............ In Den Keyser

Laatst gewijzigd: 02-12-2018 © Jan Ruiten

HERBERG DE KEYSER
sub signo imperatoris

Helena Vossen, in die dagen ook bekend als de weduwe Puytlinck, hertrouwde in tweede huwelijk met zekere Reiner Nijssen uit Neeritter. Haar voorzoon uit eerste huwelijk zal jong gestorven zijn. Uit dit tweede huwelijk werden drie kinderen geboren, een jongen en twee meisjes. Het echtpaar verwierf uit familiebezit het huis De Keyser in de Neerstraat. De Keysershof te Lerop was hiernaar vernoemd.

Op de vijftiende dag van het jaar 1700 vermaakte de eerwaarde heer Paulus Vossen, sinds kort pastoor te Linne, zijn huis genaemt den Keijser aan zijn zwager en zuster Reijner Nijssen en Helena Vossen. Het huis was gelegen in de Neerstraat naast de behuijsinge van sijne oudste suster Maria Vossen, de weduwe Raemaeckers, en aan de andere kant het huis van Willem van Neer. Het echtpaar Nijssen gaf te kennen de schenking danckbaerlijck aan te nemen. (GAR, archief Hoofdgerecht 322-f.3.)

Paulus Vossen (1652-1719) had het huis uit de ouderlijke goederen verworven bij de erfdeling in augustus 1695, zo wordt in de akte vermeld. Ook het buurhuis van hun zuster was afkomstig uit de nalatenschap van hun ouders Goert en Mechteld Vossen. Marie Vossen woonde sinds haar huwelijk in Neeritter. Het is mogelijk dat de weduwe met haar (jongste) kinderen naar Roermond is teruggekeerd, die dan ook in de stad getrouwd zijn en daar zijn blijven wonen.

Paulus Vossen (1652-1719), pastoor van het kerkdorp Afferden (1680-1699) en naderhand van Linne (1699-1719) was een achterneef van de pastoor te Roosteren, Christiaen Neijven (1654-1717), kleinzoon van het brouwersechtpaar Corst Niven en Encken Vossen. Pastoors in de omgeving waren meest burgerzonen uit Roermond. Francis Raemaeckers, kapelaan te Linne (1759), was een achterkleinzoon van de herbergier in De Keyser, evenals zijn neef Rutger Manckers, pastoor te Montfort. Men kan welhaast spreken van een familie-kransje, wanneer de pastoors van het dekenaat Montfort in vergadering bijeen kwamen.

In januari 1713 doet de pastoor van Linne, uit vrije wil en uit eene puijre affectie ende genegenthijt die hij de echtelieden toedroeg, opnieuw een soortgelijke schenking onder levenden aan zijn zwager en zuster. Alleen de huiseigenaren aan weerskanten verschillen. Nu is het huis Den Keijser gesitueerd tussen het huis van Johan van Dommelen en aan de andere kant het huis uit de vorige schenking. Beide partijen verklaarden onder eed dat er geen geveijnstheid, heijmelijck bespreeck, ofte gelofte achter stak. (Hoofdgerecht 324-f.82.)

Deze tweede schenking kan alleen gaan over het voornoemde aandeel in Den Keijser, afkomstig van hun oudste zus Maria Vossen. Waarschijnlijk hadden haar kinderen besloten dat het beter was, om het huis te verkopen en het geld onderling te verdelen. Zodoende kreeg hun heeroom de wederhelft van de herberg in bezit. Gegevens hierover zijn niet meer na te gaan, omdat het register met de overdrachten over de jaren 1703 tot halverwege 1708 ontbreekt in de reeks. Helena Vossen was toen de enige nog in leven zijnde onder zijn broers en zussen.

In februari 1713 spande Reijner Nijssen een proces aan tegen zijn neef Jacob Raymeckers, die toen diende in de garde van de Prins van Oranje. De jongeman beweerde nog gerechtigd te zijn in het huis Den Keijzer. Nijssen stelde, dat zijn neef aangaande het huis "geen recht van eijgendomb nochte possessie te hebben noch te pretenderen". Daarbij moet de jongeman nog gewelddadig geweest zijn. Jacob zou daarbij de ruiten van het huis hebben ingegooid. Alle schade en overige kosten zouden op de kooppenningen van Ramaeckers gekort moeten worden.

Tevens werd er gewag gemaakt van het toebrengen van "toegevoeghde doodelijcke wonden". Hoe het ook zij -van het proces resteert slechts een dubbelblad- in mei daaropvolgend stierf monsieur Nijssen. (RHCL te Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 407-4012.)


- detail kaart Janssen 1671: kk = de twee panden die samen De Keyser vormen; P = Puytlinckhuis van Helena's schoonouders; S.T. = Steenen Trappen -

1614 koopt Corst Vossen huis van erfg. Dulcken

oudste gegevens...
Het huis, dat eind 17e eeuw bekend stond als De Keyser, was deels afkomstig van de grootouders Corst Vossen en Heylken Beurskens, alias Sillen, alias Pauwels. In maart 1614 kochten zij van Philips van Ophoven voor 1975 gulden een huis in de Neerstraat. Ophoven handelde hierbij niet uit eigen gezag, maar in opdracht van Goddart Beeck en Margriet van Dulcken, inwoners te Heinsberg. Naar oud gebruik telden de kopers bovenop de koopsom 2 rosenobels als verteerpenning voor de verkoopster.
(1 rosenobel had een waarde van 12 gulden.)

