HOEK MARKTSTRAAT

Laatst gewijzigd: 29-11-2018 © Jan Ruiten

Tollen en Licenten
Hoek Marktstraat

Het pand op de hoek van de Brugstraat en Markststraat vormt samen met het pand Marktstraat 22 gelijkvloers één ruimte, maar niet samen onder één dak. In 1624 werd het hoekpand gesitueerd als "op die Brughstraet eyndt"! Dus gezien vanaf de Brugpoort. Van hier uit ontvouwde zich de stad, de Neerstraat af, of richting Markt, dan wel het Bergske op. Het was een groot huis, gezien de koopsom van 1235 rijksdaalders die er in 1603 voor betaald werd. Hier woonde het gezin Hacken-Cocx. Merten Hacken was mede-officier van Zijne Koninklijke Majesteits tollen en licenties op de Maas, een baan waar kapitalen in omgingen.

Merten Hacken heeft in het archief van het Hoofdgerecht van Roermond en in mindere mate ook van het Hof van Gelder aldaar zijn sporen nagelaten. Hij was een bedrijvig man, die veel onder handen nam. Uiteindelijk werd na zijn overlijden dan toch beslag gelegd op zijn nagelaten goederen en vervolgens bij opbod verkocht, om de hoge schuldenlast daarmee af te lossen.

 

Zijn stadsgenoot August Raps had aan Merten Hacken enkele keren geld geleend voor de aankoop van korenvruchten, die Raps dan weer op zijn beurt met profijt had doorverkocht. Zo had Raps ook niets te pretenderen uit de handel en koopmanschap van Hacken en was deze hem daavoor dan ook geen rekenschap schuldig. Met andere woorden, zij waren geen compagnons van elkaar. Eerstgenoemde keek daar anders tegenaan.

Volgens Raps waren beiden in 1607 overeengekomen de levering van hooi en haver aan de compagnie van graaf Hendrick van den Bergh op zich te nemen. Daarop was Hacken naar Brussel getogen om met de tresaurier over de financiën en de dagelijkse rantsoeneringen aan de compagnie in Roermond. Raps had de rations steeds aan de officieren geleverd. (RHCL te M'tricht, 01.004: HvG-Rmnd, inv.nr. 297-246.)

Merten werd in 1618 genoemd als een van de vier pachters van de Gelderse tollen en licenties op Maas en Rijn. De gelden gingen naar de koning van Spanje als hertog van Gelder. Merten was weduwnaar van Giertgen in gen Wolff en omstreeks 1590 hertrouwd met Elsken Cocx, dochter van Gerard Cocxs en Margriet Hornicxs.

Zijn ouderlijke huis stond op de Markt met uitgang achter de Leuf, gelegen recht tegenover het "herenhuis", ofwel het raadhuis. Dat was toen het tweede of derde huis links van het getske. In de akten is hier enkele keren sprake van het opdelen en dan weer het splitsen van huizen onder naaste verwanten. Het huis werd door de kinderen Hacken in augustus 1594 verkocht aan hun schoonbroer en buurman Thomas van Oest, getrouwd met Grietgen Hacken. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.34.)

Merten Hacken en zijn vrouw Elsken kochten in augustus 1603 het huis op de hoek van de Marktstraat voor het lieve bedrag van 1235 rijksdaalders. Zij waren toen al rijkelijk binnen en buiten de stadsmuren gegoed. Dezelfde dag liet het echtpaar vanwege de hoge kosten vastleggen, dat de langstlevende het huis mocht verkopen, dan wel tot 1000 daalders belasten. De daalder telde toen 30 stuivers.

Het groot huis op de hoek van de Brugstraat stond tot dan op naam van de familie Hecx uit Heinsberg. De voogden van Peter van Linne, sinds kort "door Gods beschikking zijn zinnen en verstand niet meer machtig", was toen weduwnaar van Barbara Hecx. Marie van Linne, de oudste dochter, bevestigde twee jaar later de verkoop, mede namens haar broers en zussen Johan, Peter, Lisbeth en Alvertien. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.149.)

De familie Hecx was afkomstig uit Roermond. Hun familienaam verwijst naar de plaats Heks in Belgisch Limburg. Leonardt Hecx woonde rond 1580 in de Neertraat naast het huis Den Olifant en aan de andere kant langs Hendrick Hecx alias Bijns. Deze was toen in tweede huwelijk getrouwd met Mettele van Linne. Het hoekhuis aan de Brugstraat stond in mei 1584 op hun naam. Oudere vermeldingen zijn niet voorhanden.

Peter van Lin en zijn broer Thijs waren elk voor de helft eigenaar van het huis en brouwerij De Croon, gelegen aan Minderbroeders, op de hoek van het Begijnenstraatje. Peter van Lin was met zijn schoonfamilie uit Roermond vertrokken wegens de godsdiensttwisten uit die tijd.

Meerdere vooraanstaande families uit Roermond hadden in die roerige tijd de stad verlaten en het elders, door hun ondernemingsgeest, tot meerdere welvaart gebracht. We noemen hier de familie Hoeufft (o.a. vanwege het Johan-de-Witt-huis, gebouwd door Mattheus Hoeufft, wiens broer was getrouwd met Maria de Witt), koopman Pieter Beeck in Amsterdam en de vermaarde 17e eeuwse theoloog, G.J. Vossius, eveneens geboortig van Roermondse ouders.

