Door wie zij daar waren opgevangen, is niet bekend. Mogelijk woonde daar familie van moeders zijde. Het akkerland van de kinderen Reynboom bleef voorlopig braak liggen. Korte tijd later werden huis en hof en land in het Reutje verkocht aan buurman Jan Beulen. Daarmee nam hij tevens de belening van 12 pattacons over, die voorheen op naam van Windel Wijnen was afgesloten bij de armenkas. Tot dien was de erfrente hierover door Jan Rinboom afgedragen. (Overigens moet een lening bij de armenkas niet gezien worden als was het gezin in armoede geraakt.)

Helena Rimbouts(1704-1765), de oudste trouwde in juni 1734 in Herten met Hendrick Mevissen. Haar zus Maria (1709-1779) was twee maanden eerder getrouwd met Joseph Janssen. Beide gezinnen woonden toen in Merum. En nog in oktober van datzelfde jaar trouwde hun broer Willem met Sophia Verboecket uit Ool. Ook hun jongste zus Anna Rimbouts (1716-1738) was in Herten gaan wonen.

Willem Rimbouts (1706-1785) woonde aanvankelijk nog bij zijn schoonouders, maar kort na 1735 verhuisde hij met zijn gezin naar de Kapel. Daar ging Rindebooms als hovenier werken. Naderhand leerde Willem het vak van 'boomsnijer' aan zijn zoons. In Roermond werden nog zeven kinderen geboren. De broers Hendrick (1737-1771) en Jan (1742-1780) gingen 'aan de Meules' wonen. Bij zijn overlijden werd Hendrick weduwnaar genoemd. Zoals nu blijkt, was hij in oktober 1768 te Maastricht getrouwd met Anna Maria Simons. Uit dit huwelijk is een dochter bekend.

Anna Barbara (1769-1811) hebben we uiteindelijk in Maastricht kunnen opsporen, wonende achter de boucherie. Daar stierf de 41-jarige couturière in juni 1811. Dus enkele maanden na de verkoop van haar huisje. Volgens de overlijdensakte was zij ook aldaar gboren, als dochter van Henricus Rynderbom en Anna Maria Simons (1770). Haar doopgetuigen waren Jois Wilhelmus Rinderbom en Anna Barbara van der Linden, mogelijk de grootmoeder waarnaar zij vernoemd werd. Aangifte van haar overlijden werd gedaan door haar volle neef, de 32-jarige Willem Rindebooms uit Roermond, die toen in Maastricht werkzaam was als tuinier.

Hun zus Marie Rindeboom (1748-1806) diende rond de eeuwwisseling nog als meid in het huis van juffrouw Puyteling in de Begijnhofstraat, tot het overlijden van de rentenierster in december 1804. Daarop verhuisde Marie naar haar woning in de Neerstraat, waar zij als naaister in haar levensonderhoud voorzag. Haar 'maisonnette' was ingeklemd tussen het huis 'De Halve Maan' en de wagenpoort van de herberg. Vlak voor haar overlijden in september 1806 vermaakte zij het huis aan haar nichtje Anna Barbara Rindeboom, uit Maastricht. Van daaruit gaf de jonge vrouw in februari 1811 opdracht, om haar huis in de Neerstraat te verkopen. Voor 330 francs verwierf buurman Dillen de kleine woning.

Matthias Rindeboom (1746-1798) trouwde in april 1776 met Maria Agnes Francken. Ook hij had voor het hoveniersvak gekozen. Negen kinderen werden uit dit huwelijk geboren. Na het overlijden van haar man ging de weduwe Rijnboom in de Neerstraat wonen. Mogelijk was dat dan in het huis van haar schoonzus. Zes kinderen woonden toen nog thuis. Haar dochter Christina (1782-1865) moet dan elders in de stad als meid in dienst zijn gegaan. Maar in de burgerlijst van 1802 komt zij in Roermond niet voor.

Christina was de enige onder haar broers en zussen die naderhand voor het huwelijksaltaar stond. In oktober 1816 trouwde de vrouw met Paul Moedwil (1786-1869). Hij heeft zijn ouders nooit gekend. Vlak na de geboorte werd hij in een versleten deken (uit moedwil) te vondeling gelegd op de trap van het Hospitaal-Generaal. Hij werd genoemd naar de patroonheilige van die dag. Paul groeide op in het weeshuis aan de Hegstraat. De jongen leerde het vak van schoenmaker.

Naderhand woonden de kinderen Rijnboom (drie broers en drie zussen) in een gemeenschappelijk huishouden op 'Het Munster' in de Hamstraat. Willem en Joost verdienden de kost als hovenier, terwijl hun jongere broer als huisschilder werkzaam was. Hun schoonbroer Paul Moedwil had ondertussen een baan als bode op het postkantoor gevonden. Zij hadden het niet breed met z'n allen. Bij het overlijden van Joost was er sprake van 'zeer onbeduidende huismobilien' en verder nog enige 'tuiniers voorraad'.

Uiteindelijk was het Elisabeth die allen overleefde. De vrouw stierf in februari 1873 in de gezegende leeftijd van 92 jaar. En daarmee was ook deze tak van de familie Rijnboom uitgestorven. Al vroeg werd deze tak voortgezet door de kinderen Janssen en Mevissen in Herten en naderhand ook de familie Moedwil te Roermond.


De hovenier, detail pentekening van A.F. van Aefferden 1807; uit: Gerard Venner Romantik an Maas und Rhein,
uitgave: Historische Verein für Geldern und Umgegend, 2009.