Verkopers kennen we tevens als mede-eigenaars van Beeckerhof te Roer, Steenenhuys te Lerop en de Breewegshof te Linne. De geschiedenis van deze pachthoeven staat elders op deze web-site uitgebreid beschreven. Het beheer van deze goederen had de familie Dulcken overgelaten aan hun rentmeester Ophoven. Het huis in de Neerstraat was afkomstig van Margriets ouders Stoffer van Dulcken en Anna Muyters. Zij hadden de lege huisplaats kort na de stadsbrand van 1554 verworven van de erfgenamen Ricxkens. De plaats werd gesitueerd naast het erf van Willem Kuypenbinder, later diens zoon Johan de kuyper en anderzijds Peter Nass van Straelen.

In maart 1557 verklaarden Stoffer van Dulcken en buurman Peter van Straelen, dat zij zich zouden houden aan de uitspraak van de scheidslieden, betreffende hun geschil over de gemeenschappelijke scheidsmuur tussen beider erven en de afvoer van het water uit hun huizen. (GAR, G. Venner: charter nr. 48; G.v.Bree, regesten 3270.)

Een halve eeuw later, in juli 1604, verkochten Mattheus van Dulcken, in huwelijk met Helwich van Wessem, en Catharina van Dulcken, de vrouw van Henrich van Bracht, hun kindsdeel in het huis aan hun zus Margarethe en zwager Goerdt van Beeck en hun beider erfgenamen van hunluden geschaepen. (Hoofdgerecht 312-f.164.)

Toen bedroeg de koopsom nog 2000 gulden, dat was dan enkel het tweederde deel. Toch een groot verschil met de voornoemde prijs van 1975 gulden, die hoefsmid Vossen voor het hele pand in 1614 zou betalen. Mogelijk had dat te maken met de nieuwe geldwaarde sinds januari 1612 door de beide staten van ridderschap en steden aangenomen. (Hoofdgerecht 313-f.107.)

Corst Vossen, hoefsmid...
In oktober 1623 verkochten Corst Vossen en zijn vrouw Heylken en Corst Nieven, in huwelijk met Anna Vossen, een huis op de Wenmekerstraat aan het Zwartbroek met de schuur op de Schuitenberg voor 2000 gulden aan het echtpaar Bylemekers. Huis en schuur waren afkomstig van hun ouders Dries Vossen en vrouw Liesbett.
(Hoofdgerecht 314-f. 60.)

Corst Neyven was van huis uit brouwer en herbergier, verderop in de Neerstraat. Hoefsmid Corst Vossen en Heylken hadden nog een huis aan de Varkensmarkt (tweede huis vanaf de Bergstraat), afkomstig van Heylkens familie van vaders kant, Stoffer Paulussen (danwel Paul Stoffers) alias Beurskens. Onder die naaste verwanten herkennen we Geurt Maessen, alias Baeckhoven, Sill Crompvoets, Jan Gootsen van Melick e.a. pachters van buiten de stad.

In juni 1637 beleenden Corst Vossen en Heilken Pauwelsen hun huis in de Neerstraat met een kapitaal van 400 gulden bij het echtpaar Borckelmans tegen een rente van 5 procent. Het kapitaal was als geheel, danwel in twee helften af te lossen. Het huis werd toen gesitueerd tussen enerzijds Lambert Cremers en aan de andere kant het huis van Linnerdt Olysleger, de landmeter. (Hoofdgerecht 615-f.135.)

Het ouderlijk huis van wijlen Corst Vossen en Heille Beurskens in de Neerstraat ging over op hun oudste zoon Goerd Vossen, getrouwd met Mechteld Vos.

1659 koopt Gooert Vossen het huis naast het vorige

 

 


beide huizen zouden naderhand samen als herberg De Keyser verdergaan

een tweede huis...
Paul van Aerschot had nog 271 gulden plus gemaakte onkosten van 14 gulden te vorderen van de kinderen van wijlen Lambert Cremers, alias Engelen. De aliasnaam verwijst mogelijk naar diens voorzaat Ingell Jutten, in 1593 genoemd als eigenaar van het huis. Dat geld konden de kinderen alleen opbrengen door de ouderlijke woning te verkopen. In november 1658 werd daartoe van hogerhand verordonneerd middels een openbare verkoop met drie zitdagen.

In januari 1659 werd het huis ingezet op 80 gulden, met hoogsels van 5 gulden, of het veelvoud daarvan. Genoemde kosten zouden door de koper direct betaald moeten worden, zodat Aerschot daarmee goedgedaan kon worden. De rest van de koopsom diende binnen drie maanden te worden voldaan. De lycoop (het gratis bier onder de aanwezigen) zou alleen geschonken worden gedurende het branden van de kaars en daarna niet meer. Op de eerste zitdag werd alleen door drie gegadigden geboden, waaronder buurman Goort Vossen.

Op de tweede zitdag werd een hoogsel uitgebracht door Hendrick van Neer. Overige gegadigden waren er die dag niet. Op de derde zitdag ging het uiteindelijk tussen procureur Johan Craen en Hendrick van Neer. Craen deed het laatste bod als hoogste bieder voor het uitgaan van de kaars. Het huis werd daarop aan de procureur toegewezen. Toen bleek dat Craen niet voor zich, maar namens buurman Vossen had geboden. (Hoofdgerecht 317-f.40.)