Buiten de stad blijkt de familie Hecx ook gerechtigd te zijn geweest in Walravenshof te Lerop. Heden ten dage nog bekend als Keijsershof, vernoemd naar de herberg van de 18e eeuwse eigenaars van de boerderij.

In november 1600 zijn Abraham Hecx en zijn vrouw Marie en verder zijn halfzus Barbara Hecx, getrouwd met Peter van Linne, druk bezig enkele zaken in Roermond af te handelen. Het betreft dan vooral de verkoop van onroerende goederen, afkomstig uit erfenis. Het begint met een stuk land in de Wolfskeel. Abraham trad daarbij alleen op en beloofde zijn zus schadeloos te stellen met een ander stuk land.

Begin 1594 hadden Peter van Lin en zijn vrouw Barbara al het huis De Vosch op de hoek van het Visserstraatje achter de Leuf verkocht. Deze herberg was afkomstig van zijn ouders. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 312-f29.)

Nadat hun tante, de weduwe van Leonardt Hecx alias Bijns, haar lijftocht op een huis in de Neerstraat aan Abraham en Barbara had overgedragen, verkochten broer en zus het huis voor 2130 gulden aan de brouwer Reiner Cupers van Melick. Wegens te verwachten moeilijkheden stelden verkopers tot wehrschafft (borg) hun huis in de Brugstraat. Gezien de buren, die genoemd werden, Wilhelm Busch (Marktstraat) en de barbier Johan Janssen Truytwin van Keulen (Brugstraat), hebben we hier inderdaad met het hoekpand van doen.

Op een los briefje in het protocollen-boek, gedateerd in augustus 1604, wegens de verkoop van het hoekhuis, stellen Abraham en zijn zus tot nieuw onderpand het goed ter Loer onder het gerecht van Heinsberg. (GAR, Hoofdgerecht 312-f.102.)

1527-1603

Oudste gegevens...

Uit een van de vele processen die Merten Hacken had te voeren, komt in 1617 een zeldzaam document tevoorschijn, dat iets meer onthult over de herkomst van zijn huis en in geen enkel ander geschrift vermeld staat.

Het huis op de hoek van de Brugstraat was sedert 1527 belast met een cijns van 5 bescheiden goudguldens uit een kapitaal van 100, jaarlijks te betalen met Sint Jan-Baptist aan Joest to Putt en Elisabeth Kremers. Het huis stond toen op naam van het echtpaar Hendrick Noyen en Beel Kremers en haar zus en broer Aleyt en Herman Kremers. In 1617 was het echtpaar Hacken gedurende vijf jaar deze erfcijns schuldig gebleven. De toenmalige eigenaren van de rentebrief, Hendrick to Putt en zijn zus Helena, beiden uit Venlo, brachten de zaak voor het Hoofdgerecht te Roermond.

Tussen de bescheiden bevindt zich nog een originele kopie op perkament uit 1573, opgemaakt te Venlo. Ten tijde van de belening was het pand op het Brugstraite oirt gelegen tussen het huis van Johan van Hueckelhoven en aan de andere kant Dirick Ertgus huis van Sittard. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 120-499.)

Aleytgen trouwde kort hierna met Reyner Vorstermans. Beide echtparen worden dan nog enkele keren samen genoemd, ook betreffende andere huizen. De overdracht naar de familie Hecx, dan wel Lin, is niet bekend. De oudste akte waarin hun naam met het hoekhuis werd verbonden, stamt uit mei 1584. Toen werd Henrick Hecx alias Bijns als eigenaar genoemd. Dat er in de tussenliggende jaren geen overdracht middels aankoop werd genoteerd, zou er op kunnen duiden, dat er tussen Hendrick en de beleners uit 1527 enige verwantschap bestond; maar is niet aangetoond.

O.a. in maart 1551 komen we wegens de aflossing van een andere erfcijns nog tegen Henrich Noyen jr. met de vrouw, Reiner Vorsterman, getrouwd met Aleyt Kremer, en haar broer Herman Kremer. (GAR, Hoofdgerecht 311-f.51.)

Het huis van de buren in de Marktstraat werd in die tijd enkele keren het (oud) Bussenhuis genoemd. In dit geval verwijzend naar de eigenaars Johan, en later Wilhelm Busch. Het belendende huis in de Brugstraat stond in 1603 op naam van de barbier Jan Janssen, getrouwd met Erm Maessen. Zij kochten het huis in juni 1600 van... de erfgenamen Huckelhoven.

Johan van Huickelhoeven en vrouw, zijn broer Hans Jacob en hun zus Engel met haar man, ook namens hun afwezige broer Bado, verkopen het huis aan de bewoners het echtpaar Janssen, samen met de kamers achter het huis, afkomstig van het genoemde Bussenhuis om de hoek. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.97.)

1603-1626

Tollen en licenties...