1674/75 koopt Geurt het huis ernaast in twee helften

een derde huis naast de vorige twee...
Eind september 1674 verkchten Thiel Camps en zijn vrouw Ida Maessen hun half huis en hof in de Neerstraat voor 350 rijksdaalders aan Reiner van den Cock. Het huis was gelegen tussen de behuizing van Willem Fuijren zlgr. en het huis van Goort Vossen. Laatstgenoemde meldde zich nog geen week later met een zak vol zilveren en gouden munten, om aan te tonen, dat hij als buurman het huis wilde beschudden, voor eenzelfde koopsom in contant geld en met betaling van de overige kosten van overdracht, lycop, kerkenroepen en wat dies meer zij.

Bij verkoop kon naaste familie of buren het onroerend goed naasten of beschudden tegen dezelfde prijs en voorwaarden als in de koopakte vermeld, plus vergoeding van alle gemaakte kosten.

Zijn broer Abel Vossen was met hem meegegaan om, met instemming van zijn vrouw, voor het beschud borg te staan. Cock had geen andere keus dan akkoord te gaan met het bod en nam het geld in ontvangst. (Hoofdgerecht 318-f.81.)

Een jaar later, eind oktober 1675 verkochten Lenaert van Daelen en zijn vrouw Heijnersken Peters de andere helft van het huis voor 300 rijksdaalders aan buurman Goort Vossen, plus een dukaat als verteerpenning voor diens vrouw Mechteld Vos. De wederhelft van het huis stond op naam van de kinderen Fuijren. (Hoofdgerecht 318-f.97.)

Voornoemd huis, afkomstig van de familie Camps, in twee halve delen aan het echtpaar Vossen verkocht, heeft voorheen met het buurhuis van de kinderen Fuijren en hun moeder Catharina Camps samen een geheel gevormd. Deze huizen waren rechts van De Keijser gelegen.

Hoewel het tot januari 1700 duurt eerdat de naam van De Keijser in de overdrachten opduikt, blijkt dat toen al enkele decennia herberg werd gehouden ten huize van Geurd Vossen. In het proces, dat hij voerde tegen Geertruydt de Blanche, de weduwe Strijdthaegen, en haar schoonzoon, ging het om betaling van hetgene genoemde weduwe in februari 1676 en daarna "mit de haerige hadde verteert" bij Vossen. En dat voor de lieve som van 300 gulden, inclusief gemaakte kosten. (Hoofdgerecht inv.nr. 167-1541 .)

In november 1681 werd Geurdt Vossen genoemd onder de nachtherbergiers of logementhouders van de stad.

Het echtpaar Vossen had ook een boerderij in Lerop verworven, met ruim 5 bunder land, afkomstig uit de de zogenaamde Walravenshof, die weer een afsplitsing vormde van de Leropperhof (nu: Jongenhof te Lerop). Zijn schoonzoon Reijner Nijssen wist naderhand het grondbezit tot 17 bunder uit te breiden. Verderop meer hierover.

Dochter Elisabeth was ingetreden in het klooster MariaWee. Om haar dote te kunnen betalen, had Geurt Vossen een lening van 400 rijksdaalders bij het klooster afgesloten, met als onderpand zijn huis naast De Keijser. (RHCL te Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 346-1732.)

 

een tweede huwelijk...
Na het overlijden van Mechteld de Vos, zo genoemd in onderstaand document, hertrouwde Godefrid Vossen in november 1679 te Erkelenz in tweede huwelijk met Gertruden Tempel (1633-1712), de weduwe Lohr. De vrouw had uit haar vorige huwelijk twee kinderen. Pas in januari daaropvolgend werden de huwelijkse voorwaarden tussen de twee families opgemaakt en getekend. De bruidegom bracht 1000 gulden mee in het huwelijk. Zij bracht drie morgen land te Erkelenz in. Mocht het huwelijk kinderloos blijven, dan zou elke inzet terugvallen waar het vandaan kwam.


ondertekenaars van het huwelijkscontract van het echtpaar Vossen-Tempel, Erkelenz 17-1-1680

Het huwelijkscontract werd ondertekend door de echtelieden Godefridus Vossen en Geurdruit Tempel, en vervolgens door Henrico Tempell, Johan Vos, deken Johan Nijssen en beneficiant Christiaen Nieven (nadien pastoor te Roosteren), G. Welters, Jacop Klump en Carl Weiler. De drie laatsen uit Erkelenz. (Hoofdgerecht inv.nr. 194-2054.)

Een jaar later was Gertruda Tempels doopgetuige in het gezin van haar stiefdochter te Neeritter. Maria Vossen, de oudste dochter uit het gezin Vossen-Vos, was nog maar 20 jaar jong, toen ze in september 1666 te Neeritter trouwde met Leonard Ramekers. Uit dit huwelijk werden elf kinderen geboren, waarbij de familieleden uit Roermond steevast onder de getuigen genoemd werden, hoewel niet altijd persoonlijk aanwezig.