Eind 1596 hadden Merten Hacken en zijn tweede vrouw Elsgen voor 2200 gulden een huis verderop in de Brugstraat gekocht. De voordochters Naelken en Marieken uit zijn huwelijk met Geertgen in dem Wolff waren daarin mede-berechtigd. De verkoop ging uiteindelijk niet door wegens het beschudrecht. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.55 en f.57.)

Naderhand was alleen nog van laatstgenoemde voor-dochter sprake. Marie Hacken was toen getrouwd met Christiaen Laurensen Ravensteyn, mede-pachter van de Gelderse licenten en tollen op Maas en Rijn. Rond 1625 woonde het gezin in Venlo. In februari 1624 werd daar hun zoontje Johan geboren. De overige twee van het viermanschap waren Goert Graus en Jan Baptist Sterck.

 


- samengesteld middels gegevens uit diverse overdrachtsakten -

Peter Bosman/Wiltfank (+ voor 1584) was een broer van secretaris (gedurende 25 jaar) Johan Bosman (+ nov. 1604). Peter Bosman jr. (+ 1629) was aanvankelijk zaakwaarnemer, zoals zijn stiefvader Michiel Hulls voordien.

 

In februari 1618 werd de visserij op de Roer geschat op 250 gulden. Met het molenrecht daartoe gerekend kwam men op een bedrag tussen 400 en 500 gulden. Zijn landerijen werden door de getuigen geschat op ruim meer dan 3000 gulden. (Niet van alle percelen werd het totaal opgegeven.) Zijn woonhuis op de hoek van de Brugstraat werd geschat op 4000 gulden. Het huis op de gats kwam op 1400 gulden en het huis Die Fonteine met het huis aan de Ezelspoort samen op 2100 gulden. De twee tuinen buiten de stadsmuur kwamen neer op 25 gulden samen. Kort daarop kwam Merten nog met een jaarlijkse rente van 16 goudguldens ten laste van de stad. Daartoe gaven zijn schoonzuster Marie Cocx en zijn voordochter Marie Hacken hun instemming om de goederen als borg voor zijn aandeel in te zetten. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 313-f.259.)

Govert Graus stond voor zijn aandeel in de pacht borg met o.a. een rentebrief van 12500 gulden ten laste van de erfvoogd Cortenbach, met onderpand diens baand over de Maas en de Maasgriend met de landerijen.

Marie Hacken was getrouwd met Christiaen Laurensen van Ravensteyn, een van de mede-pachters. Het echtpaar Ravensteyn-Hacken woonde midden jaren twintig te Venlo, waar in februari 1624 hun zoon Johan geboren werd.

Uit de rechtszaak die Christiaen Laureynsen (Venlo) en Everart Syceram (Roermond) als officieren van Z.M.'s licenties aanspanden tegen de schout van Velden. Dit soort vrachtbrieven moest een schipper kunnen overleggen als bewijs dat de tol op de diverse tolplaatsen op de Maas betaald was.
"Laet passeren vanwege de hoochmogende heeren Staeten Generael der vereynigde Nederlanden Wijnandt van Hynsberch de Maes langs naer 't landt van Guylick, met dese goederen hier onder gespecificeert. Alzoo 't recht ende subsidie der generale middelen daervan betaelt in handen van onse gecommitteerde, te weeten met eenen zack wol, wegende negenhondert vijftich pont, in Nijmwegen den xxij july 1628. J. van Berch.
Op de achterzijde: Givisiteert in Nimmegen den 22e july 1628, G. Laegendyck. Gevisiteert voor 't huijs Gennip den xxix julius anno 1628. A.v. Ruever.
(RHCL te Maastrich, 01.004 archief Hof van Gelder te Roermond: inv.nr. 313-644.)

In augustus 1623 was Merten Hacken geen lid meer van het viermanschap. Voor en na werden enkele goederen verkocht, hetgeen verlichting moest brengen. Twee morgen land, de visserij en het molenrecht werden evenals een rentebrief van 200 zilveren daalders verkocht, terwijl het groot huis voor 1200 gulden voor de duur van een jaar in pandschap werd gegeven aan Johan Valck, koopman te Weesel. Maar tevens werd ook een nieuwe lening afgesloten van gelijke 1200 gulden nieuw geld. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 314-f.57 en f.123.)

 

Verkoping bij opbod...

De goederen, die Elsgen Cocx van haar ouders had geërfd, deelde zij met haar zus Marie Cocx, weduwe van Lenard Maessen. In oktober 1624 vermaakte Marie in haar testament 200 gulden aan het dochtertje van haar nicht Gertruy Hacken zlgr., vanwege de goede zorgen van de moeder voor haar gedaan.

Het failliet van Merten Hacken had ook zijn neerslag op zijn schoonzuster. Bij slot van rekening bleek dat hij nog 8.817 gulden schuldig was. Voor Geurt Graus als crontroleur van Z.M.'s licenties, was het zaak om zoveel mogelijk goederen te achterhalen om deze schuld te vereffenen.