Omstreeks 1677 werd een visitatielijst opgemaakt, met vermelding van bewoners en indeling van het huis. Betreffende het eerste van de zeven kwartieren van de stad werd een na te volgen route afgelegd vanaf de Kraanpoort, de huizen achter de Luif, Marktstraat, Brugstraat, Neerstraat helemaal tot aan het Zwartbroek en vervolgens de huizen achter de Muur.

Herbergier mr. Goort Vossen bewoonde met vrouw, zoon en twee dochters het pand De Keijser, met een inwonende knecht. Men betrad het pand via het voorhuis met daarachter de keuken. Verder werden drie kamers genoteerd, waarvan twee met schouw. Vervolgens een hangkamer op de tussenverdieping en boven twee middelgrote kamers, waarvan een met schouw. Onder het dak nog twee zolders. Bij het huis hoorden twee paardenstallen en een schuur. (GAR, Oud-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

Zo ook Christoffel Putlinx. De schildenaer, zoon van de overburen, was in september 1683, een jaar voor zijn overlijden, peetoom van de jonge Frans Ramekers. Hij was het jaar daarvoor getrouwd met Helena Vossen (1654-1731). De jonge moeder hertrouwde in augustus 1687, eveneens te Neeritter, met Reijner Nijssen. Een jaar later was zij peettante van haar neefje Johan Mathias, zoon van Geurd Driessens en Mathia Nijssen, die we verderop nog tegenkomen als meier te Kessenich.

De band tussen haar vorige schoonfamilie, de Puytlinghs op terBiest en te Lottum, werd nog eens benadrukt bij de doop van hun dochtertje Joanna Felicita Nijssen in juni 1693. Toen waren aanwezig jonker Joannes van Aerdt en diens nicht de joffer Ida Felicita Perpetua de Voerst, zeg maar kleinkinderen van wijlen burgemeester Gerard Puytlinck en Sibilla Hoeufft.

Begin juli 1695 stierf Geurt Vossen. Anderhalve maand na het overlijden van hun vader vond de erfdeling onder de kinderen plaats: Marie Vossen, de weduwe Ramaeckers te Neeritter, Paul Vossen, pastoor te Afferden, en Helena Vossen, toen nog ongehuwd. Er was daarbij onenigheid ontstaan met hun stiefmoeder. Uiteindelijk reisde Gertrud Tempel terug naar haar geboorteplaats.

Helena Vossen trouwde in augustus 1687 te Neeritter met Reijner Nijssen. Naderhand zou de hele erfenis van Geurd Vossen en Mechteld Vos overgaan op de kinderen Nijssen, te weten de reeds genoemde Joanna Felicita (1693-1745) en haar zuster Mechteld (ca. 1690-1724). (De laatste komt niet te Neeritter of te Roermond voor in het doopregister.)

In de stad waren dat herberg Den Keijser en het huis ernaast, en in Lerop de boerderij Keijsershof, die Reijner Nijssen kort voor zijn overlijden met ruim 30 morgen land middels aankoop met meer dan het dubbele had uitgebreid tot zo'n 17 bunder.

Over het publiek dat in De Keijser kwam eten is weinig tot niets bekend. Twee processen, die tot voor het Hof van Gelder werden gevoerd vanwege gemaakte verteringen geven een hint. Hierboven werd al het proces tegen de weduwe Strijthagen aangehaald. Naderhand, in 1713, was het Conrard de Zoutelande die, na aftrek van tussentijdse betalingen nog een rekening van 74 pattacons voor meerdere verteringen had openstaan.

Mevrouw Zoutelande had er vaker gelogeerd, waarbij ook de overnachtingen van de meid, koetsier en de twee knechten en het haver voor de paarden in rekening werd gebracht. Een andere keer was het voor geleverde wijn. De speelluiden zorgden dan voor het vertier. Enkele keren was zij in gezelschap van mevrouw Vriesen en mevrouw Backhoven komen logeren. Ook dhr. Zoutelande zelf kwam er geregeld logeren met zijn personeel. (RHCL te Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 407-4013.)

sub signo imperatoris...
In februari 1712 stierf neef Henricus Raymaeckers, "servus sub signo imperatoris in platea vulgo de Neerstraet", ofwel: knecht in de Neerstraat waar De Keijser uithangt.

Een jaar later, in mei 1713 stierf "monsieur Nijsen". Achter deze naam gaat de waard in De Keijser schuil, die ook in andere akten wordt aangeduid als Sr. Reijner Nijssen. Kort nadien is sprake van de weduwe Reijner Nijssen.

De vrouw overleefde haar man vele jaren en zolang stonden de erfgoederen op haar naam. Op de 17e dag van het jaar 1731 stierf de 76-jarige Helena Vossen, de weduwe Nijssen, herbergierster "sub signo imperatoris" in de Neerstraat, erfgename van De Keyser in de Neerstraat en de Keysershof te Lerop.

 

het huis van buurman Joes Matthey, de zilversmid...
Eerst na het overlijden van hun moeder zijn de twee dochters met hun man overgegaan tot de erfdeling. Mechteld en haar man Ludovicus Cuijck zouden daarbij het huis De Keijser hebben verworven, plus een aandeel in de pachtboerderij te Lerop. Joanna Felicita Nijssen was in juni 1719 getrouwd met Jan Matthey (1682-1759) uit Maaseik, zoon van Thomas Matthey en Else Logens. De schildersmid Matthey en zijn vrouw Joanna hadden het huis naast De Keijser, plus (hun aandeel in) de boerderij te Lerop. Hun huis in de Neerstraat zou gedurende de 18e eeuw overgaan van vader op zoon.