Bij de belening in januari 1618 had Marie Cocx mogelijk te snel toegezegd, dat haar zwager haar helft in de twee huizen en het land buiten de Nielerpoort, als onderpand mocht inzetten en ermee mocht handelen alsof het zijn eigen was. Het leek erop, dat haar instemming haar nu zou opbreken. Marie's verzet hiertegen werd immers ongegrond verklaard met verwijzing naar haar eigen woorden begin 1618. De huizen zouden nu gelijk met andere goederen bij openbare zitting verkocht worden. Zo leek het.

Hiertoe behoorde ook het zogenaamde "huys op de Gats" in de Neerstraat. Het huis was afkomstig van Stoffer Stoffers, alias Stoffer opt Getzgen, en vrouw, oom en tante van Mertens eerste vrouw. Christiaen Laureysen beweerde dat dit huis bij testament van wijlen Geertgen in gen Wolff voor de helft aan zijn vrouw Marie Hacken was toegevallen. Nadien had haar vader Merten Hacken ook de wederhelft van het huis gekocht. Echter, bij het sluiten van zijn tweede huwelijk werd overeengekomen, dat zijn voordochters gelijk zouden delen met de kinderen uit het tweede bed.

Ook de gasthuismeesters moesten met lede ogen toezien dat het stuk land van twee morgen te Roer achter Kruisbroerenhof, die Merten had toegezegd om een schuld te vereffenen, in beslag werd genomen. En dan waren er nog de kooplieden buiten deze streek te Venlo, Wesel, Straelen en Rijnberg, die zich tot borg hadden gesteld. (RHCL te Maastrich, 01.004 archief Hof van Gelder te Roermond: inv.nr. 309-584.)

In maart 1626 was de grote uitverkoop van de goederen van wijlen Merten Hacken en zijn vrouw Elske. Merten was rond de jaarwisseling 25/26 gestorven. De verkopen werden afgehandeld door de gerechtsbode Daem van Lennich namens de heer.

Aanvankelijk zien we dan toch in maart 1626, dat bij de goederen, afkomstig van het echtpaar Cocx-Hornicks, alleen de halve eigendom van Merten zlgr. werd verkocht. De totale opbrengst liep tegen de 4.000 gulden, maar duidelijk niet voldoende.

Geurt Graus en zijn vrouw hadden uit voornoemde goederen het huis aan het getske verworven en de helft van het huis De Fonteijn in de Neerstraat. Het eerstgenoemde huis ging eind november voor 900 gulden over op Ruth van Tits, de schoenmaker. Het andere huis werd in samenspraak met Marie Cocx, elk voor de helft, voor 1260 verkocht aan hoefsmid Hendrick van Lin. Het huis werd kort daarop door Mathijs Scherers, als buurman en naast verwant aan Graus, beschud onder dezelfde voorwaarden. Hij verwierf ook het halve huis van Marie aan de Ezelspoort. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 314-f.154 en f.188.)

1626-1667

Johan aen de Beeck c.s...

Het groot huis op de hoek van de Brugstraat werd met drie zitdagen bij het uitgaan van de kaars voor 2625 gulden aan Geurdt Graus, mede-compagnon van wijlen Hacken. Graus handelde namens Johan Valck, koopman te Wesel. Het pand was belast met twee kapitalen, een van 100 goudgulden en een van 150 jochimsdaalders.

Enige tijd later, begin augustus, laat Graus echter weten, dat Valck de goeding niet wil aannemen. Hij is niet tevreden over het huis en wil zijn geld terug. Onder dezelfde voorwaarden als in de koopakte vermeld, gaat het huis over op Johan aen de Beeck en Geertruijdt Schoncken. Naderhand wordt het huis vererfd op hun dochter Margriet Beeck. (GAR, Hoofdgericht inv.nr. 314-f.133. Zie ook: inv.nr. 316-f.254.)

Het echtpaar Beeck-Schoncken heeft weinig sporen nagelaten in de archieven. Johan Hendrickszoon was nauw verwant met de herbergier In de Vosch. Arnoldt In de Vosch en Jenne aen de Beeck waren zijn oom en tante. Getruij Schoncken was een dochter van Areth Schoncken en Judith van Oist.

Johan Beeck verdiende de kost o.a. als graanhandelaar. Daar was begin 1626 proces over ontstaan. Het was nu zo, dat hij op St. Andries (30 nov.) laatstleden samen met zijn compagnon Peter Daelman een merkelijke hoeveelheid graan, namelijk 50 malder gers, ad 8 gulden en 8 stuivers 't malder, zou afleveren bij Dierick van Asselt, alias Schotten. Met de duidelijke afspraak, "wanneer die gerst gelevert wordt, zal der gelder het gelt tellen".

Daelmans leverde zijn quote op de afgesproken dag, maar Schotten weigerde te betalen zolang hij niet de hele levering binnen had. Naderhand bleek verder dat Schotten de levering van Johan Beeck had geweigerd, omdat het slecht "mangelkoren" was, vermengd met haver. Corst Jacobs de brouwer en Lenaert der becker konden dat getuigen. Naderhand schamperde Dirck Schotten nog dat Beeck zich we mocht inhouden, naedemale men zulcke groete coepluydens wilt wesen.