In 1736 stond De Keijser op naam van Maria Helena van Cuyck, enig nagebleven kind. Het zijn de twee delen van de herberg, afkomstig van heeroom Paul Vossen, tussen de huizen van Matthey en de weduwe Rameckers. Dit laatste huis werd in 1713 door de pastoor van Linne aan het echtpaar Nijssen doorgegeven.

In oktober 1737 traden haar oom Johan Matthey en "neef" Johan Mathias Driessens, meier tot Kessenich, op als haar voogden, wegens een kapitaal van 725 pattacons, opgenomen uit een stichting van wijlen Peregrinus Vogels, in die tijd beheerd door de heren Van Gorp en Vogels. Tot onderpand werd het huis De Keijser ingezet. (Hoofdgerecht inv.nr. 329-f.168.)

Vervolgens lieten Joes Matthey en zijn vrouw Joanna Nijssen een oudere lening registreren. In mei 1731 hadden zij een bedrag van 150 pattacons en naderhand nog eens 50 pattacons, bij hun "neef en nicht" het echtpaar Habrix-Vallen. Daarbij werd tot verzekering hun huis naast De Keijser ingezet. (Hoofdgerecht inv.nr. 329-f.168.)

We schrijven juli 1759, wanneer Joes Matthei en zijn drie kinderen laten weten, dat zij aan (hun achterneef) de heer vicarius Arnoldus Raemaeckers schuldig zijn een bedrag van 125 pattacons als restant van een lening van 294 pattacons. Tot onderpand stellen zij hun huis in de Neerstraat naast herberg De Keijser en het huis van de weduwe Reypkens zlgr. Het huis was toen nog belast met de voornoemde lening van 200 pattacons en met een lening van 75 pattacons bij de carmelitessen.

Het ongewone bedrag van 294 pattacons en 2 schellingen had de vicarius gemaakt bij zijn interventie betreffende het proces voor het Hof te Venlo tegen de erfgenamen Bernard Leurs, wegens het opstellen van rapporten, verteringen en andere voorschotten gedaan aan hun vader Joes Matthei zlgr. Dit proces werd gevoerd wegens de vermeende eigendom door Leurs uit diens huwelijk met wijlen Mechteld Nijssen, de weduwe Cuijck. Tot mindering van hun schuld droegen de erfgenamen Matthey over aan hun "neef" de landerijen onder Echt, door de zilversmid in 1752 aangekocht. De boerderij te Lerop was al jaren voordien (1744) verkocht.

Omdat al deze onderpanden niet toereikend waren, werd tevens een inventaris opgemaakt van de huismeubels, inclusief het gereedschap van de zilversmid. Enkele weken later vond de uitvaart van de zilversmid plaats. (Hoofdgerecht inv.nr. 335-f.223 e.v.)


reconstructie van aankoop en erfdeling van De Keijser

Uit al het bovenstaande komt duidelijk naar voren, dat onder de nakomelingen van Goort Vossen en Mechteld Vos veel zaken onderling, binnen de familie, zelfs nog tussen de achterkleinkinderen, werd geregeld. De woorden "neef" en "nicht", danwel "oom" hadden toen een ruimere betekenis dan tegenwoordig. Wanneer zaken onder "de naaste vrienden" werd geregeld, zou men nu zeggen de naaste familie. Het begrip schoonzoon betrof tevens de stiefzoon.

 

Keijsershof te Lerop is vernoemd naar herberg De Keijser in de Neerstraat


de Keysershof te Lerop...
Pachthoeven werden vaak vernoemd naar de tijdelijke eigenaars. De Thuserhof te Asenray is vernoemd naar de Carthuisers, die de boederij al vanouds in bezit hadden. Zelf spraken zij van "onzen hof tot Asenray". Puytlinckshof te Lerop werd door de eigenaars dan ook de Leropperhof genoemd. De nabijgelegen Thomassenhof werd door de bewoners van Lerop en Odiliënberg zo genoemd en komt als zodanig ook in de gemeentestukken voor. Zelf sprak de familie Thomassen steeds over Keijsershof, naar de vorige eigenaar, de waard in Den Keijser.

Uiterlijk in 1744 werd de boerderij met de landerijen te Lerop verkocht aan Balthasar Thomassen. De boerderij was belast met een erfcijns aan de laatbank van Jongenhof. In 1767 werd Thomassen verweten sindsdien deze cijns schuldig te zijn.

De herberg als gevangenis?

tien dagen in arrest in Den Keijser...
In die jaren werden de ambtsdagen, het overleg tussen de diverse schepenbanken in het ambt Montfort, o.a. in de stad gehouden. Dat gebeurde rond 1700 geregeld in herberg Den Keijser in de Neerstraat. Ook de gezagsdragers van Sint-Odiliënberg vergaderden hier meermaals, zoals blijkt uit de gemeente-rekeningen.

Jan Everts, dat jaar burgemeester van Sint-Odilienberg, heeft hier ambtshalve in 1704 bijna anderhalve week gevangen gezeten. Dus niet om persoonlijke redenen. "Den borgemester Jan Everts heeft in den jaeren 1704 in arrest moeten blijven bij ofte in den Keijser tot Ruremonde ad thien daegen, gehaelt met twee executeurs, gesonden door die Heere lantrintmeesters, stelle voor ieder dagh ad eenen gl. Bbandts."

Dat was overigens niet de enige keer, zoals blijkt uit de rekeningen van Reiner Nijssen, de waard in De Keijser. De bedragen zijn vermeld in guldens, stuivers en oortjes.
- Anno 1709 den 13 iulij sijn die borgemester, schepen, den schadtbeurder, den bode met hun ses aen ons huis in den Keijser op de aefreckeninge gespilt en hebben doen vertert twalf schillingen, sien 1-4-0
- Den 16 dito alnoch op deselve reckeningh vertert acht schillingen 1-0-0
- Den 25 sept. borgmr. Jan Evert en borgmr. Fidt
[Fijten] in arrest gecoemen tot den 2 octoby incluijs, hebben vert. vijf patt. vijf schillingen, eenen halven, seg. 5-5-1
- Mackt t'samen acht pattecons drij blau.ser, seg 8-1-1
Waervan bekenne voldaen te sijn deur Jacop van de Ven. R. Nijssens.

Adam Cnops: Den 3 september mich ende den beurgemeister Jan Everts heeft den heer ontfenger van Afferten daer eenen esketor in arest laeten haelen ende den 3 october In den Keijser laeten inbringen tot den 10 dach october toe voor ieder dach 1 gulden brabants, mackt in Rurmuns geldt 13- 6½

- Den 30 september 1709 hat den her landtrentmeister van Affertten in arest laten nemen den beurgemeister Jan Efferts [Evers] und den schepen Veitten und den 3 october in den Keijser ingebragt mit einen esketohr und tot den 9 tag tu, waevon vor taggeldt vor jederein des taghs 1 ghulden Brabans, maeken op 6 tagh 12 ghulden
- Den 21 janauarius 1710 hat Hendrich van Dam den beurgemeister Jan Efferts mit einen eskatohr in arrest laten holen vonwegen ein asinuasseij
[dagvaarding] van dat cantohr und tot den 31 tu In den Keijser in moten in arest bleiffen. Und den 31 Veit Veitten auch darbeij ingebrogt, mackende 6 tagh 18 ghulden
- Transeat alleen ad drij pattacons voor den 1en post, mits den tweeden aengaet Jacob van de Venne ende dese executie door hem veroorsaeckt. Veit Veitten
(GHCL te Maastricht 01.021: archief schepenbank Sint-Odilienberg inv.nrs 68,74, 75: gemeenterekeningen)

- dd. 13-7-1709: burgemr., schepenen, schatbeurder en bode in huis van R. Nijssens, herbergier in den Keijser op de Nef.


De afbeelding geeft de toestand van omstreeks 1840 weer. De namen verwijzen naar 50 tot 100 en 150 jaar verder terug.
Links het armenhuisje van De Keyser achter de Muyr.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de familie uit Neeritter...
Enkele familieleden uit Neeritter zijn naar de stad verhuisd. Anna Maria Raemakers (1671-1733), getrouwd met Peter Vallen, typographus. In september 1708 namen zij een lening op van 200 pattacons bij de waard in De Keijser. Tot onderpand stelden zij hun huis verderop in de Neerstraat nabij de hoek met de Brugstraat. naast het huis van de familie Flodrop en aan de andere kant het huis van raadsverwant Christaen Cox.
De belening werd eerst in juni 1720 opgenomen in het gightboek, enkele maanden voor het overlijden van dhr. Vallen. (Hoofdgerecht inv.nr. 325-271.)

Petrus Vallen, zoon van oud-burgemeester Mathias Vallen en Maria Apollonia Petit, was weduwnaar uit eerste huwelijk van Beatrix duPree. Hij werkte als boekdrukker voor het bisdom, huius curia iurata. De dochter uit tweede huwelijk Maria Catharina trouwde naderhand met Arnoldt B. Habrix.

De weduwe Vallen hertrouwde in februari 1721 met Maximiliaen Ophoven, weduwnaar, eveneens drukker van beroep. Zij bleven in de Neerstraat wonen, waar Maria Ramakers in augustus 1733 kwam te sterven.

Haar broer Ludovicus Raemeckers (1689-1752), de jongste in het gezin, trouwde met Maria Manckers. Het gezin van de bierbrouwer woonde in hun huis op de Bergstraat. De jongste van de negen kinderen, met name Francis, zien we naderhand terug als kapelaan te Linne.

Jacob Raemeckers (1675-1733) trouwde in maart 1714 met Anna Gertrudt Crompvoedt. Tot kort daarvoor heeft hij gediend in de garde van de Prins van Oranje. Het gezin van de brouwer woonde in de Hamstraat. De vrouw stierf midden juni 1724 in het kraambed van haar zevende kind.

Hun broer Hendrik Raemaeckers (1679-1712) woonde als (ongehuwde) knecht bij de waard in De Keijser.