Johan Beeck verweerde zich o.a. door er op te wijzen, dat ten tijde van de levering de graanprijs was gezonken en Schotten daar gebruik van wilde maken. Twee jaar later liep de zaak nog, maar houdt dan plotseling op.

Gertruijdt Schoncken was omstreeks 1637 in derde huwelijk hertrouwd met de Peter Spee. In april 1638 werd hun dochtertje Agnes geboren. Zij hebben de voornoemde belening van 150 daalders op het huis zo'n vijftien jaar later afgelost. De brief waarin dit beschreven stond, was in de loop van de tijd echter verloren gegaan, verluyselick is geworden. De gewezen peiburgemeester en tevens armenmeester Peter Spee liet de afbetaling in maart 1673 alsnog vastleggen, opdat hij en zijn stiefdochter Margriet Beeck, of hun erfgenamen er niet op zouden worden aangesproken. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 318-f.63.)

De geestelijke jongedochter Margriet Beeck (*1628) had het huis enkele jaren voordien, in maart 1667, verkocht. Voor 1150 pattacons en 12 rijksdaalders verteergeld was het echtpaar Strijdthaegen-Cuijpers de nieuwe eigenaar van het huis. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.199.)

In februari 1675 verkocht de geestelijke dochter, daartoe geassisteerd door de peiburgemeester Aerensbergh, haar huis op de Markt aan de bewoonster de weduwe Bouillé voor 750 pattacons en twee souvereinen verteergeld. En daartoe nog twee Franse boeken. Het huis was enkel belast met een jaarlijkse rente van 6 gulden aan de broederschap van St. Jacob-de-meerdere.

Kort daarna is over deze verkoop proces ontstaan, omdat kopers vermeenden, dat niet alle papieren betreffende het huis waren meegekomen. Verkoopster had alleen twee brieven gevonden, zonder te weten of zij inderdaad betrekking hadden op dit pand. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 161-1387.)


- samengesteld middels gegevens uit diverse overdrachtsakten -

Gertruijdt Schoncken, de weduwe Beeck, was in tweede huwelijk hertrouwd met zekere Goert Peters. (Het huwelijk tussen beiden staat niet vermeld in de kerkregisters van de parochiekerk, wegens een leemte van ongeveer anderhalf jaar.) Uit dit huwelijk was omstreeks 1634/35 hun dochtertje Gertruij Peters geboren. Naderhand, in oktober 1656 bleek de jonge vrouw al te zijn ingekleed als zuster bij de ursulinnen in het klooster Godsweerd, maar zou zo'n twee jaar later geprofest worden.

Om aan het nodige geld hiervoor te komen verkocht zij aan haar moeder en stiefvader Peter Spee al haar vaderlijke erfgoederen voor het schone bedrag van 1000 rijksdaalders! Dat was vooreerst een huis op de hoek van de Schoenmakersstraat en de Steenweg en meerdere percelen land te Linne. De overige goederen, 3 morgen land te Melick en een halve vleesbank in Het Vleeshuis op de Markt, behield zij voor zich, om daar zelf alsnog vrij over te kunnen beschikken. Haar kleding en de maaltijd bij de professie werden betaald uit haar bruidschat en overige middelen. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.49.)

De goederen te Linne op naam van burgemr. Pieter Spee bedroegen volgens het meetboek van 1681 zo'n 9 morgen land, verspreid over de gemeente, en twee kampen in het dorp, elk ruim 3 morgen groot. (RHCL, 01.017: schepenbank Linne, inv.nr. 10.)

De gewezen peiburgemr. Peter Spee en zijn vrouw verkochten het voornoemde huis op de hoek van de Schoenmakersstraat al drie jaar later aan het echtpaar Muyrers-Baetz. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.78.)

Begin oktober 1665 verkopen armenmeester en gewezen peiburgemeester Peter Spee en zijn vrouw Gertruy Schoncken een schuur in de Koolstraat voor 105 rijksdaalders. Het zal geen kleine timmer geweest zijn. Kort daarop tekent Gebel Janssen bij afwezigheid van haar man Areth Schoncken als naast verwanten beschud aan.

Vervolgens doet Margriet Beeck als dochter van de medeverkoopster hetzelfde. Zij heeft het geld contant bij zich om de aankoop en de verdere kosten te betalen. Gebel Janssen verzoekt dat de beschudster onder ede verklaart het beschud voor zich en niet voor iemand anders te doen. Na de eed-aflegging wordt de schuur aan Margriet overgedragen. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.166 en f.170.)

Het is maart 1667 wanneer de geestelijke dochter Margriet van Beeck, met assistentie van Joes Arensberg, het ouderlijke huis op de hoek van de Brugstraat verkoopt aan Peter Strijthaegen en Joanna Cuijpers voor de som van 1150 pattacons en 12 rijksdaalders verteergeld. Het huis was belast met 100 goudgulden aan de weduwe van jkr. Stockum. In de Brugstraat paalde het huis aan het pand van de erfgenamen Trautwijn en aan de andere kant (Marktstraat) aan het huis van Geurt Quyten. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.199.)

1667-1740

Dr. Engelbert deMonte te Keulen...