 

armenhuisje achter de Muyr...
In een akte, opgemaakt in juli 1597 is er voor het eerst sprake van de doorloop van het erf achter het huis, hierboven De Keyser genoemd. Gertruydt Buegell, de weduwe Kremer, en haar kinderen verkopen aan Johan Hoeufft en vrouw een lege timmerplaats achter de Muur, tussen erf van Froenhoven en van de aankopers, en van achteren uitschietend op de moestuinen van respectievelijk Henrich Windels en Stoffer van Dulcken. (Hoofdgerecht 312-f.60.)

In volgende generaties zou uitbreiding van tuin en erf richting De Muijr (nu Roersingel) worden voortgezet.

In januari 1668 tekende Hendrick Luytiens beschud aan op de huisplaats en moestuin achter de Muur afkomstig van Hoeufft, toen voor de helft op naam van Luffridt van Oosterwijck, schepen te Emmerich, en Anna Hoeufft. Hij werd vervolgens door Goort Vossen als buurman afbeschud. Luytiens ging hiermee niet akkoord, omdat een vriend (lees: verwant) voor een buurman gaat. Daarop stelde Vossen, dat Luytiens zijn verwantschap eerst moest bewijzen en onder eed verklaren het beschud goed voor niemand dan hemzelf te hebben gedaan. Het verdere verloop wijst erop, dat Vossen, dat de grond uiteindelijk aan de herbergier in De Keijser zou toevallen. (Overigens was de verwantschap van Luijtiens niet gegrond.) (Hoofdgerecht 317-f.214.)

In mei 1719 stierf Maria Cremers, de vrouw van Andries Cops, soldaat. Het stel woonde toen in De Keijsers armenhuisje achter de Muijr.

 
 

een nieuwe waard in De Keijser...
Na het overlijden van Mechteld Vossen, de weduwe Nijssen, begin 1731 kwam herberg De Keijser toe aan haar enig overgebleven dochter Maria Helena Cuijck. De uitspanning aan de Neerstraat werd kort nadien (1731) aan procureur Andreas Smabers als huurling aangeboden tegen een jaarhuur van 34 pattacons, hoewel hij nog voor twee jaar het huis Den H. Geest in huur had.

Naderhand was Smabers met zijn gezin naar de Neerstraat verhuisd als uitbater van Den Keijser, voor de duur van zes jaar en vervolgens voor nog eens drie jaar tot Pasen 1740. Nog voor de temijn was verlopen, had Smabers de uitspanning verlaten en had hij De Emmerick verderop in de straat in huur aangenomen. Daar was hij dan ook met zijn gezin gaan wonen.

Maria Helena Cuijck en haar mombers verweten procureur Smabers, dat hij ondertussen de uitspanning van De Keijser quancys gebruikte enkel nog voor de opslag van wat meubelen, waardoor de naam van de herberg behoorlijk werd beschadigd.

Smabers liet aan de gerichtsbode weten, dat hij De Keijser aan zijn oudste zoon, de landmeter J.J. Smabers had verhuurd. Deze verklaring werd in twijfel getrokken, omdat genoemde zoon bij zijn ouders int brood was, en dat hij het hotel onmogelijk zonder knechten en meiden naar behoren kon beheren.

Naderhand liet de procureur weten, dat de bode hem verkeerd begrepen had hijzelf in Den Keijser was blijven wonen en dat zijn zoon zijn intrek in De Stadt Emmerick had genomen.

Om te voorkomen, dat het huis in verval zou raken, liet de jonge vrouw beschud aantekenen, nog voor de huurtermijn was afgelopen. Smabers verzette zich daartegen, omdat hij tijd nodig had om de andere uitspanning op te knappen. Ook had hij de bode verteld, dat de vorige nacht nog twee voerlieden in De Keijser hun kwartier hadden gevonden.

Toen notaris Barbers in De Keijser de procureur aantrof in de midden-keuken in de deur van de achterkamer, heeft hij hem aangesproken: "Bona dies, confrater, ick komme U aencondigen het beschudt van Den Keijser." Daarop antwoordde Smabers, dat hij in tegendeel zijn zoon het huis De Emmerick had verhuurd. Niettegenstaande hij wel degelijk met vrouw, kinderen en dienstvolk in De Emmerick was gaan wonen.

In die dagen was de poort van het huis Den Keijser wel zes dagen gesloten geweest. Weken lang heeft men geen paard, kar, chaise, of passagiers meer gezien.

Terloops liet Smabers weten, dat buurman Matthei geregeld had laten merken, dat hij de procureur het gebruik van De Keijser misgunde, en hem geregeld daarover lastig viel. Verder liet Smabers weten, dat hij De Keijser wel degelijk als nachtherberg had opengehouden met tien bedden en overige meubelen, terwijl hij zijn zoon (in De Emmerick) vier bedsteden en zes bedden had geleend.

Dat ook zijn dochter en haar nicht in de Emmerick woonden, was enkel om zijn zoon bij de nering te helpen, en de knecht kon gemakkelijk in De Keijser gemist worden.

Hij ontkende ten stelligste, dat hij klanten naar De Emmerick had doorverwezen, en nog minder mensen op straat toeriep zoals "de moesvrouwen op den merckt" deden.

Buurman Joes Matthei de goud- en zilversmid, oom van Maria Helena Cuijck, zou al zijn eigen huis te huur hebben aangeboden, om zelf (in oktober 1739) intrek in De Keijser te nemen.