Peter Strijthagen was in oktober 1652 getrouwd met Jenne Cuijpers. Het echtpaar kreeg negen kinderen. Het duurde dan toch tot 1660 betreffende een eerste vermelding in de archieven. Het echtpaar woonde toen nog in zijn huis in de Neerstraat. Datzelfde jaar verkocht Peter, samen met zijn schoonbroers Hendrick van Tits en Hendrick Aelmans, het huis van zijn ouders verderop in de straat. Ook op de Schuitenberg aan de poel had hij een huis.

Peter Strijdthaegen was in 1630 geboren als jongste zoon van Guillaume Strijdthaegen en Mechteld van Tits. Vanaf nu zou het huis enkele generaties in de familie blijven. In een visitatielijst van omstreeks 1677 wordt Strijthagen, koopman van beroep, als hoofdbewoner genoemd, met zijn vrouw, vijf kinderen, een nicht en neef en een meid. Het hoekhuis kende een grote voorkamer, een keuken en bijkeuken. Daarachter een stoofken en een middelgrote kamer met schouw. Boven waren twee hangkamers* en vervolgens drie zolders. (*Dit soort tussenverdiepingen werden ook vermeld in dezelfde huizenrij in de Marktstraat als ook in sommige van de navolgende huizen in de Brugstraat.) (GAR, Oud-Archief inv.nr. 965, visitatie van huizen omstreeks 1677.)

Van de elf kinderen noemen we hier vooreerst de dochters Mechtildis en Maria Lucia. De eerste trouwde in mei 1684 met Herman Vinckenius. De andere dochter trouwde in elk geval voor september 1689 met Engelbert deMonte, die toen door de lct. Gheelen als doopgetuige werd vervangen in het gezin van zijn zwager. In de daaropvolgende akten komt hij meestal voor als doctor deMonte, raadsheer te Keulen.

Ook het echtpaar deMonte-(von) Streithagen kreeg elf kinderen tussen 1689 en 1701, beide inclusief, waaronder zes dochters en vijf zoons. Daaronder een tweeling. Het waren naderhand de twee (jongste) dochters die we nog in verband met hun huis in Roermond tegenkomen. (bron: Family Search Duitsland.)

Het huis blijkt al voor 1700 op zijn naam te staan. DeMonte was toen vanuit Keulen naar Roermond afgereisd "om het incommen sijner goederen in te maenen ende te ontfanghen". Toen kreeg hij te horen dat er ondertussen hierop beslag was gelegd door de weduwe Grouwels op last van de tienmannen van de stad. Het was een uitvloeisel van een proces uit 1691 voor het Hof, aangespannen door de raadsverwant Strijthagen en de weduwe Grouwels tegen de tienmannen, wegens een borgtocht. In maart 1699 verzocht deMonte ophef van het arrest. Het Hof ging accoord, mits stellende effective cautie. (RHCL te M'tricht, 01.004: HvG-Rmnd, inv.nrs. 370-2703 en 385-3257.)

In juli 1700 deed deMonte opnieuw zijn beklag. Zijn vrouw Maria Lucia Strijthaegen was kort daarvoor op de Roermondse kermis geweest. Daar had zij van kennissen vernomen over de bouwaktiviteiten van de buurman rechts. Die zou tegen de zijmuur een schoorsteen hebben opgericht die hoog boven het dak uitstak. Niet alleen had hij daarbij het dak beschadigd, maar ook met koeten had hij gaten gemaakt in de zijgevel van deMonte's huis. Ook bij de werkzaamheden aan het privaat achter het huis met steecken ende breecken in zijn muur.

Het Hoofdgerecht ging akkoord met een beleid ter plaatse, waarbij beide partijen met hun bedienden aanwezig waren. Bij deze schouw werd tevens opgemerkt dat het hoekhuis ruym eene manslenghte hoger was dan het huis van buurman Mourits onder aan de Markt.

De verdediging stelde dat van enig heimelijk of clandestiene onderneming door buurman Mourits geen sprake kon zijn, omdat de huurder van het hoekhuis en Vinckenius, de zwager van doctor deMonte, ervan op de hoogte waren. Mourits was er drie maanden mee bezig geweest om de aanbouw uit te voeren.

We kijken mee over de schouders van de twee rechtsheren, die vlijtig de voor en tegens noteerden. Terwijl van deMonte's kant werd beweerd vanaf de zijmuur nog een voet breed tot zijn erf behoorde vanwege de waterdrup, bemerkte de tegenpartij dat de voorgevel van beide panden één geheel vormden en van gelijke aard (connaturel). Ook was door vorige eigenaars de schoorsteen van Mourits' huis al van ouds tegen de tussenmuur opgetrokken, die dus wel degelijk als gemeen te beschouwen was. Naderhand zou het hoekhuis dan hoger zijn opgetrokken.

DeMonte ontkende overigens de gemeenschappelijke voorgevel. De structuur van Mourits' huis nyet alleen en is eene andere modelle van werck, maer oock dat de lijsten onder de vensters sijn verheven, boven ende onder sijnde geheel discreperende aan het huis van deMonte.

Mocht de muur beneden al gemeenschappelijk zijn, dan gold dit niet voor de uitstekende bouwlaag, waarin Mourits vrijelijk bezig was geweest met doorbreecken ende afcappen van dessens dack, ribben, plancken ende oplanghen.

Bij een gemeenschappelijke, dan wel eigen tussenmuur kon men afgaan op de metsgaeters, pijlers, tanderinghen, schorsteijne, die van oudsher aan beide zijden in de muur aanwezig waren, hetgeen hier duidelijk niet het geval was.

Tevens zou het privaat achter het huis alleen toebehoord hebben aan het hoekhuis van deMonte, doordyen hij van boven daertoe acces can hebben, zoals de pijp, die vanouds in de muur is gemetseld, aantoont.

De opgeroepen meester muurders, Geurt Bongarts en Wijnandt Francken, hebben de tussenmuur vanaf de straat tot achterlangs en vanuit de kelder tot aan het dak gevisiteerd en kwamen daarbij tot de conclusie, dat het een gemeenschappelijke muur was. Niet alleen waren de wederzijdse balken en ankers op gelijke wijze in de muur gelegen, maar beide huizen waren gelijktijdig opgebouwd. Dat was ook aan de kelder te zien, en aan de twee voorgevels, zoals hierboven vermeld, die in en door elkaar waren verbonden.

De klagende partij was niet te spreken over de inzet van sulcke botte onervaeren lieden, of zoals deMonte het verwoordde betreffende het arbeidsvolk, dewelcke de minste kennisse van rechten nyet en hebben ende welcker gevoelens alher naer alle winden draeyt, als er maer eenen stuyver te verdienen is.

Het geschil tussen de lct. Engelbert deMonte en Joseph Mourits werd in februari 1708 voor het Hof voortgezet. De oorspronkelijke stukken werden overgedragen, met de bevindingen van het Hoofdgerecht. Opnieuw konden beide partijen twee meester-metselaars en een meester-timmerman voordragen. (RHCL te M'tricht, 01.004: HvG-Rmnd, inv.nr. 400-3773.)

Vanaf Pasen 1736 tot Pasen 1742 was het huis verhuurd aan Anton Coelmont, oudste zoon van wijlen schepen Coelmont in Het Wit Peerdt. De jaarhuur bedroeg 22 pattacons. Zonder toestemming van de verhuurderse Clara Gertr. deMonte, zou de huurder geen verbouwingen e.d. aan het huis mogen aanbrengen: niet moghen laeten maecken ofte veranderen sonder consent van de verhuurders. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 225-2702.)

1740-1760

schuld op schuld...

In november 1727 kocht Hendrick Vincken, toen nog jongeman, een huis en moeshof in de Swalmerstraat aan kartuisers voor 65 pattacons. Nog geen jaar later, in augustus 1728, beleende hij het huis met 50 pattacons, in samenspraak met zijn jonge bruid Lysbeth Janssen. Uit hun huwelijk werden vervolgens tien kinderen geboren, waarvan alleen de jongste de kinderjaren zou overleven. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 327-f.87 en f.141.)

Het jaar daarop, in november 1729, kocht het echtpaar voor 225 rijskdaalders een huis in de Neerstraat. In dit uitzonderlijke geval zouden alle overdrachtskosten die met de verkoop gepaard gingen, voor rekening van de verkopers komen. Vincken zou het geld voorstrekken en naderhand bij de laatste aflossing in mindering brengen. Het huis in de Swalmerstraat werd meteen verkocht aan de buurman. (GAR Hoofdgerecht, inv.nr. 327-f.207.)

In oktober 1740 gingen de juffrouwen Clara Gertrudis deMonte en Maria Constantia deMonte een erfwisseling aan met de weduwnaar Hendrick Vincken. De gezusters deMonte droegen over aan Vincken hun huis te Roermond op de hoek van de Brugstraat. De weduwnaar deed afstand van zeven en een halve morgen land te Erkelenz, waarvan twee stukken waren gelegen aan de Uhraeder Muhle. Verder werd het huis belast met een kapitaal van 200 pattacons. De rente hierover zou jaarlijks aan de twee juffrouwen betaald worden. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 330-f.147.)

Henricus Vincken was in eerste huwelijk getrouwd geweest met Anna Elisabeth Janssen. Op kerstavond 1728 werd hun eerste van tien kinderen geboren, vier meisjes en zes jongens. De kindersterfte was groot. Na het overlijden van zijn vrouw werden alleen nog Willem en de jongste Johan Laurens Vincken gebleven. Alleen laatstgenoemde zou de kinderjaren overleven.

De koopman en weduwnaar Hendrick Vincken hertrouwde in juli 1742 met Maria Agnes Joppen. Uit dit tweede huwelijk werden in de komende jaren twee meisjes en vijf jongens ter doop gehouden. De twee echtelieden trouwden onder huwelijkse voorwaarden om de belangen van zowel de twee voor-kinderen als de kinderen uit het tweede bed te regelen.