Terwijl Smabers getuigen had gevonden, die -daartoe opgeroepen- konden bevestigen, dat zij die avond vijf kooplieden in De Keijser aan tafel hadden zien zitten. Een der gasten zou toen gezegd hebben: "Vrienden, wij logeren hier bij dyen man (Smabers). Wij blijven hier slapen. Wij en soecken nieverans anders te logeren als bij desen man. Hij mach dan gaen woonen waer hij will in dese stadt."

Daar tegenover staat de getuigenis van een ruiter*, die gelijk met een voerman uit Venlo in de stad was aangekomen en in De Keijser wenste te logeren. Zij zouden toen door de herbergier (Smabers) naar De Emmerick zijn verwezen, waar Smabers was ingetrokken. Toen de gast opperde dat hij zijn bagage moeilijk naar de andere herberg kon verslepen, heeft de waard aangeboden een knecht te sturen. Aldus gebeurde, waarna de ruiter twaalf dagen in De Emmerick had gelogeerd.

[* Met name Theodorus Flodrop, de zoon van wijlen Matthijs Vlodrop, brouwermeester, die -zo de jongeman verklaarde- voorheen in De Emmerick als herbergier gewoond had. Zie ook hun verhaal in De Marienborgh tegenover De Keijser.]

Hetzelfde overkwam een voerman uit Brabant die met vier andere mannen en een vrouw werd doorgestuurd naar De Emmerick, onder voorwendsel dat het met de herberg in Den Keijser gedaan was. (RHCL te Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 424-4450.)

erfopvolging van De Keijser...
In januari 1793 stierf Joannes Gruijters, herbergier. Hij was getrouwd met Maria Anna Mannay (ook als Manné geschreven), geboortig van Luik. Het gezin Gruijters was kort voor 1760 vanuit Dordrecht naar Stockum in België verhuisd. Zo'n dertig jaar later verkaste het gezin naar Roermond. Daar streek het gezin neer in hotel De Keyser, dat zij in huur hadden overgenomen van het echtpaar Creemer.

In 1780 zwaaide Cremer (1745-1805) nog zelf de scepter in zijn herberg. Zo'n tien jaar later zal hij De Keyser verhuurd hebben aan Joanes Gruyters en Maria Anna Mannaye (1717-1808). Het gezin Gruijters was omstreeks 1760 vanuit Dordrecht naar het Belgische Stockum verhuisd. Hun kinderen waren al in de huwbare leeftijd, toen het gezin andermaal verkaste naar Roermond. Dat was omstreeks 1790. Joannes Gruijter, herbergier, stierf in januari 1793. Het echtpaar Cremer had hotel De Keyser ingeruild voor hun woning rechts van het stadhuis, dat zij kort daarvoor hadden aangekocht.


De naam van hotel De Keyser werd alle eer aangedaan toen de Oostenrijkse keizer Josef II enkele dagen in de herberg van Cremer-Schepes logeerde. Dat was op 17 juli 1781, toen hij op doorreis was.

(Jos Habets in Publications 1868, blz. 276.)

Maria Agnes Schepes, de weduwe Cremer stierf in maart 1810. Vervolgens werd het huis verhuurd aan Gerard Gruijters (1752-1830), geboortig uit Dordrecht. Volgens het Bevolkings Register van 1820 woonde herbergier Gruijters in huisnummer 239, in de Neerstraat, samen met zijn drie ongehuwde zusters. Allen waren toen al op gevorderde leeftijd. In huis dienden verder Willem Giesberts uit Kessel en de 22-jarige Henrika Daemen uit Maasniel.

Met het overlijden van hun broer is een einde gekomen aan het tijdperk van De Keyser als herberg. De dames Gruijters zijn er wel nog blijven wonen.

Het gezin Beltjens woonde aan de Markt, in zijn huis, voorheen bekend als Het Eenhoorn, gelegen tussen het stadhuis en Het Gulden Hoofd. De horlogier Herman Pieter Beltjens stierf in november 1839 in zijn woning aan de Markt, toen huisnummer 46. In augustus van het volgende jaar verkocht zijn weduwe Maria H.J. Cremer het huis aan hoedenmaker Heijnen.

In 1843 stond het huis in de Neerstraat op naam van de erfgenamen Beltjens. Het pand met opvaart, stal en achterbouw, met tuin en open plaats werd verhuurd aan de gebroeders Reidel, die er hun ververij hadden. In augustus 1860 werd het pand en enkele percelen land buiten Roermond te koop aangeboden.

De weduwe Beltjens was met haar dochter ingetrokken bij haar zoon Beltjens, pastoor te Wijnandsrade. Haar zoon was in Roermond gebleven en verdiende de kost als brouwermeester.

De geplande verkoop in augustus 1860 ging niet door. Enkele jaren later staan huis, stal erf en ververij, met de tuin daarachter, op naam van Frans en Agnes Beltjens, broer en zus. Zij verkopen het geheel in 1872 aan Jan Baptist Campioni en vrouw Anna Maria Dreessens. De weduwe Campioni hertrouwde in januari 1874 met Jacob Cillekens uit Heijthuijsen, de bouwheer van het huidige pand.


Pand Cillekens in de Neerstraat.
Hier stond voorheen een ander pand, tot in de eerste helft 19e eeuw bekend als hotel De Keyser.