De bruidegom bracht twee huizen in het huwelijk. Het groot huis in de Brugstraat op de hoek van de Marktstraat, waar hij woonde, en het klein huis op de Bergstraat. Hij hield zich het recht voor, om het huis in de Bergstraat te verkopen om daarmee het groot huis te ontlasten. Verder bracht Hendrick Vincken al zijn roerende goederen mee in zijn huwelijk. Na zijn overlijden mocht zijn weduwe in het huis blijven wonen, zonder enige aanspraken van derden. Zijn twee zoontjes mochten naderhand alleen de goederen afkomstig van hun moeder belasten. De bruid bracht mee tot stuur van het huwelijk 4 morgen land te Erkelenz, met instemming van haar vader Engel Joppen. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 333-f.17.)

Het ging koopman Hendrick Vincken niet voor de wind. Meerdere leningen had hij al op zijn huizen afgesloten en weldra lukte het hem niet om zelfs de jaarlijkse aflossingen te betalen.

Uiteindelijk gingen de twee huizen in 1759 bij decreet over op raadsheer Zegers van Loon en vrouw. Het woonhuis op de hoek van de Brugstraat was belast met drie kapitalen opgenomen in 1741 en 1744, bij elkaar 500 pattacons bij genoemde raadsheer. De achterstallige rente aflossingen waren in 1758 gedurende de laatste vijf jaar opgelopen tot 156 pattacons. Daarbij kwam nog de belening van 200 pattacons bij de joffers deMonte.

Wegens het onvermogen van Vincken had het Hoofdgerecht in januari 1759 gecondemneerd beslag te laten leggen op zijn bezittingen. Om verdere kosten te voorkomen was men echter overeengekomen, dat het echtpaar Zegers van Loon de huizen en de daarop staande lasten zou overnemen. Het gezin kon nog tot Sint-Remigius in het huis op de hoek blijven wonen.

In verband hiermee had de Souvereine Raad van Hare Majesteit in oktober 1758 de voorzoon Johan Vincken, toen nog pas 18 jaar jong, meerderjarig verklaard. Hij kon aldus volwaardig instemmen met deze transactie en de nieuwe eigenaar hoefde naderhand geen beletsel te verwachten. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 336-f.49.)

... dat naementlijck glten Hendrick Vincken cum sua, mit interventie van hunne soone Joannes Vincken, bij opene brieven in dato den 23. october 1758 bij haere keijserlijcke ende coninckl. Majest. in desselfs Souvereijnen Raede alhier gedepecheert meerderjaerigh gedeclareert,... (inv.nr. 336-f.51v.)

 
Het huis helemaal rechts is het pand hoek Brugstraat-Marktstraat begin vorige eeuw.

1780-na 1840

de familie Fouquet

In de huizenlijst van 1780 stond het hoekhuis op naam van de kremer Henri Focquet (ca. 1730-1810), naderhand gemeenlijk geschreven als Fouquet. Hij was weduwnaar uit eerste huwelijk van Ida Caters met wie hij in mei 1767 te Roermond was getrouwd. Ondertussen was hij in november 1772 hertrouwd met Gertrui Schreinemaeckers uit Geilenkirchen. Het was de eerste keer dat het huis werd bezien vanaf de Marktstraat, hoek Brugstraat, evenals in 1801. Fouquet was geboortig van het Belgische Diest als zoon van François Fouquet en Marie Jacques.

Het huis ging vervolgens over op Peter Fouquet (1778-1830), zoon uit tweede huwelijk. Hij trouwde in mei 1819 met Catharina Ribbergh (1794-1830). In 1827 woonde hier op huisnr. 101 het gezin van winkelier, elders schilder, en in 1822 schrijnwerker Fouquet met de drie kinderen Gertrudis (1820), Frans (1822) en Hendrik (1825); verder een meid en hun nicht Gertrui. In 1828 werd zoontje Hubert geboren. In maart 1830 stierf hun moeder en een half jaar later de vader.

De vier kinderen stonden in die volgorde ook vermeld in het bevolkingsregister van 1840, vier minderjarige weeskinderen, samen met hun nicht Gertrudis Fouquet als huishoudster, en verder een dienstmeid, knecht en winkeljuffrouw, allen inwonend.

Bij de vernieuwing van het kadaster in 1843 stond het huis op de hoek onder aan de Markt op naam van de minderjarige kinderen Fouquet. Frans Fouquet (1822-1908) trouwde in juli 1850 met Maria Bongaerts (1827-1893), eveneens uit Roermond. Ondanks het vroegtijdig overlijden van zijn ouders was het de oudste zoon toch gegund om te gaan studeren. Bij zijn huwelijk was hij al werkzaam als doctor in de geneeskunde. Het echtpaar verhuisde naar Maastricht, waar hij zijn praktijk had. Meer over deze "dokter-der-armen" op onderstaande link.

https://www.rhcl.nl/nl/ontdekken/blog-overzicht/de-armendokter-fouquet-1822-1893

Het huis op de hoek van de Brugstraat ging over op Henri H. Fouquet (1825-1890). Hij begon (in 1845) in het pand een blauwververij.

1779: nr. 121 Henr. Foequet, kremer; 1801: huisnr. 108 Henri Focquet, koopman; 1812: huisnr. 110 wed. H. Fouquet; 1821: D.186 Pierre Fouquet; 1843: D.156 Frans Fouquet, minderj., en consorten.